Terug naar bibliotheek
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2025:4944 - Rechtbank Midden-Nederland: Bewijs van dwang bij verkrachting door steunbewijs - 12 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBMNE:2025:494412 september 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat verkrachting bewezen kan worden op basis van consistente verklaringen van de aangeefster, ondersteund door objectief steunbewijs zoals camerabeelden van de deurbel, getuigenverklaringen en DNA-sporen op een mes. Het ontbreken van een letselrapportage staat een bewezenverklaring van de vereiste dwang niet in de weg.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Strafrecht

Zittingsplaats: Lelystad

Parketnummer: 16/071813-24 (P) Tegenspraak (art. 279 Sv)

Vonnis van de meervoudige kamer van 12 september 2025 in de strafzaak van:

[verdachte] , geboren op [1992 ] in [geboorteplaats] (Libië), zonder vaste woon- of verblijfplaats, hierna: verdachte.

1 Zitting

De strafzaak van de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van 29 augustus 2025.

Op de zitting waren aanwezig:

Verdachte is niet verschenen.

2 Tenlastelegging

De officier van justitie beschuldigt de verdachte ervan dat hij, samengevat:

op 27 april 2023 in Almere [slachtoffer] heeft verkracht.

De volledige tekst van de beschuldiging staat in bijlage I bij dit vonnis.

3 Bewijs

3.1. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat kan worden bewezen dat de verdachte het feit heeft gepleegd.

De standpunten van de officier van justitie worden – voor zover van belang voor de beoordeling – besproken in paragraaf 3.3.

3.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte verzoekt de rechtbank om de verdachte vrij te spreken van het feit.

De advocaat van de verdachte voert verschillende verweren over het bewijs. Deze worden - voor zover van belang voor de beoordeling - hierna besproken onder paragraaf 4.3.

3.3. Oordeel van de rechtbank

3.3.1. Inhoud bewijsmiddelen De rechtbank oordeelt dat het feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank baseert dit oordeel op de inhoud van de volgende bewijsmiddelen[1]:

Uit het proces-verbaal van verhoor verdachte[2] van 24 februari 2024 volgt, zakelijk weergegeven: Ik ben een klein stukje in haar vagina gegaan met mijn piemel. Ik had een mes gekocht en dat mes had ik weggegooid toen de politie kwam.

Uit het proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden[3] van 27 april 2023 blijkt dat [slachtoffer] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard: Hij had mijn telefoon in zijn broekzak en hij wilde deze niet teruggeven. Hij zei dat ik mijn telefoon alleen terugkreeg als ik hem zou pijpen. Hij heeft toen mijn broek naar beneden getrokken en mij omgedraaid. Hij heeft mij daarna ook heel vaak geslagen op mijn hoofd. Daarna heeft hij mij op de grond geduwd. Hij zei dat ik voorover moest bukken en toen gooide hij mijn hoofd tegen de bank. Ik zat toen met mijn knieën op de bank en met mijn armen over de rugleuning. Hij heeft toen zijn piemel in mij gestopt. Later trok hij aan mijn benen en is het nog een keer gebeurd. Hij heeft daarna nog een keer mijn broek naar beneden getrokken en mij op het bed geduwd. Ook daar heeft hij zijn piemel in mij gestoken. Ik weet niet meer wanneer het precies was, maar hij heeft ook mijn ondergoed kapot getrokken toen ik op de bank op mijn knieën moest gaan. Ik denk dat hij mij zeker 4 of 5 keer tegen mijn zin in heeft geneukt. Hij trok een mes uit zijn rugzak. Toen zei hij: 'als ik je dood zou willen en ik zou je willen afmaken dan had ik dat nu gewoon kunnen doen, maar dat doe ik niet want ik ben een goed mens'. Ik heb hem niet gepijpt, maar hij duwde wel zijn piemel tegen mijn mond aan, maar ik hield mijn mond dicht. Volgens mij heeft hij een keer mijn kut gelikt. Hij heeft het mes ook op mijn keel gehouden toen hij het mes uit zijn rugzak had gehaald.

