Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Utrecht

Zaaknummers: C/16/596819 / JE RK 25-1124 (ondertoezichtstelling) C/16/596849 / JE RK 25-1126 (verlenging machtiging tot uithuisplaatsing) C/16/597080 / JE RK 25/1162 (vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing)

Datum uitspraak: 1 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling, verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en een schriftelijke aanwijzing

in de zaken van:

C/16/596819 / JE RK 25-1124:

de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Midden-Nederland, hierna: de Raad, gevestigd in Utrecht,

C/16/596849 / JE RK 25-1126:

de gecertificeerde instelling SAMEN VEILIG MIDDEN-NEDERLAND, hierna: de GI, gevestigd in Utrecht,

C/16/597080 / JE RK 25/1162:

[de moeder], hierna: de moeder wonende in [woonplaats] ,advocaat: mr. S. Makhloufi,

over

[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] .

Deze verzoekers worden in de andere zaken als belanghebbende aangemerkt.De kinderrechter merkt in alle drie zaken ook als belanghebbende aan:

[de vader], hierna: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

in de zaak met zaaknummer C/16/596819 / JE RK 25-1124

  • het verzoekschrift van de Raad met bijlagen, ontvangen op 17 juli 2025;

in de zaak met zaaknummer C/16/596849 / JE RK 25-1126

in de zaak met zaaknummer C/16/597080 / JE RK 25/1162

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • [A] en [B] namens de Raad;

  • [C] en [D] namens de GI.

1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige 1] naar haar mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover voorafgaand aan de zitting een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. Na de zitting heeft [minderjarige 1] zoals afgesproken nog dezelfde middag een brief laten versturen naar de kinderrechter, die zij was vergeten mee te nemen.

1.4. De kinderrechter heeft op 1 augustus 2025 in alle zaken uitspraak gedaan. Het dictum van deze beschikking is op die dag naar partijen gemaild. Dit is de schriftelijke uitwerking van die beslissing.

2 De feiten

2.1. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .

2.2. [minderjarige 1] verblijft sinds 17 juli 2025 bij [instelling] [plaats 1] .

2.3. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 mei 2025 [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld tot 16 augustus 2025.

2.4. De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 16 mei 2025 ook een spoedmachtiging verleend om [minderjarige 1] uit huis te plaatsen. Bij beschikking van26 mei 2025 is de machtiging verlengd [minderjarige 1] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 16 augustus 2025.

2.5. De moeder heeft in april 2025 een reis naar Bali- [plaats 2] geboekt voor zichzelf, [minderjarige 1] en haar andere dochter [minderjarige 2] , van 2 tot en met 19 augustus 2025.

2.6. De GI heeft op 17 juli 2025 een schriftelijke aanwijzing aan de moeder gegeven betreffende de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] . Hierin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen: “Tevens is ook besproken of SAVE toestemming zal geven voor de vakantie van [minderjarige 1] met u en haar zusje naar Bali. Nadat dit intern is overlegd, is besloten om geen toestemming te geven. Sinds de uithuisplaatsing van [minderjarige 1] (16 mei, 2025) was de omgangsregeling voor moeder met [minderjarige 1] twee keer in de week 2 uur. SAVE vindt de overgang van wekelijks omgang van twee keer 2 uur naar 2,5 week mee op vakantie met haar moeder en zusje (te) groot. (…)**Op 16 juli 2025 is afgesproken dat de omgangsregeling wordt opgebouwd. Dit betekent dat er wekelijks op woensdag en zaterdag omgang is tussen moeder en [minderjarige 1] van 13:00 tot 20:30 uur, dit vindt plaats bij de moeder thuis. (…) De afspraak is dat deze omgangs-momenten in de week van 31 juli geëvalueerd wordt. Als is gebleken dat de omgangsmomenten positief zijn verlopen, zal er opnieuw gekeken worden naar hoe de omgang uitgebreid kan worden.”.

