Terug naar bibliotheek
Rechtbank Limburg

ECLI:NL:RBLIM:2025:7917 - Adviesbureau valt onder Waadi: concurrentiebeding met inlener is nietig - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBLIM:2025:791713 augustus 2025

Essentie

De rechtbank oordeelt dat een adviesbureau dat een werknemer detacheert, kwalificeert als uitzendbureau onder de Uitzendrichtlijn en Waadi. Een concurrentiebeding in de algemene voorwaarden verbiedt de inlener de werknemer in dienst te nemen. Dit beding is daarom nietig wegens strijd met het belemmeringsverbod van artikel 9a Waadi.

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Civiel recht

Zittingsplaats Maastricht

Zaaknummer: C/03/334450 / HA ZA 24-411

Vonnis van 13 augustus 2025

in de zaak van

[eiseres], te [vestigingsplaats] , eisende partij, advocaat: mr. J.T.J. Gorissen,

tegen

GEMEENTE KERKRADE, te Kerkrade, gedaagde partij, advocaat: mr. S.H.A.M. Dassen.

Partijen worden hierna ook [eiseres] en de Gemeente genoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding van 12 augustus 2024, met producties 1 tot en met 9- de conclusie van antwoord van 23 oktober 2024, met bijlagen 1 tot en met 23

  • het juist genummerde productieoverzicht van de producties bij dagvaarding van 1 april 2025, met producties 1 tot en met 9- de brief van de rechtbank van 15 januari 2025 waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald

  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 8 april 2025,

  • de pleitnota van [eiseres] ,

  • de pleitnota van de Gemeente.

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

2 De feiten

2.1. [eiseres] is een zelfstandig adviesbureau in de bouw.

2.2. In het Handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: Handelsregister) is – voor zover relevant – onder meer het volgende opgenomen over de activiteiten van [eiseres] :[1]

“SBI-code: 78202 – Uitleenbureaus

Het drijven van een adviesburo voor integraal technisch onroerend goed management op de vakgebieden bouwkunde, werktuigbouwkundige-, electrotechnische- en transportinstallaties, bouwkostenconsulting en planmatig onderhoud, met al hetgeen daartoe behoort of daartoe dienstig is, alles in de ruimste zin van het woord de vennootschap kan deelnemen in, of zich op andere wijze interesseren bij andere vennootschappen of ondernemingen met gelijk of aanverwant doel. Ter beschikking stellen van arbeidskrachten.”

2.3. In juli 2022 heeft de Gemeente [eiseres] benaderd met de vraag of zij iemand beschikbaar had om bij de Gemeente ondersteunende werkzaamheden te verrichten in verband met een niet vervulde vacature van de functie Werkvoorbereider/Adviseur Gebouwen.

2.4. [eiseres] heeft daarop op 2 augustus 2022 een offerte uitgebracht voor het verlenen van diverse ondersteunende werkzaamheden bij de afdeling Vastgoed- en grondbedrijf van de Gemeente. De duur van de ondersteuning zou ten minste drie maanden belopen, tot en met 1 december 2022, en zou gemiddeld twee dagen per week omvatten op locatie van de Gemeente. De Gemeente heeft deze offerte op 3 augustus 2022 voor akkoord getekend.[2]

2.5. Deze tussen partijen gesloten overeenkomst is nadien tweemaal met zes maanden verlengd, tot en met 31 december 2023, met dien verstande dat de ondersteuning met die verlenging is opgehoogd naar gemiddeld tweeëneenhalve dag (twintig uur) per week.[3]

2.6. In ieder van de offertes van [eiseres] die ten grondslag liggen aan de overeenkomst is – voor zover van belang – telkens bepaald dat de werkzaamheden van [eiseres] worden uitgevoerd conform de Algemene Voorwaarden van [eiseres] (hierna: Algemene Voorwaarden).[4]

2.7. In artikel 13 Algemene Voorwaarden is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:

“Het is opdrachtgever niet toegestaan, gedurende een periode van 1 (één) jaar na beëindiging van de door opdrachtgever aan [eiseres] verstrekte opdracht c.q. met deze gesloten overeenkomst, met werknemers in dienst van [eiseres] in contact te treden om te komen tot een al dan niet vast dienstverband. (…) In geval van overtreding van de verplichting door opdrachtgever, is opdrachtgever aan [eiseres] een, niet voor rechterlijke matiging, vatbare boete verschuldigd van een bedrag overeenkomende met 1.000 (duizend) declarabele uren tegen een in de overeenkomst tussen opdrachtgever en [eiseres] overeengekomen, hoogste uurloon voor advisering.”