Uit het proces-verbaal aangifte[4] van 27 april 2023 blijkt dat [slachtoffer] onder meer het volgende, zakelijk weergegeven, heeft verklaard: Toen ik op het tapijt lag, gaf hij een lik over mijn vagina. Verbalisant [verbalisant 1] heeft in een proces-verbaal van bevindingen[5] van 27 april 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: Op 27 april 2023 kregen wij de melding om te gaan naar de [adres] te [plaats] , omdat daar een vrouw zou roepen dat zij zou zijn verkracht. Ter plaatse zag ik dat de vrouw zichtbaar geëmotioneerd was. Ik zag dat zij tranen in haar ogen had en een rood hoofd had. De man die naast haar stond, bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [1992 ] te [geboorteplaats] . De vrouw bleek te zijn: [slachtoffer] , geboren op [1992 ] te [geboorteplaats] . Collega [verbalisant 2] en ik hebben mevrouw [slachtoffer] overgebracht naar het politiebureau. Onderweg heeft zij de gehele tijd hard gehuild en herhaalde zij meerdere keren al huilend dat zij dit niet wilde en echt niet had gewild.

Verbalisant [verbalisant 2] heeft in een proces-verbaal van bevindingen[6] van 3 juni 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: Ik hoorde de meldster, genaamd [getuige 1] , kort en zakelijk weergegeven, het volgende tegen mij zeggen: “Ik hoorde een vrouw schreeuwen dat zij verkracht was en dat zij hulp nodig had. Ik zag en hoorde dat de vrouw huilde.”. Ik zag dat [slachtoffer] aan het huilen was en ik hoorde haar zeggen dat zij het echt niet wilde.

Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een proces-verbaal van bevindingen[7] van 21 augustus 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: Op 27 april 2023 heeft aangeefster [slachtoffer] een bestand aangeleverd bij de politie waar het opgenomen beeld en geluid van haar ringdeurbel ten tijde van het incident is vast gelegd.

Bestand 6 Het beeld begint met een hand voor de camera en het geluid van aanbellen. Dan komt aangeefster [slachtoffer] met haar gezicht in beeld. Haar haar zit in de war en ze huilt. Haar lip is stuk en ze heeft bloed in haar mond. [slachtoffer] zegt dan terwijl ze in de camera kijkt: "Er is een jongen hier en die wil me misbruiken en ik wil het niet. [slachtoffer] barst dan in huilen uit en loopt uit het beeld van de camera. Ik hoor [slachtoffer] tegen een man zeggen; "Jij moet weg gaan en ik wil mijn telefoon terug, De mannenstem zegt dan dat ze politie moet laten komen en [slachtoffer] antwoordt dan dat dat niet kan omdat ze haar telefoon niet heeft. Hoe moet ze de politie dan bellen zegt [slachtoffer] dan. Geef me mijn telefoon, vervolgt ze dan. Dit gebeurt allemaal buiten het zicht van de camera. [slachtoffer] zegt nog een keer dat ze niet weet waar haar telefoon is en dat de man haar telefoon terug moet geven en niet moet focken met haar spullen.

Bestand 7 Op bestand 7 is te zien dat [slachtoffer] vanuit de woning in het zicht van de camera met versnelde pas loopt. Ze loopt met haar rug uit beeld. Ze heeft een zwart truitje aan maar verder is ze naakt. [slachtoffer] loopt linksaf het beeld uit en dan stopt de opname. Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal van bevindingen[8] van 7 mei 2023 – zakelijk weergegeven – het volgende gerelateerd: Ik hoorde dat [slachtoffer] aan mij verklaarde dat ze het gordijntje bij haar balkon in de keuken weg trok en dat ze daar het mes zag liggen dat haar verkrachter had gebruikt om haar in bedwang te houden in de nacht van het incident. Ik hoorde dat [slachtoffer] zei dat zij het mes niet had aangeraakt. Ik zag dat onder de radiator in de keuken, achter het gordijn een groot koksmes lag. Ik heb het mes in beslag genomen ter onderzoek voor dacty en DNA.

