ECLI:NL:RBMNE:2025:3542 - Rechtbank Midden-Nederland - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/595020 / KG ZA 25-265
Vonnis in kort geding van 18 juli 2025
in de zaak van
[eiser] BV, gevestigd te [vestigingsplaats 1] , eisende partij in conventie, gedaagde partij in reconventie, hierna te noemen: [eiser] , advocaat: mr. G.A.M. Sieben,
tegen
1 [gedaagde sub 1] ,
wonend te [woonplaats] , hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,2. [gedaagde sub 2] BV, gevestigd te [vestigingsplaats 2] , hierna te noemen: [gedaagde sub 2] , gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, hierna samen in mannelijk enkelvoud te noemen: [gedaagde c.s] , advocaat: mr. N.M.J.H. van den Bogaard.
1 De procedure
1.1. De voorzieningenrechter beschikt over de volgende stukken:
-
de dagvaarding en 55 producties van [eiser] ,
-
de eis in reconventie en producties 1 t/m 10 van [gedaagde c.s] .- de pleitnota van [eiser] ,- de pleitnota van [gedaagde c.s] .
1.2. De mondelinge behandeling heeft op 27 juni 2025 plaatsgevonden. Partijen hebben hun pleitnota voorgedragen en op vragen van de voorzieningenrechter en op elkaar gereageerd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt.
1.3. De voorzieningenrechter heeft gezegd dat vandaag uitspraak zal worden gedaan.
2 De kern van de zaak
2.1. [eiser] is een advies- en onderzoeksbureau dat zich bezig houdt met het versterken van compliance-, risico en integriteitsmanagement binnen organisaties. De onderneming is opgericht door [A] (hierna: [A] ) en [gedaagde sub 1] en werd bestuurd door hun vennootschappen [bedrijf] BV en [gedaagde sub 2] . [gedaagde c.s] . heeft in mei 2025 meegedeeld dat hij het bedrijf niet meer samen met [A] wil voortzetten en heeft de samenwerking per 18 juni 2025 beëindigd. Op 25 juni 2025 is zijn ontslag als middellijk bestuurder (via [gedaagde sub 2] ) bevestigd.
2.2. Bij de opzegging van de samenwerking heeft [gedaagde c.s] . meegedeeld dat het merk, de domeinnamen, content en auteursrechten zijn eigendom blijven en dat [eiser] haar naam moet wijzigen en het merk [eiser] niet meer mag gebruiken. Op 24 juni 2025 heeft [gedaagde sub 1] de handelsnaam, domeinnamen, merken, websites en auteursrechten via een akte overgedragen aan [gedaagde sub 2] . De wachtwoorden die nodig zijn voor het beheer van de bedrijfswebsite en de domeinnamen heeft hij gewijzigd, zodat [eiser] geen toegang meer heeft. [eiser] is van mening dat [gedaagde c.s] . geen recht heeft op de handelsnamen en domeinnamen en dat hij het beheer over de websites van de onderneming en de toegang daartoe aan haar moet overdragen. [eiser] krijgt in deze procedure grotendeels gelijk.
3 De beoordeling
In conventie
Spoedeisend belang
3.1. In een kortgedingprocedure is het nodig dat sprake is van een spoedeisend belang. Dat betekent dat de eisende partij op korte termijn een beslissing nodig heeft van de voorzieningenrechter en de beslissing in een bodemprocedure niet kan afwachten. De voorzieningenrechter vindt dat het spoedeisend belang van [eiser] voldoende aannemelijk is gemaakt. Het bedrijf heeft voor haar functioneren de website(s) en duidelijkheid over de IE rechten en de domeinnamen nodig. Dit laatste geldt evenzeer voor [gedaagde c.s] .
