ECLI:NL:RBLIM:2025:8610 - Rechtbank Limburg - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.064965.25
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988, gedetineerd in de [P.I.] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. S.N.M. Lousberg, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2025. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij is op de zitting gehoord, bijgestaan door mr. R.M.W.H. Bedaux, advocaat, kantoorhoudende te Heerlen. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding behandeld.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte: heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven, dan wel [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie Volgens de officier van justitie kan de tenlastegelegde poging moord niet bewezen worden verklaard, omdat er geen sprake is van voorbedachte rade. Wel kan volgens de officier van justitie de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Op basis van de medische en forensische gegevens heeft het meermalen steken met kracht met een mes een aanmerkelijke kans op de dood opgeleverd. Daarnaast is het steken met een mes naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een handeling waaruit blijkt dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard.
3.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de poging moord, omdat er geen sprake is van voorbedachte raad. De verdachte heeft niet de gelegenheid gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap gegeven. Hij heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging. Daarnaast is sprake van een zeer korte tijdspanne tussen het besluit en uitvoering. De verdachte handelde slechts in secondes en in paniek.
De verdediging heeft verzocht de verdachte ook vrij te spreken van de poging tot doodslag, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. De verdachte heeft aangever niet gestoken met het doel om hem van het leven beroven. Verder bestond er geen aanmerkelijke kans dat aangever door het steken met het mes zou komen te overlijden en heeft de verdachte middels zijn handelen evenmin willens en wetens de aanmerkelijke kans daarop aanvaard.
De verdediging heeft zich ter zake van het subsidiair tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat is verzocht de verdachte van het bestanddeel ‘voorbedachte rade’ partieel vrij te spreken.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1. De bewijsmiddelen
Op zaterdag 1 maart 2025, omstreeks 02.30 uur, stonden verbalisanten [naam 1] en [naam 2] op het Pancratiusplein in Heerlen toen er een persoon op hen af kwam lopen, die zei: ‘Ik ben gestoken’. Verbalisanten zagen vervolgens op zijn rechterzij een snijwond van ongeveer 3 centimeter breed en er stroomde bloed uit. Het slachtoffer was emotioneel en in paniek. Ook zagen zij een flinke rode plek ter hoogte van de rechterbovenarm. Nadat het slachtoffer zijn trui uit deed, zagen verbalisanten dat hij een steekwond had op zijn rechterbovenarm en in zijn buik. Het slachtoffer werd met de ambulance meegenomen naar het ziekenhuis.
Verbalisant [naam 3] heeft de camerabeelden van de steekpartij op 1 maart 2025 ter hoogte van café “De Vrienden” bekeken en het volgende gerelateerd:
Bij de eerste hulp in het Zuyderland ziekenhuis werden bij [slachtoffer] de volgende letsels vastgesteld:
Op 4 maart 2025 heeft er bij [slachtoffer] een Forensisch Medisch Onderzoek plaatsgevonden. Hieruit kwam het volgende naar voren:
Er zijn radiologisch geen huiddefecten zichtbaar echter gezien de contour van de onderhuidse zwellingen en letsels aan het spierweefsel is er verdenking op een huiddefect aan de buitenzijde van de bovenarm, doorlopend doorheen het onderhuidse vetweefsel, het spierweefsel, het onderhuidse vetweefsel tot aan/in/doorheen de huid aan de binnenzijde van de rechterbovenarm. Dit traject heeft een lengte van circa 11,3 cm. Voorts is er ook verdenking op een huiddefect hoog in de rechterflank/oksel doorlopend tot in het onderhuidse vetweefsel van de rechterflank. Dit traject heeft een lengte van circa 5,9 cm. Het radiologisch zichtbare traject door de bovenarm bevindt zich niet de directe omgeving van eer slagader of zenuwbanen. Indien de bloedvaten die in de bovenarm lopen geraakt worden, ontstaat letsel aan de bloedvaten en treedt er bloedverlies op. Bloedverlies als gevolg van letsel aan een slagader kan, zonder snel medisch handelen, leiden tot shock en mogelijk de dood. Indien de zenuwbanen die in de bovenarm lopen geraakt worden, ontstaat letsel aan de zenuwen wat kan leiden tot functieverlies van de arm.