2.8. [naam 1] (hierna: [naam 1] ) is door [eiseres] ingezet om de afgesproken ondersteunende werkzaamheden bij de Gemeente uit te voeren.

2.9. In november 2023 heeft [naam 1] gesolliciteerd naar een functie bij de Gemeente,[5] waarna hij in december 2023 zijn arbeidsovereenkomst met [eiseres][6] heeft opgezegd en deze op 31 januari 2024 is geëindigd. Per 1 februari 2024 is [naam 1] in dienst getreden bij de Gemeente.

3 Het geschil

3.1. [eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

  1. voor recht verklaart dat de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (hierna: Waadi) niet van toepassing is op de situatie van [eiseres] , de Gemeente en [naam 1] ,
  2. de Gemeente veroordeelt om aan [eiseres] € 87.500,00 te betalen, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag,
  3. de Gemeente veroordeelt in de proceskosten.

3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat de Gemeente, doordat zij [naam 1] in dienst heeft genomen, ingevolge artikel 13 Algemene Voorwaarden aan [eiseres] een boete verschuldigd is van duizend maal het uurtarief van [naam 1] , te weten € 87.500,00.

3.3. De Gemeente voert verweer.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4 De beoordeling

4.1. Tot de kern teruggebracht gaat het in deze zaak om de vraag of de Gemeente vanwege de indiensttreding van [naam 1] bij haar aan [eiseres] de boete moet betalen, zoals bedoeld in artikel 13 Algemene Voorwaarden. Partijen twisten daarbij over de toepasselijkheid van zowel de Algemene Voorwaarden, als de Waadi.

4.2. Volgens de Gemeente is het boetebeding van [eiseres] nietig wegens strijd met het zogeheten ‘belemmeringsverbod’ van artikel 9a, eerste lid, Waadi. De rechtbank zal eerst dit verweer behandelen. Indien artikel 9a, eerste lid, Waadi toepassing vindt, volgt namelijk uit het tweede lid van dat artikel dat artikel 13 Algemene Voorwaarden, als die voorwaarden van toepassing zouden zijn, nietig is en moeten de vorderingen reeds op die grond worden afgewezen.

Juridisch kader

4.3. Het belemmeringsverbod van artikel 9a, eerste lid, Waadi verbiedt een uitlenende partij, die arbeidskrachten ter beschikking stelt, om belemmeringen op te werpen die het de ter beschikking gestelde arbeidskracht beletten om, na afloop van de terbeschikkingstelling aan een derde, bij die derde in dienst te treden. Elk beding dat hiermee in strijd is, is in beginsel nietig.[7]

4.4. Artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c, Waadi bepaalt dat onder het ‘ter beschikking stellen van arbeidskrachten’ in de zin van de Waadi wordt begrepen:

“het tegen vergoeding ter beschikking stellen van arbeidskrachten aan een ander voor het onder diens toezicht en leiding, anders dan krachtens een met deze gesloten arbeidsovereenkomst, verrichten van arbeid.”

4.5. Artikel 9a Waadi is ingevoerd ter implementatie van artikel 6, tweede lid, van de Richtlijn 2008/104/EG (hierna: Uitzendrichtlijn). Hoewel de Waadi niet (woordelijk) gelijk is aan de Uitzendrichtlijn, volgt uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever de Uitzendrichtlijn ‘kaal’ heeft willen implementeren. Dit betekent dat in de Waadi niet meer is geregeld dat wat in de Uitzendrichtlijn wordt voorgeschreven.[8] Artikel 9a Waadi moet daarom op dezelfde wijze worden uitgelegd als artikel 6, tweede lid, Uitzendrichtlijn.[9] Laatstgenoemde bepaling luidt:

“De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat eventuele bepalingen die het sluiten van een arbeidsovereenkomst of het tot stand komen van een arbeidsverhouding tussen de inlenende onderneming en de uitzendkracht na afloop van zijn uitzendopdracht verbieden of verhinderen, nietig zijn of nietig kunnen worden verklaard.”