3 De verzoeken

in de zaak met zaaknummer C/16/596819 / JE RK 25-1124:

3.1. De Raad verzoekt [minderjarige 1] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

in de zaak met zaaknummer C/16/596849 / JE RK 25-1126:

3.2. De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

in de zaak met zaaknummer C/16/597080 / JE RK 25/1162:

3.3. De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de GI, naar de rechtbank begrijpt alleen voor zover het gaat om de vakantie naar Bali, vervallen te verklaren en in plaats daarvan de moeder toestemming te verlenen om met [minderjarige 1] op vakantie naar Bali te gaan. Verder verzoekt de moeder om de GI te veroordelen in de kosten van de procedure.

4 De standpunten

4.1. De vader is het eens met het verzoek over de ondertoezichtstelling. De vader is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. De vader stemt wel in met de vakantie van de moeder met [minderjarige 1] naar Bali.

4.2. De moeder is het eens met het verzoek over de ondertoezichtstelling. De moeder is het niet eens met de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing. 5. De beoordeling

De beslissing

5.1. De kinderrechter zal [minderjarige 1] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar, dus tot 31 juli 2026. Verder zal zij de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verlengen tot 1 december 2025 en de beslissing op het resterende deel van het verzoek aanhouden. Het verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren zal zij afwijzen. De kinderrechter zal hieronder toelichten hoe zij tot haar oordeel is gekomen.

De ondertoezichtstelling

5.2. Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een kind onder toezicht stellen als het kind in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Daarnaast moet er sprake zijn van de situatie dat de ouder(s) de hulp die nodig is om die bedreiging weg te nemen, niet of niet genoeg accepteren. Bij de kinderrechter moet wel de verwachting bestaan dat de ouders binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van het kind zelf weer kunnen dragen.

5.3. Uit de stukken en de zitting volgt naar het oordeel van de kinderrechter dat hieraan is voldaan. [minderjarige 1] wordt ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Er zijn grote zorgen over haar ontwikkeling op alle gebieden. [minderjarige 1] laat zelfbepalend gedrag en verbale en fysieke agressie zien. Daarnaast is er sprake van schoolverzuim, vapet en rookt ze, geeft ze nauwelijks inzicht in haar sociale contacten en heeft ze een zeer sterke drang tot haar mobiele telefoon, tot wel elf uur per dag. Het zorgelijke gedrag van [minderjarige 1] in combinatie met haar nog jonge leeftijd kan er toe leiden dat [minderjarige 1] in zeer risicovolle situaties terechtkomt, volgens de Raad. Inmiddels is dat ook al gebeurd, zo heeft [minderjarige 1] verteld. Net als de Raad maakt de kinderrechter zich zorgen dat [minderjarige 1] een dikke muur om zich heen heeft opgetrokken waarachter een angstig meisje zit en dat zij lijkt weg te vluchten achter een pantser door make-upgebruik en door haar houding. [minderjarige 1] lijkt onvoldoende vertrouwen, ruimte en mogelijkheden te ervaren om stil te staan bij wat ze heeft meegemaakt en de gevoelens die hierbij horen. De Raad is na de spoeduithuisplaatsing bezorgd dat [minderjarige 1] onvoldoende structuur, regels en perspectief/duidelijkheid ervaart en nog geen behandeling ontvangt. [minderjarige 1] kiest ervoor om zich te onttrekken aan de groep en veel tijd door te brengen op haar kamer. Zij blijft sterk gefocust op haar telefoon en gaat nauwelijks naar school.

5.4. De ouders van [minderjarige 1] zijn op dit moment onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. Inzet van (intensieve) hulpverlening in het vrijwillige kader heeft in het afgelopen jaar onvoldoende bijgedragen aan het verminderen van de aanwezige zorgen, ondanks de medewerking van de ouders. Het is nodig dat er een jeugdbeschermer komt die de regie krijgt over de noodzakelijke hulpverlening. Daarnaast is het belangrijk dat de ouders naar hun eigen aandeel leren te kijken en patronen leren te doorbreken door middel van systeemgerichte hulp.

5.5. De verwachting is dat de ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] binnen een voor [minderjarige 1] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.