Het traject in de rechterflank beperkt zich tot de onderhuids wekedelen, de borstholte wordt niet bereikt. Door de beperkte diepte van het traject is er geen letsel aan de vitale organen ontstaan en is het levensbedreigend risico minimaal. Indien dit traject dieper zou hebben gelopen kan er beschadiging ontstaan aan de ribben, met de daar lopende slagaders, en nog iets dieper de longvliezen dan wel longweefsel. Deze kunnen leiden tot een klaplong en/of een bloeding die bij uitblijven van medisch handelen leiden tot functieverlies van de ademhaling en/of shock en mogelijk de dood.
Uit het proces-verbaal vooronderzoek lab blijkt dat verbalisanten [naam 4] en [naam 5] zagen dat het lemmet van het mes een lengte van ongeveer 13,5 centimeter had.
Deverdachte heeft ter terechtzitting verklaard:
3.3.2 Bewijsoverwegingen
Partiële vrijspraak van poging tot moord Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er op basis van het dossier onvoldoende wettig en overtuigend is om tot een bewezenverklaring van de voorbedachte rade te komen en zij zal de verdachte hiervan vrijspreken.
Poging tot doodslag Om te komen tot een bewezenverklaring voor poging tot doodslag moet de verdachte opzet hebben gehad op het overlijden van het slachtoffer. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van aangever.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet volgt dat de verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet had in die zin dat hij aangever echt wilde doden. De vraag is of sprake is geweest van opzet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood van aangever - aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
Op grond van de bewijsmiddelen staat voor de rechtbank vast dat de verdachte meermalen (met kracht) heeft gestoken met een mes in de buik, de oksel en de arm van aangever. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat het mes waarmee de verdachte heeft gestoken, een mes betrof met een lemmet van circa 13,5 centimeter. Uit het radiologisch onderzoek blijkt dat de verdachte door de hele bovenarm van aangever heeft gestoken. Dit is een traject van 11 centimeter. Voorts is het mes ongeveer 5 centimeter de rechterzij binnengedrongen. Uit het radiologisch onderzoek blijkt tevens dat er in de borstholte/arm slagaders lopen, en nog iets dieper de longvliezen dan wel longweefsel, waardoor er een risico is op het optreden van inwendige bloedingen, shock en overlijden.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door met dit specifieke mes meerdere keren te steken in deze delen van het lichaam van aangever, waaronder op een plek in de buik, waarin zich vitale organen bevinden, voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangever. Daarbij betrekt de rechtbank ook dat zowel de verdachte als aangever op het moment van het steken met het mes in beweging waren. Door onder deze omstandigheden met genoemd mes richting het bovenlichaam van aangever te steken is eens te meer de aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij aangever ontstaan en heeft de verdachte bewust die aanmerkelijke kans aanvaard. Daarnaast is het meermaals steken met dit specifieke mes ook naar zijn uiterlijke verschijningsvorm een handeling waaruit blijkt dat de verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Het tenlastegelegde opzet is daarmee bewezen.
De rechtbank acht de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 1 maart 2025 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen heeft gestoken met een mes, in de buik en de oksel en de arm, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
5 De strafbaarheid van de verdachte
5.1 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer en daarom dient te worden vrijgesproken, omdat er sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding. Aangever was degene die de verdachte uit het niets met een vuist sloeg in club Nr.7even, die de verdachte bleef opzoeken en die zich bewapende met glas. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. De verdachte verkeerde in een continue angst en paniek dat aangever de verdachte wederom zou aanvallen. Dit alles heeft bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging doen ontstaan als gevolg waarvan hij te ver is gegaan bij zijn verdediging. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte een beroep op (putatief) noodweer(exces) toekomt. Omdat aangever de initieel agressor was, hij de verdachte bleef achtervolgen en opzoeken en zich had bewapend met het glas, verkeerde de verdachte verschoonbaar in de veronderstelling dat aangever de verdachte nogmaals zou aanvallen met een glas en dat de verdachte zich genoodzaakt voelde zich hiertegen te verdedigen.