Inhoudelijke beoordeling
Hier gaat de voorzieningenrechter van uit
3.2. De naam [eiser] is bedacht door [gedaagde sub 1] . [A] en [gedaagde sub 1] waren samen bezig met het bedenken van een naam voor het bedrijf dat zij van plan waren samen op te richten. Dat blijkt uit productie 8 bij de dagvaarding, die een whatsapp conversatie bevat tussen [gedaagde sub 1] en [A] . In die conversatie komt [gedaagde sub 1] met het idee de onderneming [eiser] te noemen. Het is duidelijk dat het zou gaan om het bedenken van een handelsnaam voor een op dat moment nog op te richten gezamenlijk bedrijf. Uiteindelijk vonden [gedaagde sub 1] en [A] beiden [eiser] een geschikte naam voor hun bedrijf. Uit de hiervoor genoemde whatsapp conversatie blijkt ook dat [A] en [gedaagde sub 1] het hebben gehad over de domeinnamen, aangezien een te bedenken bedrijfsnaam zowel als handelsnaam en als bedrijfsnaam beschikbaar dient te zijn. [domeinnaam 1] blijkt niet vrij te zijn maar [domeinnaam 2] wel. [gedaagde sub 1] reserveert die naam meteen. Verder blijkt uit de Whatsapp conversatie dat [A] aangeeft dat de domeinnaam (op termijn) vastgelegd moet worden op naam van het bedrijf en niet privé. Ook vraagt hij zich af of zij nog iets moeten doen ter bescherming van de bedachte bedrijfsnaam. [gedaagde sub 1] denkt van niet en partijen beslissen dat inschrijving in de Kamer van Koophandel volstaat. Dit alles vond plaats voor de daadwekelijke oprichting van het bedrijf [eiser] .
3.3. Het uitgangspunt van de samenwerking tussen [gedaagde sub 2] / [gedaagde sub 1] en [bedrijf] / [A] staat in artikel 7 van de aandeelhoudersovereenkomst. Daar staat - kort samengevat - dat beide aandeelhouders zich zullen inspannen om de onderneming [eiser] tot een succes te maken en dat zij daarvoor al hun arbeidstijd en -kracht ter beschikking zullen stellen, waarvoor zij een managementvergoeding op basis van 40 uur per week zullen ontvangen. En dat zij zich zullen onthouden van nevenactiviteiten die een substantiële inspanning vergen. Hierin ligt besloten dat partijen hun werktijd volledig in de onderneming [eiser] zullen steken en dat de activiteiten die ze verrichten in het kader van die fulltime werkweek ten behoeve zullen zijn van de onderneming [eiser] . Met de documenten die partijen in het kader van deze werkzaamheden hebben opgesteld zijn zij naar buiten getreden onder de naam van het bedrijf [eiser] . Die naam staat ook op de documenten vermeld. Zie bijvoorbeeld de producties 5 van [gedaagde c.s] .
3.4. De voorzieningenrechter komt dan ook tot de conclusie dat uit de gang van zaken die vooraf is gegaan aan de oprichting van [eiser] blijkt dat het de bedoeling is geweest om de handelsnaam te registreren op naam van de onderneming. Vervolgens hebben partijen zich na de oprichting, mede via de door hen opgestelde documenten, naar buiten toe gepresenteerd als [eiser] . Die documenten zijn dus geschreven in het kader van activiteiten van de onderneming en naar buiten gebracht als uiting van de onderneming.
IE-rechten en domeinnamen
3.5. De vorderingen van [eiser] zijn erg uitgebreid en vermelden de verschillende gestelde rechten steeds bij elkaar in één vordering. Om de beoordeling in dit kort geding overzichtelijk te houden, zal de voorzieningenrechter ieder gesteld recht / onderwerp afzonderlijk beoordelen.
Auteursrecht
3.6. De stelling van [gedaagde c.s] . is dat er auteursrecht rust op de handelsnaam [handelsnaam 1] (en op de andere handelsnamen: [handelsnaam 1] , [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] ) en dat hij de rechthebbende is, omdat [gedaagde sub 1] die naam/namen heeft bedacht. [eiser] betwist dat het bedenken van die handelsnamen een auteursrecht oplevert.