4.6. Volgens de Hoge Raad is een ‘uitzendkracht’ in de zin van de Uitzendrichtlijn iedere persoon die

  1. een werknemer is met een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding met een uitzendbureau, wat inhoudt dat die persoon (i) arbeid verricht en dus gedurende een bepaalde tijd voor en onder leiding van het uitzendbureau prestaties levert en in ruil daarvoor van het uitzendbureau een vergoeding ontvangt en (ii) in de desbetreffende lidstaat wordt beschermd op grond van de arbeid die hij verricht,
  2. teneinde door het uitzendbureau ter beschikking te worden gesteld van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van de inlenende onderneming tijdelijk werk te verrichten.[10]

Is artikel 9a Waadi van toepassing?

4.7. Om te beoordelen of deze zaak valt onder het beschermingsbereik van artikel 9a Waadi moet op grond van voornoemd toetsingskader van de Hoge Raad, zoals uiteengezet in rov. 4.6, worden beoordeeld of [naam 1] een uitzendkracht is in de zin van de Uitzendrichtlijn. Daarbij moet niet zozeer worden gekeken naar wat partijen zijn overeengekomen, maar naar hoe de werkzaamheden feitelijk werden uitgevoerd.[11] De stelplicht en bewijslast ter zake rusten op de Gemeente, nu zij zich beroept op de Waadi en het daarin opgenomen belemmeringsverbod.[12]

Is [eiseres] een uitzendbureau in de zin van de Uitzendrichtlijn?

4.8. Tussen partijen is in geschil of [eiseres] , in haar hoedanigheid als uitlener, een ‘uitzendbureau’ is in de zin van de Uitzendrichtlijn.

4.8.1. De Gemeente stelt primair dat niet relevant is of [eiseres] een uitzendbureau is in de zin van de Uitzendrichtlijn. Daartoe heeft de Gemeente gesteld dat de Waadi van toepassing is wanneer sprake is van het ‘ter beschikking stellen van arbeidskrachten’, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c, Waadi. De wetgever gaat daarbij uit van een ruim toepassingsbereik dat niet beperkt blijft tot uitzendrelaties, respectievelijk uitzendbureaus. Ook detachering kan – afhankelijk van de invulling van de overeenkomst – onder de Waadi vallen, aldus de Gemeente. Subsidiair stelt de Gemeente dat uit de inschrijving in het Handelsregister volgt dat [eiseres] in de praktijk (ook) als uitzendbureau fungeert. Dat [eiseres] slechts ‘in een incidenteel geval werkt met een medewerker bij een opdrachtgever op locatie’ betwist de Gemeente onder verwijzing naar door haar in het geding gebrachte openbare informatie,[13] als ook haar eigen ervaring met [naam 2] , die in de periode 2011 tot 2013 eveneens als medewerker van [eiseres] gedetacheerd is geweest bij de Gemeente.[14]

4.8.2. [eiseres] betwist dat zij een uitzendbureau is in de zin van de Uitzendrichtlijn. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de inschrijving in het Handelsregister met SBI-code 78202 geen (doorslaggevende) betekenis toekomt. Hoewel het uitlenen van medewerkers onderdeel is van haar dienstverlening, blijkt in de praktijk dat slechts in een incidenteel geval een medewerker van [eiseres] bij een opdrachtgever op locatie werkt, aldus [eiseres] .

4.9. Uit de vereisten in rov. 4.6 volgt dat de vraag of de uitlenende partij (in dit geval, [eiseres] ) een uitzendbureau is in de zin van de Uitzendrichtlijn relevant is voor de beoordeling van het toepassingsbereik van artikel 9a Waadi.[15] Teneinde deze vraag te beantwoorden, overweegt de rechtbank als volgt.

4.10. In artikel 1, tweede lid, Uitzendrichtlijn is het volgende bepaald:

“Deze richtlijn is van toepassing op openbare en particuliere ondernemingen die uitzendbureaus (…) zijn en een economische activiteit uitoefenen, al dan niet met winstoogmerk.”

4.11. Artikel 3, eerste lid, aanhef en sub b, Uitzendrichtlijn definieert een ‘uitzendbureau’ als:

“iedere natuurlijk of rechtspersoon die, overeenkomstig het nationale recht, een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding aangaat met uitzendkrachten teneinde deze ter beschikking te stellen van inlenende ondernemingen om daar onder toezicht en leiding van deze ondernemingen tijdelijk te werken.”