5.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van een noodweersituatie. Aangever liep voorbij de verdachte, waarna de verdachte hem gericht aanviel in de rug. Ook kan in deze situatie geen putatief noodweer worden aangenomen, omdat het geweld in eerste instantie bij de verdachte begint die aangever met geweld over het hekje in club Nr.7even trekt.
5.3 Het oordeel van de rechtbank Noodweer en noodweerexces Voor een geslaagd beroep op noodweer(exces) als bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht en de vaste jurisprudentie hierover dient allereerst aannemelijk te zijn dat er sprake is geweest van een noodweersituatie, dat wil zeggen: (een onmiddellijk dreigend gevaar voor) een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waartegen vervolgens noodzakelijke verdediging geboden was.
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat er tussen de verdachte en aangever meerdere confrontaties zijn geweest. De rechtbank stelt vast dat de verdachte bij de laatste confrontatie onder de luifel van café De Vrienden zelf de aanval heeft gezocht door in de richting van aangever te lopen, hem ineens van achteren te benaderen en hem meermalen te steken met een mes. Van (dreigende) agressie van de zijde van de aangever op dat moment is niet gebleken. Uit de camerabeelden blijkt dat de aangever op dat moment geen zicht had op de verdachte en niet kan worden vastgesteld of hij iets, zoals een stuk glas, in zijn handen vast had. De verdachte was de initieel agressor. Van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding waartegen de verdachte zich op dat moment mocht verdedigen was naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat de verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat de verdachte te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Putatief noodweer De rechtbank stelt voorop dat van putatief noodweer sprake is, wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Aannemelijk dient te zijn dat er omstandigheden waren die de verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij dreigde te worden aangevallen. Hierbij is de vraag van belang of een gemiddelde burger, geplaatst in de situatie van de verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij/zij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
De verdachte heeft verklaard dat aangever de initieel agressor was, hem bleef achtervolgen en opzoeken en zich had bewapend met glas, waardoor hij volgens de verdediging verschoonbaar in de veronderstelling verkeerde dat aangever hem nogmaals zou aanvallen en bewerken met glas en hij zich genoodzaakt voelde zich hiertegen de verdedigen. De rechtbank ziet in het dossier echter onvoldoende objectieve elementen die die vrees rechtvaardigen. De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd dan ook niet aannemelijk geworden.
Het dossier biedt onvoldoende aanwijzingen voor de stelling van de verdachte dat hij abusievelijk in de veronderstelling verkeerde zich te moeten verdedigen dan wel zich te mogen verdedigen tegen een aanval door aangever. Het was immers de verdachte die bij café De Vrienden de confrontatie opzocht, achter aangever aan liep en hem meerdere keren stak. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat de verdachte, zo hij al verschoonbaar mocht menen dat er een aanranding dreigde, de mogelijkheid had om zich op eenvoudige wijze aan de situatie te onttrekken door weg te gaan. De verdachte koos echter voor de aanval, pakte een mes en is daarmee op aangever afgelopen. De rechtbank verwerpt ook dit verweer.
De verdachte is derhalve strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6 De straf
6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsvrouw heeft, in het geval de rechtbank aan een strafoplegging zou toekomen, verzocht een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. De verdediging heeft verzocht in het voordeel van de verdachte rekening te houden met zijn persoonlijke omstandigheden, zijn strafblad en dat hij spijt heeft van zijn handelen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte was de stad, waarin volop carnaval werd gevierd, ingegaan met een mes. Hij houdt na een schermutseling met zijn latere slachtoffer in een horecagelegenheid de omgeving bewust in de gaten. Op het moment dat hij het slachtoffer opnieuw tegenkomt bij café De Vrienden benadert hij het slachtoffer van achteren en steekt hij op hem in. Bij die aanval maakte de verdachte met het mes meerdere stekende bewegingen en werd het slachtoffer op verschillende plaatsen geraakt, waardoor hij diepe steekwonden in zijn arm en buik opliep. Ondertussen werd er rondom hen door tientallen mensen vrolijk carnaval gevierd. Het slachtoffer is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht.
