ECLI:NL:RBMNE:2025:4822 - Rechtbank Midden-Nederland - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht, kantonrechter Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 11530114 \ UC EXPL 25-1053 WMB/61313
Vonnis van 10 september 2025
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V., gevestigd in [vestigingsplaats] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [eiseres] , gemachtigde: Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde], wonend in [woonplaats] , gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: [gedaagde] , gemachtigde: mr. J.W. Adriaansens.
1 De procedure
1.1. [eiseres] heeft [gedaagde] op 23 januari 2025 gedagvaard, waarna op 12 februari 2025 verstek is verleend tegen [gedaagde] . Op 14 maart 2025 heeft [gedaagde] het verstek gezuiverd en op 13 mei heeft hij een conclusie van antwoord ingediend, met daarin ook een eis in reconventie. Op 24 juli 2025 heeft [eiseres] een conclusie van antwoord in reconventie ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 12 augustus 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt. Namens [eiseres] zijn de heer [A] , bestuurder van [eiseres] , en de heer [B] , hoofd uitvoering bij [eiseres] (hierna: [B] ), verschenen. Zij werden bijgestaan door mr. J.H. Hakvoort, werkzaam bij Hafkamp Groenewegen Gerechtsdeurwaarders. [gedaagde] is verschenen samen met mr. Adriaansens. Zij hebben de zitting allebei via Teams bijgewoond. Aan het eind van de zitting heeft de kantonrechter bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.
2 De kern van de zaak
2.1. [eiseres] heeft in opdracht van [gedaagde] een hekwerk geplaatst op een perceel van [gedaagde] in [plaats] . Zij wil dat [gedaagde] wordt veroordeeld om haar daarvoor € 7.623,00 te betalen. [gedaagde] weigert dat bedrag te betalen, omdat volgens hem een deel van het werk niet is uitgevoerd en het wel geplaatste hekwerk grotendeels niet goed is gemonteerd. [gedaagde] zegt dat hij de betaling daarom heeft opgeschort. Hij wil (in reconventie) een verklaring voor recht dat de overeenkomst gedeeltelijk is ontbonden en dat hij niets meer hoeft te betalen. De vorderingen van [eiseres] worden toegewezen en de vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3 De beoordeling
[eiseres] heeft [gedaagde] niet te veel in rekening gebracht
3.1. Partijen hebben op 7 november 2023 een gemengde koop- en aannemingsovereenkomst gesloten, die inhield dat [eiseres] de onderdelen voor een hekwerk aan [gedaagde] zou leveren en het hekwerk rond zijn perceel aan de [adres] in ( [postcode] ) [plaats] zou monteren. [eiseres] heeft [gedaagde] voor haar werkzaamheden in totaal € 18.889,35 (inclusief BTW) gefactureerd. [gedaagde] heeft de factuur van 22 december 2023 van € 7.623,00 niet betaald.
3.2. [gedaagde] vindt dat hij dat bedrag niet hoeft te betalen, omdat [eiseres] hem dat onterecht in rekening heeft gebracht. Volgens hem heeft [eiseres] (iets meer dan) 60 meter van het hekwerk niet geleverd en geplaatst, terwijl zij nu wel het volledige hekwerk heeft gefactureerd. Dat betoog slaagt niet, omdat [eiseres] [gedaagde] alleen het hekwerk heeft gefactureerd dat zij wel heeft geplaatst. Dat dat het geval is, blijkt uit een vergelijking tussen de eindafrekening en de originele offerte. Op de eindafrekening is namelijk maar 370 in plaats van 433 meter hekwerk in rekening gebracht. Oftewel, [eiseres] heeft het deel van het hekwerk dat niet is geplaatst, niet in rekening gebracht en [gedaagde] moet de totale eindafrekening daarom in beginsel betalen.
[gedaagde] heeft zelf verhinderd dat [eiseres] het hekwerk helemaal kon plaatsen
3.3. [gedaagde] stelt dat hij de betaling op mocht schorten, omdat [eiseres] het werk niet heeft afgemaakt. Dat verweer slaagt niet, omdat [gedaagde] zelf heeft verhinderd dat [eiseres] het ontbrekende deel van het hekwerk kon plaatsen (schuldeisersverzuim).