4.12. Het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJEU) heeft zich in het arrest van 24 oktober 2024 (Omnitel Comunicaciones e.a.) uitgelaten over het begrip ‘uitzendbureau’ als bedoeld in de Uitzendrichtlijn.[16] Daarover oordeelde het HvJEU als volgt.

4.12.1. Uit de bewoordingen van artikel 3, eerste lid, aanhef en sub b, Uitzendrichtlijn blijkt dat deze geen precisering bevat over de hoedanigheid van ‘uitzendbureau’, maar slechts aangeeft dat het uitzendbureau een natuurlijke of rechtspersoon moet zijn.[17]

4.12.2. Het artikel preciseert evenwel dat het begrip ‘uitzendbureau’ enkel van toepassing is op ondernemingen die overeenkomstig het nationale recht arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen aangaan met uitzendkrachten en voornemens zijn om deze werknemers ter beschikking te stellen van een inlenende onderneming. Hieruit blijkt dat het vereiste van overeenstemming met het nationale recht betrekking heeft op de procedure voor het sluiten van arbeidsovereenkomsten of de wijze waarop de arbeidsverhoudingen tot stand zijn gekomen.[18]

4.12.3. Opgemerkt zij dat de Uitzendrichtlijn de hoedanigheid van ‘uitzendbureau’ niet afhankelijk stelt van een aantal of een percentage werknemers dat een onderneming ter beschikking van een andere onderneming moet stellen om als uitzendbureau in de zin van de Uitzendrichtlijn te worden beschouwd.[19]

4.12.4. De Uitzendrichtlijn voorziet slechts in de invoering van minimumeisen en laat gelet op artikel 1, tweede lid, Uitzendrichtlijn de lidstaten een ruime beoordelingsmarge ten aanzien van het toepassingsbereik van de Uitzendrichtlijn.[20]

4.12.5. Het HvJEU concludeert dat voor de vraag of de Uitzendrichtlijn van toepassing is niet bepalend is of de natuurlijke of rechtspersoon in kwestie naar nationaal recht als uitzendbureau wordt erkend. Van belang is dat deze een arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding is aangegaan met een werknemer, teneinde hem ter beschikking te stellen van een inlenende onderneming om daar onder toezicht en leiding van laatstgenoemde tijdelijk te werken, en dat de natuurlijke of rechtspersoon deze werknemer ter beschikking stelt van die onderneming.[21]

4.13. De Nederlandse wet preciseert eveneens niet wat voor toepassing van de Waadi onder een ‘uitzendbureau’ wordt verstaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever vond dat de artikelen 1 en 3, eerste lid, aanhef en sub a tot en met e, Uitzendrichtlijn geen implementatie behoefden. De daarin opgenomen definities zouden namelijk aansluiten bij de definities van de uitzendovereenkomst in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en van het ter beschikking stellen in artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c, Waadi.

4.14. Hoewel artikel 7:690 BW grotendeels dezelfde elementen lijkt te bevatten als artikel 3, eerste lid, aanhef en sub b van de Uitzendrichtlijn, zijn de definities niet gelijk. Voor ‘ter beschikking stellen’ in de zin van de Waadi is immers niet vereist dat dit gebeurt ‘in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever’. Daarnaast heeft de Hoge Raad geoordeeld dat ook het werknemersbegrip onder de Waadi ruimer is dan dat uit het BW.[22] Anders dan de wetgeschiedenis doet vermoeden, kent de Waadi dus een geheel eigen reikwijdte, die bovendien minder beperkt is dan het kader van artikel 7:690 BW.

4.15. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat het Nederlandse recht geen eenduidig antwoord biedt op de vraag wanneer sprake is van een ‘uitzendbureau’ in de zin van de Waadi. Duidelijk is dat het kader van artikel 7:690 BW beperkter is dan het toepassingsbereik van de Waadi. Eveneens is duidelijk dat het begrip ‘uitzendbureau’ richtlijnconform moet worden uitgelegd en dat ook het Europese recht dit begrip ruim definieert. Het HvJEU koppelt de vraag of sprake is van een ‘uitzendbureau’ in de zin van de Uitzendrichtlijn in essentie aan de vraag of het doel van de arbeidsverhouding de terbeschikkingstelling aan de inlener was om daar onder toezicht en leiding tijdelijk werk te verrichten. Gelet hierop zal de rechtbank de vraag of [eiseres] een uitzendbureau is in de zin van de Uitzendrichtlijn – en dientengevolge onder het bereik van de Waadi valt – nader toetsen en beantwoorden in de hierop volgende overwegingen.