De verdachte laat zien dat hij kennelijk maar een geringe trigger nodig heeft om over te gaan tot fors geweld en gebruik van het mes. Het steekincident heeft veel angst bij het slachtoffer veroorzaakt. Daarbij komt dat een steekpartij op het terras van een café op een uitgaansavond, tijdens carnaval, veel maatschappelijke onrust veroorzaakt. Mensen moeten zich veilig kunnen voelen tijdens het uitgaan. Uit de voorgedragen slachtofferverklaring tijdens de terechtzitting blijkt dat het slachtoffer zich als gevolg van de steekpartij onder behandeling heeft gesteld van een psycholoog en dat hij is gediagnosticeerd met PTSS. Hij heeft angstklachten, paniekaanvallen en hij durft niet meer naar buiten.
De verdachte heeft op geen enkel moment verantwoordelijkheid genomen voor zijn daad en het (zinloze) geweld dat hij heeft gepleegd. Hij ziet vooral zichzelf als slachtoffer in deze zaak.
De rechtbank houdt er bij het bepalen van de strafmaat ook rekening mee dat uit het strafblad van de verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies over de verdachte van 8 augustus 2025, waaruit volgt dat er sprake is van een gemiddeld recidiverisico. Volgens de reclassering lijkt er sprake te zijn van een gebrek aan vaardigheden in het oplossen van problemen, waardoor de verdachte het delict heeft gepleegd. De reclassering ziet op dit moment geen mogelijkheden, gezien de zwaarte van het bewezenverklaarde feit, om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. In de VI-fase kan de reclassering nogmaals onderzoeken of reclasseringsbemoeienis geïndiceerd is. Gelet daarop zal de rechtbank geen reclasseringstoezicht of bijzondere voorwaarden opleggen.
De ernst van het feit in combinatie met de geringe aanleiding en de vastberaden houding van de verdachte maken naar het oordeel van de rechtbank dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf is. Alles afwegende zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
7 De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
7.1 De vordering van de benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 12.718,00, bestaande uit:
7.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. De officier van justitie heeft verzocht de vordering ter zake van de schadeposten “Glazen bril”, “Bril” en “Broek” niet-ontvankelijk te verklaren, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. De schadeposten “Ambulancekosten” en “Zorgkosten” zijn onderbouwd en voor toewijzing vatbaar. De schadepost “Carnavalskleding” dient te worden gematigd tot een bedrag van € 25,-. Ook de schadepost “Bodywarmer” dient te worden gematigd tot een bedrag van € 100,-, omdat niet kan worden vastgesteld of de gestelde bodywarmer dezelfde bodywarmer is. De vordering ter zake van de immateriële schade is alleszins redelijk en voor toewijzing vatbaar. Voor het overige dient de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering ter zake de schadeposten “Ambulancekosten” en “Zorgkosten” niet voor toewijzing vatbaar is. Het feit dat de benadeelde partij niet verzekerd is in Nederland, mag niet ten nadele komen van de verdachte. De kosten met betrekking tot de “Bril” en “Glazen bril” moeten worden afgewezen, omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade. De schadepost “Carnavalskleding” dient te worden gematigd tot een bedrag van € 25,-. De schadeposten “Bodywarmer” en “Broek” zijn onvoldoende onderbouwd en dienen te worden afgewezen dan wel te worden gematigd.
De raadsvrouw heeft verzocht de vordering ter zake de immateriële schade te matigen, omdat deze schade onvoldoende is onderbouwd. In de onderbouwing ontbreken stukken, zoals een doorverwijzing van de huisarts, een diagnosevaststelling van PTSS en een overzicht van de afspraken bij de psycholoog.