3.7. Bij auteursrecht moet er sprake zijn van een werk met een eigen oorspronkelijk karakter dat het resultaat is van creatieve keuzes van de maker en diens persoonlijke stempel draagt. Het werk moet voldoende nauwkeurig en objectief geïdentificeerd kunnen worden en tot uitdrukking zijn gebracht. Allereerst is er dus de vraag of er sprake is van een werk. De voorzieningenrechter acht aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat geen sprake is van “werken” in de zin van de Auteurswet daar waar het gaat om de drie geregistreerde handelsnamen. Daar komt nog bij dat aan [gedaagde c.s] . geen auteursrechtelijke bescherming toekomt nu – als het al zou gaan om “werken” – deze niet als eerste door [gedaagde c.s] . openbaar zijn gemaakt. Dat heeft de onderneming [eiser] gedaan toen zij de namen inschreef in het handelsregister. [gedaagde c.s] . meent dat de openbaarmaking van de handelsnaam door [gedaagde sub 1] is gedaan toen hij de naam [handelsnaam 1] via Whatsapp aan [A] voorstelde. Hij doelt daarmee op de al eerder genoemde Whatsapp conversatie van productie 8 bij dagvaarding, waarin partijen aan het brainstormen zijn over een bedrijfsnaam. Dat is geen openbaarmaking. Daarvoor is immers nodig dat het werk aan het publiek bekend wordt gemaakt. Een bedrijfspartner en mede-brainstormer van potentiële bedrijfsnamen is geen publiek. [gedaagde c.s] . kan dus geen beroep doen op auteursrechtelijke bescherming van de handelsnamen.
Handelsnamen
3.8. De handelsnaam [handelsnaam 1] is op 30 september 2022 op naam van de onderneming [eiser] geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Dat moment van inschrijving geldt als openbaarmaking van die naam. Dat betekent dat de handelsnaam toebehoort aan [eiser] en niet aan [gedaagde sub 2] . Dat geldt ook voor de overige hiervoor genoemde handelsnamen van [eiser] , die allemaal op dezelfde datum zijn geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Omdat deze handelsnamen toebehoren aan de onderneming [eiser] mogen die niet door een ander en dus ook niet door [gedaagde c.s] . worden gebruikt. De vordering van [eiser] om [gedaagde c.s] . te verbieden gebruik te maken van deze handelsnamen wordt daarom toegewezen.
Domeinnamen
3.9. Een domeinnaam is geen intellectueel eigendomsrecht. De domeinnaam [domeinnaam 2] is afgeleid van de handelsnaam [eiser] en is op dit moment geregistreerd op naam van [gedaagde sub 2] . Daarvoor stond deze domeinnaam op naam van [gedaagde sub 1] (productie 1 deel 3). Deze zelfde naam stond met de extensies .net, .org, .eu, .info en .com ook op naam van [gedaagde sub 1] . Deze domeinnamen zijn echter ten behoeve van de onderneming [eiser] geregistreerd en gebruikt. Hoewel een domeinnaam geen intellectueel eigendomsrecht is, mag [gedaagde c.s] . de domeinnamen van [eiser] niet gebruiken voor een eigen onderneming, want dan maakt hij inbreuk op de handelsnaam van [eiser] . Dat geldt ook voor het gebruik van domeinnamen met de woorden [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] die ook door [eiser] als handelsnaam zijn geregistreerd.
3.10. Toch is het lastig om de vordering van [eiser] om [gedaagde c.s] . te veroordelen om mee te werken aan overdracht van de domeinnamen toe te wijzen. Dat heeft te maken met het feit dat het recht op een domeinnaam, anders dan een intellectueel eigendomsrecht, niet in de wet is geregeld. Daarmee ontbreekt een juridische grondslag voor de overdracht van een domeinnaam. Wel kan de voorzieningenrechter, als het mindere van wat [eiser] heeft gevorderd, bevelen dat [gedaagde sub 2] medewerking verleent aan de wijziging van de tenaamstelling van de domeinnamen. Dat zal de voorzieningenrechter dan ook doen.