Had de arbeidsovereenkomst als doel het door [eiseres] ter beschikking stellen van [naam 1] ?

4.16. De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat aangezien [naam 1] een groot deel van zijn dienstverband bij [eiseres] – namelijk gedurende anderhalf jaar van zijn circa driejarige dienstverband – gedetacheerd is geweest, [eiseres] niet kan vasthouden aan het standpunt dat de Waadi niet van toepassing is op de arbeidsovereenkomst met [naam 1] . Dat deze arbeidsovereenkomst niet zou zijn gericht op ter beschikking stelling, blijkt bovendien nergens uit, aldus de Gemeente.

4.17. [eiseres] heeft aangevoerd dat de arbeidsovereenkomsten die zij aangaat (in het geheel) niet gericht zijn op het detacheren of uitzenden van haar werknemers, hetgeen ook geldt ten aanzien van haar arbeidsovereenkomst met [naam 1] . Uit de offertes die ten grondslag liggen aan de overeenkomst tussen [eiseres] en de Gemeente blijkt daarnaast dat het in dit geval ging om het aan de Gemeente bieden van ondersteuning ten aanzien van een project en niet om detachering in de zin van de Waadi.[23] Op de arbeidsovereenkomst van [naam 1] is de Waadi dan ook niet van toepassing, aldus [eiseres] .

4.18. Vanwege het woord ‘teneinde’, zoals opgenomen in artikel 3, eerste lid, aanhef en sub c Uitzendrichtlijn en het op dat artikel gestoelde toetsingskader van de Hoge Raad, dient de Gemeente te stellen en, zo nodig, te bewijzen dat [eiseres] voornemens was om [naam 1] ter beschikking te stellen van een inlenende onderneming.[24] De rechtbank is van oordeel dat de Gemeente dat voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hoewel de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam 1] geen althans nauwelijks aanknopingspunten biedt op grond waarvan het doel van het dienstverband kan worden vastgesteld, is de rechtbank uit het procesdossier gebleken dat de dienstverlening van [eiseres] zowel op papier als in de praktijk ook het ter beschikking stellen van arbeidskrachten omvat.[25] Met name uit de bijlagen 21 tot en met 23 bij conclusie van antwoord, in combinatie met de omschrijving van de activiteiten van [eiseres] in het Handelsregister, komt het beeld naar voren dat indiensttreding bij [eiseres] geschied is met een dubbel primair doel: enerzijds terbeschikkingstelling bij een inlenende partij als daartoe een opdracht ligt, en anderzijds (eventueel gelijktijdig) werkzaamheden verrichten op het kantoor van [eiseres] . Ten aanzien van [naam 1] geldt voorts meer specifiek dat de Gemeente heeft gesteld en [eiseres] niet heeft weersproken dat [naam 1] circa de helft van zijn dienstverband bij [eiseres] ondersteunende werkzaamheden heeft verricht bij de Gemeente en dat ook uit de correspondentie tussen partijen blijkt dat de overeenkomst tussen [eiseres] en de Gemeente specifiek zag op het inzetten van [naam 1] op de reguliere werkzaamheden die [naam 2] reeds eerder vanuit [eiseres] bij de Gemeente verrichtte.[26] Gelet op deze omstandigheden kan niet worden gesproken van een arbeidsovereenkomst waarbij terbeschikkingstelling aan een derde bij aanvang geenszins werd beoogd.

4.19. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat vast is komen te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam 1] mede als primair doel had het ter beschikking stellen van [naam 1] aan een derde.[27]

Heeft [naam 1] onder toezicht en leiding van de Gemeente tijdelijk werk verricht?

4.20. Vast staat dat [naam 1] , overeenkomstig de tussen partijen gesloten overeenkomst, tot en met 31 december 2023 twee tot tweeënhalve dag per week ondersteunende werkzaamheden heeft verricht op locatie bij de Gemeente.[28]

4.21. Onderwerp van geschil is of [naam 1] voornoemde werkzaamheden heeft verricht onder toezicht en leiding van de Gemeente, in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c Waadi.