5.6. De kinderrechter is het met de Raad eens dat binnen de ondertoezichtstelling gewerkt moet worden aan de volgende doelen:

Anders dan de moeder is de kinderrechter van oordeel dat een periode van een jaar nodig is om te kunnen werken aan de hiervoor genoemde doelen. Een half jaar is te kort, daar is de problematiek te complex voor.

De machtiging tot uithuisplaatsing

5.7. Uit artikel 1:265b, eerste lid, BW volgt dat de kinderrechter een GI kan machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen als dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid. Uit artikel 1:265c, tweede lid, BW volgt dat de kinderrechter deze machtiging telkens met een jaar kan verlengen.

5.8. De kinderrechter is van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] noodzakelijk is in het belang van haar verzorging en opvoeding. Zoals de kinderrechter hiervoor heeft overwogen, zijn de zorgen over [minderjarige 1] groot. In de eerste bevindingen van [instelling] van 29 juli 2025 wordt beschreven dat er sprake lijkt te zijn van hechtingsproblematiek, met name richting moeder. [instelling] ziet verder risico’s in de emotionele overbelasting bij [minderjarige 1] door het willen pleasen van haar omgeving (zoals haar ouders, de begeleiding en haar vrienden), rolomkering doordat zij wil zorgen voor anderen of conflicten wil oplossen die niet bij haar leeftijd horen en door haar afhankelijkheid van goedkeuring in relaties, wat haar kwetsbaar maakt voor grensoverschrijdend gedrag. Sinds [minderjarige 1] niet meer bij de moeder thuis woont, is er meer rust en zijn er minder ruzies tussen [minderjarige 1] en haar ouders. De kinderrechter vindt deze voorzichtige verbetering in het gedrag van [minderjarige 1] echter nog te pril. Dat maakt dat [minderjarige 1] nu nog niet thuis kan wonen.

5.9. Er moet eerst een goed plan van aanpak komen en er moet goed gekeken naar waar het gedrag van [minderjarige 1] vandaan komt. [minderjarige 1] heeft er daarom baat bij om nu binnen een behandelsetting te wonen, zodat zij de juiste hulp kan krijgen. Met de verlenging van de machtiging is de plek van [minderjarige 1] op de groep gewaarborgd. Tegelijkertijd heeft de GI daarbij de ruimte om te onderzoeken in hoeverre en in welke mate het contact tussen [minderjarige 1] en haar moeder kan worden uitgebouwd. De planning is om na de vakantie van de moeder naar Bali te starten met overnachtingen. Er moet eerst meer zicht komen op hoe dit verloopt. Ook de hulpverlening voor [minderjarige 1] moet starten. Zolang dat niet is gebeurd, is het voor [minderjarige 1] onvoldoende veilig om de stap naar huis te kunnen zetten. Het risico op escalatie bij de moeder thuis is dan te groot en dat vindt de kinderrechter niet in het belang van [minderjarige 1] .

5.10. De kinderrechter vindt de door de GI verzochte termijn van een jaar echter te lang. [minderjarige 1] is nog geen veertien jaar. Zij moet enig perspectief hebben en motivatie om mee te werken aan de behandeling die er gaat komen. De kinderrechter zal daarom de lopende machtiging tot uithuisplaatsing verlengen tot 1 december 2025 en de beslissing voor het overige aanhouden.

5.11. De kinderrechter wil uiterlijk op 24 oktober 2025 een update van de GI ontvangen waaruit blijkt hoe het met [minderjarige 1] gaat, hoe het contact met haar ouders eruit ziet en welke hulpverlening is ingezet. De GI moet deze update ook naar de advocaat van de moeder en naar de vader sturen. Ook wil de kinderrechter van de GI vernemen of zij haar verzoek om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling handhaaft, wijzigt of intrekt. Als het verzoek niet wordt ingetrokken, volgt er een nieuwe zitting.

Schriftelijke aanwijzing over vakantie naar Bali

5.12. De kinderrechter volgt de moeder niet in haar stelling dat de grondslag van haar verzoek gelegen is in de geschillenregeling van artikel 1:262b BW. De kinderrechter is van oordeel dat de grondslag is gelegen in artikel 1:265f lid 1 en artikel 1:263 BW. De kinderrechter zal het verzoek van de moeder om vervangende toestemming om met [minderjarige 1] op vakantie te mogen naar Bali daarom beoordelen in het kader van deze artikelen.