Merken
3.11. Nadat er tussen partijen in mei 2025 onenigheid is ontstaan, heeft eerst [gedaagde sub 2] een spoedinschrijving gedaan van het woord- en beeldmerk [eiser] bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (Boip) en een maand later heeft ook [eiser] dat gedaan. In beide gevallen is het woordmerk geweigerd en het beeldmerk op absolute gronden in orde bevonden. Een akkoord op absolute gronden betekent dat de aanvraag voldoet aan formele vereisten en de criteria die gelden voor een beeldmerk. Daarbij wordt slechts getoetst of het beeldmerk voldoende is om voor merkregistratie in aanmerking te komen. Dat betekent niet dat de aanvraag akkoord is en dat het beeldmerk is geaccepteerd als merk. Een eventueel akkoord wordt pas gegeven nadat de oppositieperiode voorbij is. In die periode kunnen andere merkhouders of houders van andere eerdere rechten op basis van hun eerder geregistreerde of aangevraagde merken/rechten een bezwaar indienen. Ten tijde van de mondelinge behandeling loopt van beide inschrijvingen de oppositieperiode nog en kan het aangevraagde beeldmerk dus nog aangevochten worden en partijen geven aan dat zij elkaars merkrecht betwisten. De situatie is dus dat beide partijen een inschrijving hebben gedaan van hetzelfde beeldmerk, waar in beide gevallen nog geen definitief akkoord op is gegeven door het Boip. Wie recht heeft op het beeldmerk staat dus nog niet vast en er is dus nog geen sprake van een geregistreerd merk. Uit de stellingen van [gedaagde c.s] . kan niet afgeleid worden dat er al wel sprake is van een geregistreerd merk en dat het recht daarop bij [gedaagde sub 2] berust. [gedaagde c.s] . mag dit beeldmerk dus niet gebruiken. De vordering om [gedaagde c.s] . te verbieden gebruik te maken van het beeldmerk [eiser] wordt daarom toegewezen. Om dezelfde redenen zal de voorzieningenrechter tevens het verbod om het beeldmerk [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] te gebruiken toewijzen.
Beheer digitale infrastructuur
3.12. De website of websites die zijn gemaakt voor de onderneming [eiser] horen bij die onderneming. Daar rusten geen intellectuele eigendomsrechten van [gedaagde c.s] . op. Door de websites onbereikbaar te maken voor [eiser] belemmert [gedaagde c.s] . feitelijk een groot deel van de bedrijfsvoering van [eiser] . Dat is onrechtmatig. Daarom moet [gedaagde sub 2] de zaken afgeven die [eiser] nodig heeft om de digitale infrastructuur te beheren die nodig is voor haar bedrijf. De vordering zoals die door [eiser] is geformuleerd is echter te ruim. Alleen de zaken die zij in het petitum van de dagvaarding concreet heeft genoemd worden toegewezen.
Aanpassing website
3.13. [eiser] vordert dat het [gedaagde c.s] . wordt verboden om de websites van [eiser] inhoudelijk aan te passen, voordat die zijn overgedragen aan [eiser] . Die vordering wijst de voorzieningenrechter toe. [eiser] heeft er belang bij dat [gedaagde c.s] . de website van [eiser] in dezelfde staat aan [eiser] overdraagt als waarin die zich bevond voordat [gedaagde c.s] . [eiser] de toegang tot de website ontnam.
Concurrerend bedrijf
3.14. [gedaagde c.s] . is geen bestuurder meer van [eiser] en mag een concurrerend bedrijf beginnen. Partijen zijn namelijk geen concurrentiebeding overeengekomen. Voor dat bedrijf mag hij dan uiteraard ook een website of platform (laten) bouwen. De vordering van [eiser] dat [gedaagde c.s] . het ontwikkelen en/of exploreren van een concurrerende website en/of een concurrerend (software)platform moet staken, wordt daarom afgewezen.
Vorderingen t.o.v. [gedaagde sub 1] persoonlijk
3.15. De voorzieningenrechter zal de toegewezen verboden ook toewijzen jegens [gedaagde sub 1] persoonlijk. Bij de overige vorderingen zal dit slechts plaatsvinden indien persoonlijke betrokkenheid van [gedaagde sub 1] kan worden aangenomen.
Dwangsom
3.16. De vorderingen van [eiser] leiden tot vier veroordelingen. Aan deze veroordelingen verbindt de voorzieningenrechter een dwangsom van € 250 per overtreding en voor iedere dag dat die overtreding voortduurt, totdat voor de verboden een maximum van € 25.000 is bereikt en/of totdat voor de geboden een maximum van € 25.000 is bereikt.