4.22. Het standpunt van de Gemeente is dat [naam 1] feitelijk aan haar ter beschikking is gesteld en op locatie van de Gemeente werkte onder haar toezicht en leiding. [naam 1] werkte op vaste dagen in de week bij de Gemeente aan de reguliere werkzaamheden die eerder door [naam 2] werden uitgevoerd. [naam 1] legde daarbij verantwoordelijkheid af aan [naam 3] , functionaris bij de Gemeente, die optrad als zijn leidinggevende. Zij gaf [naam 1] opdrachten, die bovendien in het teamoverleg met de andere collega’s van [naam 1] bij de Gemeente werden besproken en bepaald. [naam 1] beschikte bij de Gemeente over een pasje, een account, inloggegevens en een e-mail adres, en werd daarnaast betrokken bij sociale activiteiten die de Gemeente voor haar werknemers organiseerde. Al met al was [naam 1] onderdeel van het team, aldus de Gemeente. Dat vanuit [eiseres] periodieke evaluaties zouden hebben plaatsgevonden ter zake het werk van [naam 1] voor de Gemeente, betwist de Gemeente bij gebrek aan wetenschap.

4.23. Door [eiseres] is weersproken dat [naam 1] ter beschikking is gesteld aan de Gemeente in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c Waadi. Daartoe heeft [eiseres] aangevoerd dat aanvankelijk weliswaar sprake was van vaste werkdagen waarop [naam 1] bij de Gemeente werkte, maar dat dit in de praktijk flexibel was en onderling tussen de partijen werd afgestemd. Daarbij gold dat [naam 1] ook ten kantore van [eiseres] werkte voor de Gemeente. Ten behoeve van de ondersteunende werkzaamheden vond tussen [eiseres] en [naam 1] vakinhoudelijk overleg plaats en [eiseres] hield daarnaast (nog steeds) evaluatie- dan wel beoordelingsgesprekken met [naam 1] . Dat de leiding berustte bij [eiseres] blijkt voorts uit de omstandigheid dat [naam 1] in de uitvoering van zijn werkzaamheden voor de Gemeente werd ondersteund door zijn collega’s bij [eiseres] , aldus [eiseres] .

4.24. De rechtbank is van oordeel dat [naam 1] door [eiseres] ter beschikking is gesteld aan de Gemeente in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c Waadi en overweegt daartoe als volgt. Uit het procesdossier is de rechtbank gebleken dat op voorhand de contouren van de ondersteunende werkzaamheden die [naam 1] bij de Gemeente uit zou voeren waren vastgelegd, in die zin dat partijen akkoord waren dat [naam 1] de werkzaamheden zou verrichten die [naam 2] voorheen uitvoerde in het kader van een reguliere functie bij de Gemeente. Ook is de rechtbank gebleken dat de exacte inhoud van de werkzaamheden van [naam 1] nader zou worden bepaald.[29] Door de Gemeente is gesteld en door [eiseres] is niet althans onvoldoende weersproken dat de Gemeente uiteindelijk deze nadere invulling heeft gegeven aan de werkzaamheden van [naam 1] , namelijk middels de opdrachten die [naam 3] – al dan niet in overleg met andere collega’s van de Gemeente – aan [naam 1] toebedeelde. Daarnaast is eveneens als niet dan wel onvoldoende weersproken komen vast te staan dat met name de Gemeente heeft voorzien in de organisatie en faciliteiten die [naam 1] in staat stelden om zijn werkzaamheden bij de Gemeente te verrichtten. Dat [naam 1] in de uitvoering van deze werkzaamheden tevens werd ondersteund door zijn collega’s van [eiseres] , is niet vreemd gelet op het aanvangsniveau van de kennis en expertise van [naam 1] , hetgeen wordt erkend door de Gemeente. Daaruit volgt echter niet dat [eiseres] ook leiding had over en toezicht op de werkzaamheden die [naam 1] verrichtte voor de Gemeente. Dat [eiseres] verwijst naar periodieke evaluaties die zij zou hebben uitgevoerd, maakt dat niet anders. Het bestaan van deze evaluaties, gericht op de wijze waarop de reguliere functie bij de Gemeente werd vervuld door [naam 1] , wordt immers door de Gemeente betwist en ook uit het procesdossier is de rechtbank niet gebleken dat [eiseres] meer zou hebben gedaan dan het enkel initiëren van dergelijke evaluaties.[30]

4.25. Uit de voorgaande overwegingen volgt dat is komen vast te staan dat is voldaan aan het criterium in artikel 1, eerste lid, aanhef en sub c Waadi, doordat [eiseres] [naam 1] aan de Gemeente ter beschikking heeft gesteld.