5.13. De GI is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] . Een ondertoezichtstelling geeft de GI bepaalde bevoegdheden en brengt ook verplichtingen voor de ouders met gezag mee. Een ondertoezichtstelling beperkt namelijk het gezag van de ouders. Als een ouder niet wil meewerken aan de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling, dan kan de GI die ouder op grond van artikel 1:263 BW een schriftelijke aanwijzing geven.

5.14. Wanneer een kind met een machtiging uit huis is geplaatst, kan de GI voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing de contacten tussen een met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken op grond van artikel 1:265f lid 1 BW. In het tweede lid van dat artikel staat dat een dergelijke beslissing geldt als een schriftelijke aanwijzing. Dat betekent dat een ouder de kinderrechter kan verzoeken om die schriftelijke aanwijzing vervallen te laten verklaren (artikel 1:264 BW).

5.15. De kinderrechter moet in dat geval beoordelen of de gegeven aanwijzing past binnen de (uitvoering van de) ondertoezichtstelling en of de GI de aanwijzing redelijkerwijs had mogen geven. Hierbij komt de GI beleidsvrijheid toe. Omdat een schriftelijke aanwijzing kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht, moet de kinderrechter ook beoordelen of de aanwijzing voldoet aan de zogenoemde ‘beginselen van behoorlijk bestuur’. Dan gaat het er onder meer om of de aanwijzing zorgvuldig is voorbereid en voldoende is gemotiveerd.

5.16. In de eerste plaats is de kinderrechter van oordeel dat de aanwijzing past binnen de ondertoezichtstelling en dat de GI de aanwijzing redelijkerwijs had mogen geven. Omdat er sprake is van een uithuisplaatsing, is de GI bevoegd het contact tussen de ouders en [minderjarige 1] te beperken. Dat geldt al helemaal als het contact tussen een ouder een kind complex is, zoals hier het geval is.

5.17. De GI heeft in de schriftelijke aanwijzing vastgelegd dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] wordt opgebouwd naar een wekelijks contact op woensdag en zaterdag van 13.00 uur tot 20.30 uur bij de moeder thuis. De moeder heeft niet verzocht om dit onderdeel van de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren. De uitbreiding is inmiddels ingegaan en de moeder vraagt niet om een verdere uitbreiding van de bezoekregeling, afgezien van de vakantie naar Bali.

5.18. De vakantie naar Bali is van 2 tot en met 19 augustus 2025, dus voor achttien dagen, ofwel tweeënhalve week. Het betreft een ‘familiegroepsreis’ met een aantal andere, onbekende families met kinderen tussen de tien en vijftien jaar oud. Op 16 mei 2025 is [minderjarige 1] echter met spoed uithuisgeplaatst. Om [minderjarige 1] mee te kunnen nemen, is het nodig dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] gedurende die tweeënhalve week onbeperkt is.

5.19. De GI verleent geen toestemming voor een onbeperkt contact tussen de moeder en [minderjarige 1] gedurende tweeënhalve week, hetzij in Nederland hetzij op Bali. Dat is te beschouwen als een beperking van het contact tussen hen. De aanwijzing past daarom binnen de ondertoezichtstelling.

5.20. De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing zorgvuldig tot stand is gekomen. Op 2 juli 2025 heeft de GI aan de moeder aangegeven dat zij onvoldoende redenen zag om de reis naar Bali niet door te laten gaan. Daarbij heeft de GI echter ook vermeld dat dit nog besproken moest worden met de opvang en dat de moeder samen met het Buurtteam een veiligheidsplan moest maken met afspraken, bijvoorbeeld over het telefoongebruik. Dit mailbericht kan naar het oordeel van de kinderrechter daarom, anders dan de moeder heeft gedaan, nog niet worden opgevat als een onvoorwaardelijke toestemming van de GI aan de moeder om met [minderjarige 1] de reis naar Bali te mogen maken en daarmee dus om onbeperkt contact te hebben gedurende die tweeënhalve week. Op 17 juli 2025 heeft de GI laten weten dat zij toch niet instemt met de vakantie naar Bali. De moeder heeft op de mail van de GI van 17 juli 2025 gereageerd en daarbij haar zienswijze gegeven. De GI heeft de zienswijze van de moeder meegenomen in haar overweging, maar dat heeft niet geresulteerd in een gewijzigd standpunt van de GI. Hoewel het niet de schoonheidsprijs verdient dat de GI dit niet in een overleg met de moeder heeft besproken, heeft de kinderrechter er ook begrip voor dat er snel een knoop doorgehakt moest worden omdat de vakantie eraan kwam en dat dit daarom per e-mail is medegedeeld.