Goednummer : PL0900-2023122586-3159348

In het proces-verbaal aanvraag benoeming deskundige,[9] van 1 augustus 2023, staat: Aan de volgende SVO's dient onderzoek te worden verricht: Sporendrager Goednummer : PL0900-2023122586-3159348 SIN : AAPU7888NL

In de rapportage van het Nederlands Forensisch Instituut aangaande het onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van de aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Almere op 27 april 2023[10], van 14 september 2023, opgesteld door rapporteur dr. H. Mujčić, staat: 4. DNA-onderzoek Onderstaand referentiemateriaal is onderworpen aan een DNA-onderzoek. SIN Naam Geboortedatum WAAW6440NL slachtoffer [slachtoffer] [1992 ]

Onderstaande bemonsteringen zijn onderworpen aan een DNA-onderzoek. SIN Omschrijving bemonstering AAPU7888NL#01 heft, ter hoogte van een dactyloscopisch spoor (#D01) AAPU7888NL#02 overige delen van het heft AAPU7888NL#03 beide zijden van de punt van het mes AAPU7888NL#04 beide zijden van de snijtand van het mes AAPU7888NL#05 beide zijden van de punt van het foedraal AAPU7888NL#06 beide zijden van de rand van het foedraal, ter hoogte van de snijtand van het mes AAPU7888NL#07 bovenrand van het lemmet van het mes AAPU7888NL#08 bovenrand van het foedraal

7 Resultaten, interpretatie en conclusie van het onderzoek

AAPU7888NL#02 DNA kan afkomstig zijn van: Bewijskracht: overige delen van het heft minimaal drie personen: - verdachte [verdachte] - meer dan 1 miljard - slachtoffer [slachtoffer] - ongeveer 15 miljoen - minimaal één andere - niet van toepassing persoon (zie toelichting)

AAPU7888NL#05 DNA kan afkomstig zijn van: Bewijskracht: beide zijden van de punt minimaal drie personen: van het foedraal - verdachte [verdachte] - meer dan 1 miljard - slachtoffer [slachtoffer] - meer dan 1 miljard - minimaal één andere persoon - niet van toepassing (zie toelichting)

AAPU7888NL#08 DNA kan afkomstig zijn van: Bewijskracht: bovenrand van het minimaal twee personen: foedraal - verdachte [verdachte] - meer dan 1 miljard - slachtoffer [slachtoffer] - meer dan 1 miljard

3.3.3. Bewijsoverwegingen van de rechtbank Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster Verdachte verklaart dat hij seks heeft gehad met aangeefster maar dat dit, in tegenstelling tot wat aangeefster heeft verklaard, met haar instemming was. De verdediging stelt zich op het standpunt dat op basis van het onderhavige procesdossier niet bewezen kan worden dat er sprake is geweest van dwang, nu de verklaring van aangeefster geen steun vindt in andere bewijsmiddelen.