Resumerend ter zake het toepassingsbereik van artikel 9a Waadi

4.26. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 9a Waadi is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] een uitzendbureau is in de zin van de Uitzendrichtlijn, waardoor zij als zodanig onder het toepassingsbereik van de Waadi en het daarin opgenomen belemmeringsverbod valt. De rechtbank stelt daartoe voorop dat de Uniewetgever weliswaar de lidstaten een ruime beoordelingsmarge heeft gelaten om binnen de door hem aangegeven contouren het toepassingsbereik van de Uitzendrichtlijn nader te definiëren,[31] maar dat de lidstaten onverminderd gehouden zijn om daarbij de doelstellingen die de Uitzendrichtlijn nastreeft te waarborgen. Het begrip ‘uitzendbureau’ moet dan ook zo worden geïnterpreteerd dat daardoor niet de verwezenlijking van voornoemde doelstellingen in gevaar wordt gebracht, door de werkingssfeer van de Uitzendrichtlijn bovenmatig en onrechtvaardig te beperken. De rechtbank overweegt dat uit het Handelsregister is gebleken dat [eiseres] zich bezig houdt met het uitlenen van personeel.[32] Dat dit volgens [eiseres] slechts op incidentele basis zou gebeuren, is voor de vraag of zij als ‘uitleenbureau’ kan worden gekwalificeerd niet doorslaggevend.[33] Dat [eiseres] niet heeft gewild of bedoeld om vanwege het uitlenen van haar medewerkers als ‘uitzendbureau’ onder het bereik de Waadi te vallen, leidt evenmin tot een andere conclusie. Een dergelijke beperking zou immers uitzendbureaus toestaan om naar eigen goeddunk hun werknemers uit te sluiten van de door de Uitzendrichtlijn beoogde bescherming, hetgeen afbreuk doet aan het nuttige effect van die richtlijn.

4.27. Uit al hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat is komen vast te staan dat [eiseres] kan worden gekwalificeerd als een uitzendbureau in de zin van de Uitzendrichtlijn en dat daarnaast het doel van de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam 1] mede de terbeschikkingstelling aan een inlener was om daar onder toezicht en leiding van die inlener tijdelijk werk te verrichten.

Overige geschilpunten ter zake het toepassingsbereik van artikel 9a Waadi

4.28. [eiseres] heeft gesteld dat, ingeval het vast komt te staan dat de Waadi van toepassing is, de indiensttreding van [naam 1] bij de Gemeente niet valt binnen de reikwijdte van het belemmeringsverbod van artikel 9a, eerste lid, Waadi. [naam 1] heeft immers tijdens de periode dat hij de ondersteunende werkzaamheden voor de Gemeente uitvoerde de nieuwe dienstbetrekking aanvaard, terwijl artikel 9a Waadi ziet op belemmeringen die na afloop van de terbeschikkingstelling de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst in de weg staan. Daarbij heeft tevens te gelden dat de Waadi toepassing mist, aangezien de afdeling waarbij [naam 1] per februari 2024 in dienst is getreden moet worden gezien als een andere werkgever dan de afdeling van de Gemeente waarvoor [naam 1] vanuit [eiseres] werkzaamheden verrichtte, aldus [eiseres] .

4.29. De Gemeente heeft hiertegen aangevoerd dat het boetebeding van [eiseres] onmiskenbaar belemmeringen stelt aan de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst na afloop van de terbeschikkingstelling tussen de ter beschikking gestelde arbeidskracht en degene aan wie hij ter beschikking is gesteld. Het boetebeding is dan ook nietig op grond van artikel 9a, tweede lid, Waadi. Of [naam 1] al dan niet gedurende zijn dienstverband bij [eiseres] heeft gesolliciteerd bij de Gemeente is niet relevant. Vast staat dat de terbeschikkingstelling van [naam 1] bij de Gemeente was geëindigd op het moment van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen [naam 1] en haar, en dat [eiseres] ter zake belemmeringen opwerpt, aldus de Gemeente. Het standpunt van [eiseres] dat het belemmeringsverbod geen toepassing vindt, nu [naam 1] in dienst is getreden bij een andere afdeling dan die waarvoor hij vanuit [eiseres] werkzaam was, treft volgens de Gemeente geen doel. [eiseres] heeft immers gecontracteerd met de Gemeente en niet diens afzonderlijke afdelingen, waardoor voor de toepassing van de Waadi geen sprake is van twee verschillende rechtspersonen.