7.4 Het oordeel van de rechtbank De rechtbank overweegt dat uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat aan de benadeelde partij [slachtoffer] door het hiervoor onder 3.4 bewezenverklaarde feit rechtstreekse schade is toegebracht.
Materiële schade Ambulancekosten en zorgkosten De rechtbank acht deze schadeposten voor toewijzing vatbaar, nu deze kosten voldoende zijn onderbouwd. Dat deze kosten mogelijk lager zouden uitvallen indien de benadeelde partij zich verzekerd had, maakt dit niet anders.
Bril en glazen bril Nu deze schades niet rechtstreeks zijn toegebracht door het bewezenverklaarde, zal de rechtbank de benadeelde partij ter zake deze schadeposten niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Carnavalskleding Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank het bedrag van € 25,- redelijk en toewijsbaar.
Bodywarmer Met de officier van justitie acht de rechtbank het bedrag van € 100,- ter zake van deze schadepost redelijk en toewijsbaar.
Broek De rechtbank acht deze schadepost voor toewijzing vatbaar, omdat deze post voldoende is onderbouwd.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige in zijn vordering ter zake de materiële schade niet-ontvankelijk.
Immateriële schade Uit het strafdossier blijkt dat de benadeelde partij door het bewezen verklaarde feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarbij komt dat gelet op de aard en de ernst van de normschending de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub b BW. De rechtbank acht een bedrag van € 3.000,-, gelet op alle omstandigheden in deze zaak, passend. Voor het meer gevorderde is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden onvoldoende zijn onderbouwd. Zo ontbreekt een nadere onderbouwing van de gestelde post traumatische stressstoornis. Verder onderzoek hiernaar levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde voor dat deel niet-ontvankelijk in haar vordering wordt verklaard. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. De rechtbank zal de vordering derhalve toewijzen tot een bedrag van € 7.959,58.
Wettelijke rente De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 1 maart 2025.
Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank zal, om te bevorderen dat de schade wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, aan de verdachte opleggen.
8 Het beslag
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp dient verbeurd te worden verklaard. Het voorwerp behoort de verdachte toe en het strafbare feit is met behulp van dit voorwerp begaan.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
Strafbaarheid
Straf
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
Beslag
- verklaart verbeurd het volgende in beslag genomen voorwerp:
- Mes (Omschrijving PL2300-2025033381-G1784182).
Dit vonnis is gewezen door mr. B. de Groot, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. I.T.H.L. van de Bergh, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Zijlstra, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 3 september 2025.
Buiten staat Mr. H.E.G. Peters is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 1 maart 2025 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten radevan het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of de oksel en/of de arm, in ieder geval het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 maart 2025 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik en/of de oksel en/of de arm, in ieder geval het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het (digitale) proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, District Parkstad – Limburg (onderzoek Badhoak), proces-verbaalnummer PL2300-2025033381, gesloten d.d. 19 april 2025, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 263.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2025 opgemaakt door verbalisanten [naam 2] en [naam 1] , pagina 22.
Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 maart 2025, opgemaakt door verbalisant [naam 3] , pagina 87, 91 en92.
Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] van 1 maart 2025, pagina 35-36.
Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 4 maart 2025, pagina 41.
Het geschrift, inhoudende de medische gegevens, van dr. J.H.T. Daemen, assistent chirurg, van Zuyderland Medisch Centrum, d.d. 27 maart 2025, pagina 53.
Het geschrift, inhoudende een rapportage Forensisch radiologisch onderzoek van Maastricht UMC+ van drs F.C.H. Bakers, radioloog MUMC, d.d. 24 juli 2025.
Proces-verbaal vooronderzoek lab d.d. 11 maart 205, opgemaakt door verbalisanten [naam 4] en [naam 5] , pagina 222-223.
Proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 20 augustus 2025.