3.4. Het staat vast dat partijen voor het sluiten van de overeenkomst hebben besproken dat er voorbereidende werkzaamheden moesten worden uitgevoerd voordat het hekwerk helemaal kon worden geplaatst. Volgens [eiseres] hebben zij afgesproken dat [gedaagde] dat in orde zou maken en heeft hij dat niet (helemaal) gedaan, waardoor het niet mogelijk was om het ontbrekende deel van het hekwerk te plaatsen. [gedaagde] zegt dat hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan, omdat hij een hovenier ter beschikking heeft gesteld toen [eiseres] begon met de werkzaamheden. Volgens hem is het aan [eiseres] te wijten dat de voorbereidende werkzaamheden niet (helemaal) zijn uitgevoerd, omdat zij de hovenier niet voldoende heeft geïnstrueerd over wat er moest gebeuren.
3.5. Het betoog van [gedaagde] houdt geen stand, omdat uit de stukken blijkt dat [gedaagde] meer moest doen dan alleen een hovenier ter beschikking stellen. Voordat de overeenkomst werd gesloten, heeft [eiseres] een uitgebreide situatietekening gemaakt, waarop staat aangegeven wat er waar op het terrein moest gebeuren voordat het hekwerk helemaal kon worden geplaatst. Zo staat er op verschillende punten langs de hekwerklijn in de tekening dat daar snoeiwerk moest worden verricht, dat de grond moest worden afgevlakt, of dat composthopen moesten worden verwijderd. Uit de tekst van de offerte en de eindafrekening volgt dat [gedaagde] de verantwoordelijkheid had om dat alles in orde te maken voordat [eiseres] met haar werkzaamheden begon. Daarin staat namelijk onder andere:“bij montage gaan wij ervanuit dat alles goed terug gesnoeid is en waar nodig de grond gevlakt is voor wij komen monteren”.
3.6. [gedaagde] had er dus voor moeten zorgen dat zijn hovenier al op voorhand het terrein had klaargemaakt. Dat wordt niet anders doordat [eiseres] ermee heeft ingestemd dat zij de hovenier zou instrueren over de wijze waarop zij het beste resultaat zou kunnen realiseren. Het is niet zo dat [eiseres] daardoor verantwoordelijk is geworden voor het werk van de hovenier. Dat was en bleef de verantwoordelijkheid van [gedaagde] , die de hovenier heeft ingeschakeld. [eiseres] heeft de hovenier verteld wat er allemaal moest gebeuren toen zij met het werk wilde beginnen en bleek dat de voorbereidende werkzaamheden nog niet waren uitgevoerd. Dat de hovenier vervolgens na anderhalve dag is vertrokken terwijl het terrein nog niet helemaal in orde was gemaakt, kan [eiseres] niet worden aangerekend, maar komt voor rekening en risico van [gedaagde] .
3.7. [eiseres] heeft verder onderbouwd dat zij [gedaagde] nog de kans heeft geboden om het terrein alsnog in orde te (laten) maken en hij ook van die kans geen gebruik heeft gemaakt. In een e-mail van 23 februari 2024 schrijft [B] namelijk aan [gedaagde] : “We willen donderdag de laatste stukken af komen maken in [plaats] . Zijn deze stukken nu echt klaar voor montage?” Waarop [gedaagde] antwoord: “alle plekken [zijn] vrijgemaakt zoals besproken, hier moet alles kunnen worden geplaatst.” Uit de whatsappberichten met foto’s van [B] aan [gedaagde] op 29 februari 2024 blijkt echter dat dat niet het geval was. Op de foto’s is namelijk te zien dat in ieder geval een van de composthopen niet is weggehaald, een deel van het terrein niet is afgevlakt, en dat er nog struiken en bomen op de hekwerklijn stonden. Ook blijkt daaruit dat [gedaagde] die dag aanwezig zou zijn om met [B] te overleggen over de laatste werkzaamheden en dat [gedaagde] niet is komen opdagen, ondanks dat [B] nog een aantal uur op hem heeft gewacht.
3.8. De kantonrechter oordeelt daarom dat het aan [gedaagde] te wijten is dat [eiseres] het laatste deel van het hekwerk niet kon plaatsen en hij mocht de betaling dus niet om die reden opschorten.
[gedaagde] heeft zelf verhinderd dat [eiseres] het hekwerk goed kon plaatsen
3.9. [gedaagde] zegt daarnaast dat hij de betaling op mocht schorten, omdat het wel geplaatste deel van het hekwerk niet goed is gemonteerd en daardoor niet aan de overeenkomst beantwoordt (non-conformiteit).