5.21. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing deugdelijk gemotiveerd heeft en dat de schriftelijke aanwijzing evenredig is in verhouding tot het te dienen doel. De GI heeft in het bericht van 17 juli 2025 uitgebreid toegelicht waarom zij geen toestemming geeft voor de vakantie naar Bali. In de eerste plaats is er op 16 juli 2025 afgesproken dat het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] wordt opgebouwd naar een wekelijks contact op woensdag en zaterdag van 13.00 uur tot 20.30 uur. Daarvoor was er slechts twee keer in de week twee uur contact. De moeder wil nu tweeëneenhalve week met [minderjarige 1] op vakantie, maar de GI vindt dat niet verstandig. Ook als de moeder in Nederland zou blijven, zou de GI geen toestemming geven voor zo’n lange vakantie. Het contact tussen de moeder en [minderjarige 1] bevindt zich in de opbouwende fase, waarbij steeds goed gemonitord moet worden of dit veilig verloopt en of dit contact uitgebreid kan worden. Een vakantie van tweeëneenhalve week staat daar haaks op. De GI is van mening dat de huidige beperkte omgangsmomenten nog onvoldoende verbeterd zijn. De spanningen tussen [minderjarige 1] en de moeder lijken nog steeds hoog op te lopen wanneer [minderjarige 1] haar zin niet krijgt. Het lukt dan niet om op een rustige manier met elkaar in gesprek te blijven. De GI heeft gezien dat [minderjarige 1] dan scheldend en schreeuwend wegloopt en dat zij haar moeder dan blokkeert op haar mobiel. [minderjarige 1] kan de gezagspositie van haar moeder nog onvoldoende accepteren.

5.22. Ook de gezagspositie van de groep accepteerde [minderjarige 1] niet. Uit het verslag van Timon blijkt dat [minderjarige 1] in de twee maanden dat zij op de crisisplek bij Timon verbleef, vijf keer later is teruggekomen dan afgesproken, waarbij zij één keer naar Hilversum is geweest, terwijl dat tot verboden gebied voor haar is verklaard, aangezien zij daar contact heeft met een vriendengroep waar geen zicht op is omdat [minderjarige 1] dat niet wil. Tijdens de keren dat zij later terug was dan afgesproken, was dit, vier van de vijf keer, maximaal twee uur later en was zij in contact met de begeleiding en haar moeder. Eén keer is zij veel later teruggekomen omdat er een incident heeft plaatsgevonden met een kennis van [minderjarige 1] , die grensoverschrijdend naar haar is geweest. Zij was tijdelijk uit contact omdat haar telefoon leeg was. Zodra ze haar telefoon op kon laden, was zij weer in contact. Er is in de tussentijd wel een telexmelding gemaakt, deze is afgemeld op het moment dat zij weer in contact was.

5.23. Volgens de eerste bevindingen van [instelling] is de relatie tussen [minderjarige 1] en haar moeder beladen en niet zonder risico’s. Er zijn zorgen over het contact tussen beiden. De dynamiek past binnen het beeld van hechtingsproblematiek, te weten een wisselwerking van aantrekken en afstoten, waarin onderliggende gevoelens van verlangen naar verbondenheid, onzekerheid en teleurstelling sterk meespelen. [instelling] heeft gemeld in het geschil over Bali geen partij te willen kiezen. [instelling] was bereid om [minderjarige 1] op de reis voor te bereiden, veiligheidsafspraken te maken en tijdens de vakantie betrokken te blijven.