De rechtbank overweegt dat aangeefster op meerdere momenten heeft verklaard over het tenlastegelegde: ter plaatse, tijdens een informatief gesprek zeden en tijdens haar aangifte. Daarbij heeft zij naar het oordeel van de rechtbank consistent heeft verklaard over wat er die nacht in haar woning is gebeurd. Al die verklaringen zijn in de kern gelijkluidend en bevatten specifieke, door de aangeefster nauw omschreven details. In het bijzonder hecht de rechtbank waarde aan de omstandigheid dat specifieke, concrete onderdelen in de verklaringen van aangeefster worden ondersteund door objectief bewijsmateriaal. Zo verklaart aangeefster dat zij “ergens in dit verhaal naar buiten is gelopen en haar legging probeerde omhoog te trekken”, welke verklaring wordt ondersteund door bestand 7 van de ringdeurbel. Ook heeft aangeefster verklaard dat verdachte een mes had en dat hij dat mes op haar keel heeft gezet. Dat mes is aanvankelijk niet ter plaatse gevonden, maar is enige tijd later alsnog bij aangeefster in haar huis gevonden, voorzien van DNA van zowel verdachte als aangeefster. De verdediging geeft terecht aan dat uit de verklaringen van aangeefster niet een heldere, eenduidige tijdslijn volgt, maar daarin ziet de rechtbank geen reden om aan de verklaringen van aangeefster te twijfelen. De rechtbank overweegt daarbij dat de aangeefster tijdens het gesprek hevig geëmotioneerd was en dat dit van invloed kan zijn geweest op de samenhang van haar verklaringen. De rechtbank concludeert dat de verklaringen van aangeefster voldoende betrouwbaar zijn en daarom bruikbaar voor het bewijs.

Steunbewijs De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of overige bewijsmiddelen voldoende steun bieden aan de verklaringen van aangeefster. De rechtbank oordeelt dat er voldoende, objectief steunbewijs is. Zo is op de bestanden van de ringdeurbel te zien dat aangeefster vrijwel naakt naar buiten loopt waarbij zij een legging, hangend aan haar enkel, met zich meesleept en is tevens een bericht door aangeefster ingesproken, waarin zij hevig geëmotioneerd verklaart dat er een man binnen haar woning is, die haar wil misbruiken. Daarnaast hebben ook de verbalisanten ter plaatse waargenomen, kort nadat de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, dat aangeefster constant aan het huilen was en herhaalde dat zij het echt niet wilde. Ten slotte overweegt de rechtbank dat de emoties van aangeefster ook zijn waargenomen door de meldster, getuige Bosma, op het moment dat aangeefster vanaf haar balkon om hulp riep richting mensen die op straat aanwezig waren. De rechtbank neemt hierbij nog in aanmerking dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar telefoon had weggemaakt, wat wordt ondersteund door het hiervoor vermelde bestand 6, waardoor zij niet heeft kunnen bellen om hulp te verkrijgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van aangeefster niet alleen betrouwbaar zijn, maar ook geloofwaardig.

Bewijs van dwang Voor een bewezenverklaring van dwang in de zin van artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals dat luidde ten tijde van het tenlastegelegde, is vereist dat een verdachte opzettelijk heeft veroorzaakt dat een slachtoffer het seksueel binnendringen van het lichaam tegen zijn of haar wil heeft ondergaan en dat die dwang heeft plaatsgevonden door middel van geweld of een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Aangeefster heeft verklaard dat zij meermalen is geslagen, dat zij aan haar benen is getrokken, dat zij met haar hoofd tegen de bank is geduwd en dat verdachte, terwijl hij dreigende woorden uitte, een mes heeft getoond en op haar keel heeft gezet. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van dwang in de zin van artikel 242 Sr.

De verdediging heeft er nog op gewezen dat er geen letselrapportage is opgesteld en geen foto's van het letsel zijn overgelegd, zodat door het ontbreken daarvan ook geen dwang kan worden aangenomen. De rechtbank overweegt dat dergelijk bewijs in het algemeen kan bijdragen aan de constatering dat er dwang is geweest, maar dat het ontbreken van een dergelijk bewijsmiddel niet de conclusie kan rechtvaardigen dat er geen dwang is geweest.