3.10. Hoewel van die afspraak niet blijkt uit de offerte, neemt de kantonrechter aan dat is afgesproken dat het hek tot de grond moest komen vanwege de honden van [gedaagde] . Partijen zijn het erover eens dat het hekwerk voor een deel ook tot de grond is gemonteerd. Dat er bij de rest van het hekwerk zoveel ruimte onder het gaas zit dat de honden van [gedaagde] daaronderdoor zouden kunnen, heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd. Uit de drie foto’s die hij ter onderbouwing heeft overgelegd is namelijk niet op te maken hoe hoog het gaas van het hekwerk boven de grond hangt en over welke breedte het gaas niet helemaal aansluit op de grond.
3.11. Voor zover het hekwerk niet voldoende aansluit op de grond, geldt daarnaast ook op dit punt dat [gedaagde] zelf heeft verhinderd dat [eiseres] het hekwerk goed kon plaatsen. Het was immers aan [gedaagde] om het terrein af te (laten) vlakken en het nodige snoeiwerk uit te (laten) voeren zodat het hek goed kon worden geplaatst, en dat heeft hij niet gedaan. Op de foto’s is te zien dat [eiseres] het hekwerk daardoor tussen begroeiing door heeft moeten plaatsen. Voor zover het haar dus niet is gelukt om het gaas overal helemaal tot aan de grond te monteren, kan dat haar niet worden aangerekend en levert ook dat geen grond op voor [gedaagde] om de betaling op te schorten.
Conclusie: [gedaagde] moet [eiseres] het factuurbedrag en de contractuele rente betalen
3.12. De conclusie is dat [gedaagde] het factuurbedrag van (netto) € 7.623,00 aan [eiseres] moet betalen.
3.13. [eiseres] vordert daarnaast de contractuele rente van 12% per jaar over het factuurbedrag vanaf de vervaldatum van de factuur (6 januari 2024). Omdat [gedaagde] een consument is, moet de kantonrechter uit zichzelf controleren of dat onredelijk bezwarend is.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen
3.14. [eiseres] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 van het BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] een consument is, moet er aan extra eisen moet zijn voldaan voordat hij buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. De kantonrechter moet uit zichzelf controleren of aan die eisen is voldaan. In artikel 17.8 van de algemene voorwaarden bij de overeenkomst (de Metaalunievoorwaarden, versie 1 januari 2019) is een incassokostenbeding opgenomen. Het beding wijkt ten nadele van [gedaagde] af van de wettelijke regeling die zonder dit beding (dwingend) zou gelden, omdat [gedaagde] volgens het beding direct minimaal € 75,00 verschuldigd is als hij niet betaalt, zonder dat hij daarvoor eerst een 14-dagenbrief moet hebben ontvangen. Het beding is daarom onredelijk bezwarend. [eiseres] kan daardoor geen beroep doen op het beding en zij kan daarnaast ook geen aanspraak meer maken op de wettelijke regeling. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zullen daarom worden afgewezen. De vorderingen van [gedaagde] worden afgewezen
3.15. [gedaagde] vraagt de kantonrechter in reconventie om voor recht te verklaren dat de overeenkomst met [eiseres] gedeeltelijk is ontbonden en dat de prijs voor het hekwerk is verminderd in evenredigheid met de mate van afwijking van het overeengekomen, in die zin dat de openstaande factuur komt te vervallen. Omdat in conventie al is geoordeeld dat het aan [gedaagde] te wijten is dat [eiseres] de afgesproken werkzaamheden niet volledig heeft kunnen uitvoeren, zal de kantonrechter die vorderingen afwijzen.
[gedaagde] moet de proceskosten van [eiseres] betalen
3.16. [gedaagde] is in conventie grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
3.17. [gedaagde] is in reconventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op € 339,00 (= 2 punten x factor 0,5 X € 339,00) aan salaris gemachtigde.
4 De beslissing
De kantonrechter:
in conventie
4.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 9.055,34, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 12% per jaar over € 7.623,00, met ingang van 21 januari 2025, tot de dag van volledige betaling,
4.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.476,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
4.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.4. wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.5. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 339,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie
4.6. veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.7. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout en in het openbaar uitgesproken door mr. O.P. van Tricht op 10 september 2025.
In de zin van artikel 6:58 BW.
Artikel 6:54 onder a BW.
Artikel 7:5 lid 4 jo. 7:18 en 7:18a BW.
In de zin van artikel 6:233, aanhef en onder a BW