Termijn 1019i
3.17. De voorzieningenrechter bepaalt dat binnen twee maanden na de datum van dit vonnis een bodemprocedure ex artikel 1019 i Rv moet worden ingesteld. De voorlopige voorziening verliest haar kracht wanneer een eis in de hoofdzaak niet binnen die termijn is ingesteld en de gedaagde een daartoe strekkende verklaring bij de griffie indient. Is de verklaring ingediend na het verstrijken van de gestelde termijn, dan verliest de voorlopige voorziening haar kracht met de indiening van de verklaring.
De proceskosten
3.18. [eiser] krijgt grotendeels gelijk. [gedaagde c.s] . moet daarom de proceskosten van [eiser] betalen. Die kosten hebben voor het overgrote deel betrekking op kosten die zijn gemaakt in het kader van artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter waardeert dit kort geding op eenvoudig. Daarvoor geldt een maximum tarief van € 6.000,-. De proceskosten aan de kant van [eiser] worden begroot op:
-
dagvaarding € 123,16
-
griffierecht € 714,00
-
salaris advocaat € 6.000,00
Totaal € 6.837,16
3.19. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
In reconventie
Vorderingen a en b
3.20. [gedaagde c.s] . vordert dat [eiser] wordt veroordeeld om het gebruik van de handelsnaam [eiser] te staken per 15 juli 2025 voor nieuwe klanten en per 15 september 2025 voor bestaande klanten. Uit de beoordeling in conventie onder 3.7 en 3.8 volgt dat deze vorderingen afgewezen moeten worden, omdat daar is geoordeeld dat [eiser] recht heeft op de handelsnaam [handelsnaam 1] en [gedaagde c.s] . geen auteursrecht heeft op deze handelsnaam.
Vorderingen c en d
3.21. [gedaagde c.s] . vordert dat [eiser] wordt veroordeeld om het gebruik van de domeinnamen [domeinnaam 2] .org, .info, .net, .eu, .com (of andere domeinnaamextenties) per 15 juli 2025 te staken voor nieuwe klanten en per 15 september 2025 voor bestaande klanten. Uit de beoordeling in conventie onder 3.9 en 3.10 volgt dat deze vorderingen afgewezen moeten worden, omdat daar is geoordeeld dat [eiser] recht heeft op het gebruik van de domeinnamen.
Vordering e en f
3.22. Deze vorderingen gaan er van uit dat [gedaagde sub 2] op basis van het Benelux Verdrag voor de Intellectuele Eigendom een merkenrecht heeft op het beeld -en of woordmerk [handelsnaam 1] . Dat recht blijkt nergens uit. Zoals hiervoor onder 3.11 al is overwogen, is de inschrijving van het woordmerk geweigerd en is de inschrijving van het beeldmerk alleen op absolute gronden goedgekeurd door het Boip en is er op dit moment nog geen sprake van een geregistreerd merk. Dat betekent dat er ook geen sprake kan zijn van een inbreuk op een merk. En als er wel sprake zou zijn van een woordmerk dan geldt dat de handelsnaam [handelsnaam 1] eerder bestond. Ook in dat geval is er dus geen sprake van een inbreuk. De vorderingen tot het staken van het gebruik van het beeld- en woordmerk dat ziet op [handelsnaam 1] wordt dan ook afgewezen.
3.23. Een deel van deze vorderingen ziet op het staken van het gebruik van de domeinnamen die ten behoeve van [eiser] zijn geregistreerd en gebruikt. De voorzieningenrechter wijst daarvoor op wat er hiervoor onder 3.9, 3.10 en 3.21 is overwogen en wijst ook dit deel van de vordering af.