De rechtbank gaat voorbij aan de verklaring van verdachte dat er met instemming van aangeefster seks heeft plaatsgevonden en dat dit dus niet onder dwang is gebeurd. Zoals hiervoor vermeld, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Daarentegen acht de rechtbank de verklaring van verdachte op diverse punten ongeloofwaardig. Zo heeft verdachte verklaard dat de aangeefster niet naar buiten is geweest en de hele tijd kalm is gebleven. Dat is niet alleen in strijd met de verklaring van aangeefster, maar ook met de hiervoor reeds weergegeven beschrijving van de camerabeelden van de deurbel-camera. Daarnaast verklaart de verdachte dat er gedurende de avond voorafgaand aan de seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster al geflirt zou zijn. Uit de verklaringen van de getuigen [getuige 2][11] en [getuige 3][12] blijkt echter dat zij niet hebben waargenomen dat de aangeefster met de verdachte zou hebben geflirt. De getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er geen fysieke aantrekkingskracht was tussen aangeefster en verdachte en getuige [getuige 3] zegt daarbij zelfs dat de aangeefster de hele avond nauwelijks met de verdachte heeft gesproken. De verklaringen van aangeefster vinden aldus steun in andere bewijsmiddelen, terwijl de verklaring van verdachte daarmee in tegenspraak is.

Conclusie Op grond van het vorenstaande heeft de rechtbank de overtuiging dat verdachte op 27 april 2023 aangeefster heeft verkracht, zoals hierna nader zal worden beschreven.

3.4. Bewezenverklaring De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:

op 27 april 2023 in de gemeente Almere door geweld en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:

- het afpakken van de telefoon van [slachtoffer] en het tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij de telefoon pas terugkreeg als ze hem, verdachte, zou pijpen en

- het naar beneden trekken van de broek en/of legging van die [slachtoffer] ; en

- het omdraaien van die [slachtoffer] ; en

- het meermalen slaan van die [slachtoffer] ; en

- het op de grond duwen van die [slachtoffer] ; en

- het dwingen van die [slachtoffer] om te bukken; en

- het gooien van het hoofd van die [slachtoffer] tegen de bank; en

- het aan de benen trekken van die [slachtoffer] ; en

- het op het bed duwen van die [slachtoffer] ; en

- het kapot trekken van het ondergoed van die [slachtoffer] ; en

- het tonen van een mes aan die [slachtoffer] en het daarbij tegen die [slachtoffer] zeggen "Als ik je dood zou willen en ik zou je willen afmaken dan had ik dat nu gewoon kunnen doen, maar dat doe ik niet want ik ben een goed mens", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en

- het zetten van een mes op de keel van die [slachtoffer] ,

[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten

- het meermalen brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] ; en

- het likken van de vagina van die [slachtoffer] en

- het brengen van zijn, verdachtes, penis tegen de mond van die [slachtoffer] ;

De rest van de tekst van de beschuldiging kan niet worden bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

De taal- en/of schrijffouten die in de tekst van de beschuldiging voorkomen zijn in de bewezenverklaring verbeterd. Dit benadeelt de verdachte niet.

4 Kwalificatie en strafbaarheid

4.1 Kwalificatie Het bewezen feit levert het volgende strafbare feit op:

verkrachting.

4.2 Strafbaarheid feit en verdachte Het feit en de verdachte zijn strafbaar.

5 Straf en maatregel

5.1. Vordering van de officier van justitie De officier van justitie eist dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden.

De officier van justitie eist daarnaast dat aan de verdachte wordt opgelegd een contact- en locatieverbod als vrijheidsbeperkende maatregel voor de duur van vijf jaar, te vervangen door één maand hechtenis voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt. De officier van justitie eist dat deze maatregel direct na de uitspraak ingaat.

5.2. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte verzoekt primair om bij een veroordeling een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals door de reclassering vermeld in het reclasseringsadvies van 11 april 2025. Subsidiair verzoekt de advocaat van de verdachte om, indien een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf niet voldoende is, daarnaast een taakstraf op te leggen.

5.3. Oordeel van de rechtbank Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder de verdachte dit feit heeft gepleegd. Ook weegt de rechtbank het strafblad van de verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden mee.