5.24. De kinderrechter heeft er echter onvoldoende vertrouwen in dat er tijdens de vakanties geen escalaties zullen plaatsvinden. Vorig jaar toen de moeder met [minderjarige 1] in Finland was, is er ook een fors incident geweest. De moeder en [minderjarige 1] kregen ruzie over de telefoon van [minderjarige 1] , waarna [minderjarige 1] de moeder met een vleeshamer op de arm zou hebben geslagen. De vader moest toen komen om [minderjarige 1] op te halen. [minderjarige 1] heeft de kinderrechter verteld dat zij graag naar Bali wil en dat zij daar aan de relatie met haar moeder kan werken. Dat lijkt de kinderrechter niet de goede plek om dat te doen. De hulpverlening voor [minderjarige 1] is nog niet gestart. Haar vriendengroep zit in Hilversum, maar daar is geen zicht op. Op school en thuis heeft zij geen vrienden. Er is nog steeds sprake van veel telefoongebruik van [minderjarige 1] en dit blijft een grote risicofactor. Haar telefoongebruik is zorgwekkend te noemen. Dit zijn ingrediënten voor nieuwe escalaties. Uitbreiding van de bezoekregeling voor de duur van tweeënhalve week is daarom niet in het belang van [minderjarige 1] . Dat geldt voor een vakantie in Nederland, maar eens te meer voor een vakantie op Bali.

5.25. Eén of meerdere escalaties op Bali zullen het nog prille herstel van het contact ernstig onder druk zetten. Bovendien zal dit ook impact hebben op [minderjarige 2] en mogelijk ook op de andere gezinnen die mee gaan op deze familiegroepsreis. Dat kan ertoe leiden dat de positie van [minderjarige 1] binnen de groep onder druk komt te staan of zelfs onhoudbaar wordt. Dat zal [minderjarige 1] meer schade dan goed doen. Zij is immers een kwetsbaar meisje. Het is daarom van het grootste belang dat het contact zorgvuldig wordt opgebouwd. Een extra zorg daarbij vindt de kinderrechter dat er geen hulpverlening beschikbaar is op Bali. Vanwege het grote tijdsverschil is het ook niet altijd mogelijk om contact op te nemen met de groep waar [minderjarige 1] nu verblijft.

5.26. De kinderrechter zal het verzoek tot vervallenverklaring van dit deel van de schriftelijke aanwijzing daarom afwijzen. De kinderrechter begrijpt heel goed dat het verdrietig is voor [minderjarige 1] en de moeder en [minderjarige 2] dat [minderjarige 1] niet mee kan op vakantie naar Bali. Hopelijk verloopt de opbouw van het contact verder goed en kan [minderjarige 1] volgende zomervakantie wel mee, ook al zal dat niet naar Bali zijn.

Uitvoerbaar bij voorraad

5.27. De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct gaat gelden, ook als iemand in hoger beroep gaat.

De kosten van deze procedure

5.28. De rechtbank zal beslissen dat iedere ouder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om de GI in de proceskosten te veroordelen.

6 De beslissing

De kinderrechter:

in zaaknummer C/16/596819 / JE RK 25-1124:

6.1. stelt [minderjarige 1] onder toezicht van Stichting Samen Veilig Midden-Nederland met ingang van 1 augustus 2025 tot 1 augustus 2026;

6.2. verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;

in zaaknummer C/16/ 596849 / JE RK 25-1126:

6.3. verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 16 augustus 2025 tot 1 december 2025;

6.4. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

6.5. houdt iedere verdere beslissing aan;

6.6. verzoekt de GI om uiterlijk 24 oktober 2025 aan de rechtbank een update te geven over de situatie van [minderjarige 1] en te laten weten of het resterende deel van het verzoek wordt gehandhaafd, gewijzigd of ingetrokken; in zaaknummer C/16/597080 / JE RK 25-1162:

6.7. wijst het verzoek af;

6.8. compenseert de proceskosten tussen de GI en de moeder.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen:

EC / SC