Vorderingen g en h
3.24. Het gebruik van de domeinnamen en het beeld- en woordmerk die zien op [handelsnaam 1] zijn hiervoor al aan de orde geweest. Wat betreft de vorderingen onder g en h blijft dus alleen over, het gebruik van de domeinnamen en/of beeld- en woordmerk van [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] . [gedaagde c.s] . heeft niet aangetoond dat dit geregistreerde merken zijn. Zoals in conventie onder 3.8 al is overwogen, zijn dit handelsnamen die door de onderneming [eiser] worden gebruikt en als zodanig zijn geregistreerd. [gedaagde c.s] . heeft hier geen auteursrecht op. Voor zover er van uitgegaan moet worden dat ook deze namen door [gedaagde sub 1] zijn bedacht, geldt net als voor de handelsnaam [handelsnaam 1] dat het waarschijnlijk geen werk is in de zin van de Auteurswet. Bovendien heeft [gedaagde c.s] . niets gezegd over de openbaarmaking van deze namen. Voor de domeinnamen die bij deze handelsnamen horen geldt dat [gedaagde c.s] . die niet mag gebruiken. Daarom worden ook deze vorderingen afgewezen.
Vorderingen i en j
3.25. De documenten die [gedaagde sub 1] tijdens zijn werkzaamheden voor [eiser] heeft opgesteld en waarop zijn naam is vermeld, mag [eiser] volgens [gedaagde c.s] . niet meer gebruiken. Op de door [gedaagde c.s] . als productie 4, deel 2 overgelegde printscreens van de “eigenschappen” van documenten staat vermeld wie vermoedelijk door Microsoft als de auteur van het document wordt aangemerkt en wie het document het laatst heeft gewijzigd. Dit zegt niets over de vraag of het een auteursrechtelijk beschermd werk is en of degene die Microsoft daar als auteur vermeldt ook daadwerkelijk de auteur is. Als dat inderdaad [gedaagde sub 1] is, zoals [gedaagde c.s] . stelt, dan blijkt daar niet uit dat het betreffende document niet ten behoeve van de onderneming [eiser] is geschreven. Om na te gaan of er sprake is van auteursrecht zou dat per document verder uitgezocht moeten worden. Daarvoor is in kort geding geen plaats. De enkele omstandigheid dat een document onder “eigenschappen” [gedaagde sub 1] als “auteur” vermeldt is onvoldoende voor auteurschap in het kader van de Auteurswet. De vordering wordt daarom afgewezen.
Vordering k: schadevergoeding
3.26. [gedaagde c.s] . vordert schadevergoeding die volgens hem ontstaat doordat [A] juridische kosten die hij voor deze procedure maakt laat betalen vanuit de onderneming, waarvan [gedaagde sub 2] 50% aandeelhouder is en bestuurder was. Daardoor ontvangt [gedaagde c.s] . later minder dividend. Dit gaat dus om eventuele toekomstige schade, waarvan onduidelijk is of die daadwerkelijk zal ontstaan en hoe groot die dan zal zijn. Bovendien heeft [A] namens [eiser] terecht geprocedeerd tegen [gedaagde sub 1] . Dat [gedaagde c.s] . recht heeft op schadevergoeding is dan ook onaannemelijk. De vordering wordt afgewezen.
De proceskosten
3.27. [gedaagde c.s] . krijgt ongelijk en moet daarom ook in reconventie de proceskosten van [eiser] betalen. Die kosten bestaan uit de kosten van het salaris van de advocaat en hangen deels samen met de vorderingen in conventie. De voorzieningenrechter zal - met toepassing van het liquidatietarief - de kosten in reconventie bepalen op € 553,50 (0,5 x € 1.107).
In conventie en reconventie
Nakosten
3.28. Omdat [gedaagde c.s] . zowel in conventie als in reconventie de proceskosten moet betalen, wordt hij ook veroordeeld tot betaling van de nakosten in conventie en reconventie. Die kosten worden vastgesteld op € 278,- (plus eventueel de verhoging zoals vermeld in de beslissing).
Mediation
3.29. Tussen de (indirect) aandeelhouders van [eiser] speelt veel meer dan alleen de discussie over handelsnamen, domeinnamen en auteursrecht. Zij willen niet met elkaar verder in het bedrijf [eiser] en zullen daar afspraken over moeten maken. Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over mediation en hebben partijen aangegeven daarvoor open te staan. Zij waren het er echter over eens dat om de kans van slagen van een mediationtraject te vergroten het nodig is om eerst een vonnis in dit kort geding te krijgen. Ook de voorzieningenrechter ziet mediation als een goede manier om de afhandeling van de samenwerking tussen [A] / [bedrijf] en [gedaagde sub 1] / [gedaagde sub 2] te regelen.