Ernst en omstandigheden van het feit De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van het slachtoffer in haar eigen woning, de plek waar zij zich juist het veiligst zou moeten voelen. Na een gezellige avond vroeg het slachtoffer aan alle aanwezigen of zij haar woning wilden verlaten. Haar vrienden gingen op haar verzoek weg, maar nadat de overige personen de woning hadden verlaten weigerde de verdachte om de woning te verlaten. Hij heeft toen de telefoon van het slachtoffer afgepakt en zij zou de telefoon alleen terugkrijgen als zij de verdachte zou pijpen. Het slachtoffer weigerde dit. De verdachte heeft vervolgens de broek van het slachtoffer uitgetrokken, haar op de bank geduwd en haar daar verkracht. Het slachtoffer heeft tevergeefs geprobeerd zich te verzetten. Daarnaast heeft de verdachte haar meermalen geslagen, aan haar benen getrokken en uiteindelijk zelfs met een mes bedreigd. De verdachte heeft gedurende een periode van enkele uren het slachtoffer meermalen in haar eigen woning verkracht. Het kan niet anders dan dat dit voor het slachtoffer een enorm ingrijpende en beangstigende gebeurtenis is geweest. De verdachte heeft zich met zijn handelen enkel laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en heeft zich niet bekommerd om de schade die hij bij het slachtoffer aanrichtte. Door zo te handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke, geestelijke en seksuele integriteit en vrijheid van het slachtoffer. Bij slachtoffers van verkrachting blijven in het algemeen lange tijd gevoelens van angst en onveiligheid bestaan. Dat het een zeer ingrijpende gebeurtenis is geweest, blijkt ook uit de toelichting op de vordering benadeelde partij en de slachtofferverklaring die het slachtoffer ter zitting heeft voorgelezen. Zo beschrijft het slachtoffer bijvoorbeeld dat zij langere tijd niet terug naar haar eigen huis wilde, een video-alarmsysteem heeft aangeschaft voor haar woning en een SOS-kastje heeft gekregen. Zij heeft nog steeds last van slaapproblemen en gaat starten met EMDR-therapie. Het slachtoffer is mentaal nog niet in staat gebleken om de therapie te starten, omdat zij bang is om deze traumatische ervaring te herbeleven. Zij heeft nog een lange weg te gaan om te herstellen van de ernstige gevolgen van het handelen van de verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.

Persoonlijke omstandigheden van de verdachte De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 24 mei 2025 betreffende de verdachte waaruit blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is voor een zedendelict. Dit weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.

Bij haar beslissing houdt de rechtbank wat betreft de persoon van verdachte verder rekening met de volgende informatie:

Door de reclassering wordt het risico op recidive ingeschat als midden-hoog. In het rapport van 11 april 2025 heeft de reclassering een pakket aan bijzondere voorwaarden geadviseerd met een klinisch traject om het risico op herhaling te verminderen. Uit de e-mail van de reclassering blijkt dat de reclassering het inmiddels niet haalbaar vindt om de risico’s te beperken of gedrag te veranderen met interventies of toezicht van de reclassering. Verdachte is namelijk na 11 april 2025 slecht bereikbaar geweest voor de reclassering. Hij had eerder aangegeven niet gemotiveerd te zijn ten aanzien van een mogelijk reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden. Gelet hierop heeft de reclassering haar advies van 11 april 2025 aangepast en geadviseerd om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.

Overschrijding redelijke termijn De raadsvrouw van de verdachte heeft betoogd dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden en dat deze overschrijding moet worden verdisconteerd in de strafoplegging.

De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse staat tegenover de betrokkene een handeling is verricht waaraan de verdachte in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar voor een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Het eerste verhoor van de verdachte door de politie heeft niet steeds als een zodanige handeling te gelden. Wel moeten de inverzekeringstelling van de verdachte en de betekening van de dagvaarding als zo'n handeling worden aangemerkt.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling op zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn advocaat op het procesverloop en de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.

De rechtbank concludeert dat de hiervoor genoemde termijn van twee jaren in geringe mate is overschreden, maar dat deze overschrijding in belangrijke mate is veroorzaakt doordat de verdediging in oktober 2024 heeft verzocht om aanhouding van de zaak, de verdediging in december 2024 onderzoekswensen heeft ingediend en verdachte in april 2025 niet op zitting is verschenen toen de zaak inhoudelijk gepland stond. De rechtbank constateert om die reden dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid als hiervoor genoemd en dat er dus geen schending is van de redelijke termijn.

Op te leggen straf en maatregel Gezien de aard en ernst van het strafbare feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank vindt dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend is. De rechtbank ziet geen aanleiding tot oplegging van een deels voorwaardelijke straf met daarbij oplegging van bijzondere voorwaarden. Hoewel in beginsel geldt dat een verdachte van een dergelijk misdrijf, zeker nu verdachte recidive heeft, begeleiding of behandeling nodig heeft om herhaling te voorkomen, blijkt uit het dossier dat de verdachte niet open staat voor behandeling en/of begeleiding, niet bereikbaar is en kennelijk in het buitenland verblijft. Aldus ziet de rechtbank geen heil in oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal aldus uitsluitend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen en ziet geen aanleiding om af te wijken van de strafeis van de officier van justitie. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) maanden passend en geboden is.

De rechtbank is daarnaast van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van strafbare feiten door verdachte voor de duur van vijf jaren passend en geboden is. De rechtbank vindt het van belang dat verdachte gedurende de komende vijf jaar op geen enkele wijze contact opneemt met aangeefster [slachtoffer] . Deze maatregel bestaat uit een locatieverbod, waarin verdachte wordt verboden zich te bevinden binnen een straal van 500 meter rondom het adres de [adres] , [plaats] en een contactverbod, inhoudende dat verdachte gedurende vijf jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact mag opnemen met [slachtoffer] . De rechtbank zal bepalen dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van maximaal twee weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van zes maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen door de opgelegde maatregel niet op.

De rechtbank zal bevelen dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, omdat er, mede gelet op zijn documentatie op het gebied van zeden, ernstig rekening mee moeten worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend zal gedragen tegenover [slachtoffer] .

Tenuitvoerlegging van de straf De gevangenisstraf zal worden tenuitvoergelegd binnen de penitentiaire inrichting, totdat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend.

6 Vordering benadeelde partij

6.1. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 12.500,- bestaande immateriële schade, ten gevolge van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.

6.2. Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vordering van [slachtoffer] in zijn geheel dient te worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

6.3. Standpunt van de verdediging De advocaat van de verdachte heeft primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op de verzochte vrijspraak. Subsidiair heeft de advocaat van verdachte verzocht het gevorderde bedrag te matigen tot € 5.000,-.

6.4. Oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt dat gelet op de aard van het bewezenverklaarde, een verkrachting, en de daardoor ontstane inbreuk op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van de benadeelde partij er grond bestaat voor toewijzing van een vergoeding voor immateriële schade. In onderhavig geval brengen de aard en de ernst van de normschending mee dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit wordt ook ondersteund door de inhoud van de vordering benadeelde partij en hetgeen de benadeelde partij op zitting heeft toegelicht. De aantasting in de persoon betreft schade die het directe gevolg is van het handelen van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij recht heeft op een vergoeding van immateriële schade. Gelet op schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden toegewezen, is de rechtbank van oordeel dat 8.000,- euro wegens immateriële schade in dit geval billijk is. De rechtbank overweegt voorts dat thans nog onduidelijk of sprake is van overige schade, zoals gesteld, en zo ja, op welk bedrag die schade moet worden geschat. Het onderzoek daarnaar levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal dan ook de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk verklaren en zal bepalen dat de benadeelde partij zich hiervoor kan wenden tot de burgerlijke rechter.

Conclusie Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering tot het bedrag van € 8.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 april 2023 tot de dag van volledige betaling.