4 De beslissing
De voorzieningenrechter:
in conventie
4.1. verbiedt [gedaagde c.s] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis de handelsnamen [eiser] , [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] te voeren en verbiedt [gedaagde c.s] . het beeldmerk [eiser] [handelsnaam 2] en [handelsnaam 3] te gebruiken, dan wel daarop (gedeeltelijk) gelijkende handelsnamen, merken en aanduidingen, tevens inhoudende een verbod op het voeren van deze namen voor: (i) een bedrijfspagina op Linkedin en andere social-media kanalen en accounts, (ii) voor of op een via het internet toegankelijke website en /of (iii) als (onderdeel van) een domeinnaam, inclusief maar niet beperkt tot een verbod op iedere overdracht, verkoop, koopregistratie en voortgezette registratie van die domeinnaam, waaronder begrepen het doorlinken van bedoelde domeinnaam naar andere websites van [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] ,
4.2. veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis voor eigen rekening, haar volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de wijziging van de tenaamstelling van de domeinnamen op naam van [handelsnaam 1] ,
4.3. veroordeelt [gedaagde sub 2] om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis om aan [eiser] af te geven:
- (toegang tot de afgeschermde beheer-, login- en administratieomgeving van) zakelijke websites en domeinnaambeheer, zoals TransIP, Strato, Team blue, etc;
- (toegang tot de afgeschermde beheer-, login- en administratieomgeving van) inboxen gekoppeld aan de zakelijke e-mailaccounts van de onder b) genoemde domeinnamen [eiser] , [handelsnaam 2] , [handelsnaam 3] );
- (toegang tot de afgeschermde beheer-, login- en administratieomgeving van) socialmediakanalen van de onderneming, zoals Linkedin;
- (toegang tot de afgeschermde beheer-, login- en administratieomgeving van) CRM-systemen en klantportalen, zoals Hubspot;
- (toegang tot de afgeschermde beheer-, login- en administratieomgeving van) webhostingaccounts); en
- (toegang tot de afgeschermde beheer-, login- en administratieomgeving van) andere voor de bedrijfsvoering essentiële tools en toepassingen, zoals KvK, Company info, Nexis Diligence, Canva, Regus, etc;
4.4. verbiedt [gedaagde c.s] . om de websites van [eiser] inhoudelijk aan te passen (voorafgaand aan de feitelijke terbeschikkingstelling zoals hiervoor onder 4.2 en 4.3 toegewezen), in het bijzonder door één of meerdere onderdelen van de websites te verwijderen,
4.5. veroordeelt [gedaagde c.s] . hoofdelijk tot betaling van een dwangsom van € 250 per overtreding van de veroordelingen onder 4.1 en 4.4 en voor iedere dag dat hij die veroordelingen niet nakomt, tot een maximum van € 25.000 is bereikt,
4.6. veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van een dwangsom van € 250 per overtreding van de veroordelingen onder 4.2 en 4.3 en voor iedere dag dat zij die veroordelingen niet nakomt, tot een maximum van € 25.000 is bereikt,
4.7. veroordeelt [gedaagde c.s] . hoofdelijk in de proceskosten van € 6.837,16, te betalen binnen veertien dagen na betekening, Als [gedaagde c.s] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde c.s] . € 92,- extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.8. wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
4.9. wijst de vorderingen af,
4.10. veroordeelt [gedaagde c.s] . hoofdelijk in de proceskosten van € 553,50, te betalen binnen veertien dagen na betekening, Als [gedaagde c.s] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde c.s] . € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening,
in conventie en reconventie
4.11. veroordeelt [gedaagde c.s] . hoofdelijk in de nakosten van € 278, te betalen binnen veertien dagen na betekening. Als [gedaagde c.s] . niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde c.s] . € 92 extra betalen, plus de kosten van betekening,
4.12. veroordeelt [gedaagde c.s] . hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.13. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G. Delissen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.