Proceskostenveroordeling De verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

Schadevergoedingsmaatregel Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 april 2023 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, kan deze verplichting worden afgedwongen door maximaal 75 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.

De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

7 Toegepaste wetsartikelen

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w en 242 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Bewezenverklaring

  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld;

  • verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;

Strafbaarheid

  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld;

  • verklaart verdachte strafbaar;

Oplegging straf

  • veroordeelt verdachte tot een gevangenisstrafvan 42 (tweeënveertig) maanden;

Oplegging maatregel

  • legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 5 (vijf) jaren;

  • beveelt dat verdachte op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [1992 ] te [geboorteplaats] ;

  • zich niet zal bevinden binnen een straal van 500 meter van het adres van [slachtoffer] , te weten: [adres] , [plaats] ;

  • beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. **De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt maximaal 2 (twee) weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.**De totale duur van de vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste 6 (zes) maanden;

  • bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;

  • beveelt dat deze vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is;

Benadeelde partij [slachtoffer]

  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 8.000,- bestaande uit een vergoeding voor immateriële schade;

  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2023 tot de dag van volledige betaling;

  • verklaart de vordering voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;

  • veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;

  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 8.000,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2023 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling af te dwingen door maximaal 75 dagen gijzeling;

  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.

Dit vonnis is gewezen door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mr. P.C. Quak en mr. H.C. Piet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.D. Brenker en mr. L. van Dieren, griffiers, en is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025.

Mrs. Van Opstal, Piet en van Dieren zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I: De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 27 april 2023 in de gemeente Almere door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten

  • het afpakken van de telefoon van [slachtoffer] en/of het tegen die [slachtoffer] zeggen dat zij

de telefoon pas terugkreeg als ze hem, verdachte, zou pijpen en/of

  • het naar beneden trekken van de broek en/of legging van die [slachtoffer] en/of

  • het omdraaien van die [slachtoffer] en/of

  • het één of meermalen slaan van die [slachtoffer] en/of

  • het op de grond duwen van die [slachtoffer] en/of

  • het dwingen van die [slachtoffer] om te bukken en/of

  • het gooien van het hoofd van die [slachtoffer] tegen de bank en/of

  • het aan de benen trekken van die [slachtoffer] en/of

  • het op/over het bed duwen van die [slachtoffer] en/of

  • het kapot trekken van het ondergoed van die [slachtoffer] en/of

  • het tonen van een mes aan die [slachtoffer] en het daarbij tegen die [slachtoffer] zeggen "Als ik

je dood zou willen en ik zou je willen afmaken dan had ik dat nu gewoon kunnen doen, maar dat doe ik niet want ik ben een goed mens", althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of

  • het zetten van een mes op de keel van die [slachtoffer] ,

[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten

  • het één of meermalen brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die

[slachtoffer] en/of

  • het likken van de vagina van die [slachtoffer] en/of

  • het brengen/duwen van zijn, verdachtes, penis in/tegen de mond van die [slachtoffer] ;

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2023122586, doorgenummerd pagina 1 tot en met 155. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

Pagina 93-99.

Pagina 16-22.

Pagina 33.

Pagina 1-3.

Pagina 12.

Pagina 45-46.

Pagina 43.

Pagina 60-61

Pagina 69-71.

Pagina 53.

Pagina 55.


Voetnoten

Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit pagina’s uit het dossier van politie eenheid Midden-Nederland met proces-verbaalnummer PL0900-2023122586, doorgenummerd pagina 1 tot en met 155. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, opgemaakt proces-verbaal. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344 eerste lid onder 5 van het Wetboek van Strafvordering worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

Pagina 93-99.

Pagina 16-22.

Pagina 33.

Pagina 1-3.

Pagina 12.

Pagina 45-46.

Pagina 43.

Pagina 60-61

Pagina 69-71.

Pagina 53.

Pagina 55.