4.30. Vast staat dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiseres] en [naam 1] op 31 januari 2024 is geëindigd en dat [naam 1] daarna, per 1 februari 2024, in dienst is getreden bij de Gemeente.[34] Het boetebeding van artikel 13 Algemene Voorwaarden valt dan ook onder het beschermingsbereik van artikel 9a, eerste lid, Waadi als zijnde een belemmering in de zin van dat artikel. De stelling van [eiseres] dat sprake zou zijn van een andere werkgever is naar het oordeel van de rechtbank niet juist. [naam 1] is in dienst getreden bij de publieke rechtspersoon aan wie hij eerder was uitgeleend door [eiseres] .

Afwijzing vorderingen wegens strijd met artikel 9a Waadi

4.31. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat het belemmeringsverbod van artikel 9a, eerste lid, Waadi in dit geval toepassing vindt. Partijen twisten over de vraag of de Algemene Voorwaarden van [eiseres] van toepassing zijn op hun rechtsrelatie. De rechtbank laat deze vraag onbeantwoord. Zelfs als [eiseres] gevolgd zou worden in haar stelling dat haar Algemene Voorwaarden van toepassing zijn, kan haar dat niet baten. Het boetebeding van artikel 13 Algemene Voorwaarden moet namelijk op grond van artikel 9a, tweede lid, Waadi als nietig worden aangemerkt. Dat heeft tot gevolg dat de vorderingen op die grond worden afgewezen en de overige verweren geen bespreking meer behoeven.

Proceskosten

4.32. [eiseres] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom ook de proceskosten betalen van de Gemeente. Deze worden vastgesteld op: Griffierecht € 2.889,00 Salaris advocaat € 2.428,00 (2 x € 1.214,00) Nakosten € 178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 5.495,00

5 De beslissing

De rechtbank

5.1. wijst de vorderingen af,

5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente tot op heden begroot op € 5.495,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, welk bedrag wordt vermeerderd met € 92,00 plus de kosten van betekening ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, zulks met bepaling dat [eiseres] over dit totaalbedrag de wettelijke als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is met ingang van vijftien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.

Dit vonnis is gewezen door mr. J. Trifunović en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2025.

Productie 7 bij dagvaarding en bijlage 20 bij conclusie van antwoord.

Productie 1 bij dagvaarding.

Producties 2 en 3 bij dagvaarding.

Producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding.

Bijlage 10 bij conclusie van antwoord.

Productie 9 bij dagvaarding.

Artikel 9a, tweede lid, Waadi.

Kamerstukken II 2011/12, 32895, nr. 5, (nota naar aanleiding van het verslag) p. 11.

Vgl. Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689 (Focus on Human), rov. 3.3.2; en Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering), rov. 3.1.4.

Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering), rov. 3.1.7; en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3517, rov. 3.9.

Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3517, rov. 3.10.

Artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).

Bijlagen 21 tot en met 23 bij conclusie van antwoord.

Bijlage 1 bij conclusie van antwoord.

Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering), rov. 3.1.8.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 32.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 33.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 34.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 38 en 39.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 43.

Vgl. Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689 (Focus on Human); en Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering).

Producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding.

Artikel 150 Rv.

Zie rov. 2.2.

Bijlagen 1 tot en met 3 en 8 bij conclusie van antwoord.

Artikel 24 Rv.

Zie rov. 2.5.

Zie in de producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding telkens bijlage I, getiteld ‘omschrijving werkzaamheden’.

Zie in de producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding telkens bijlage II, getiteld ‘uitgangspunten’.

Zie rov. 4.12.4.

Zie rov. 2.2.

Zie rov. 4.12.3.

Zie rov. 2.9.


Voetnoten

Productie 7 bij dagvaarding en bijlage 20 bij conclusie van antwoord.

Productie 1 bij dagvaarding.

Producties 2 en 3 bij dagvaarding.

Producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding.

Bijlage 10 bij conclusie van antwoord.

Productie 9 bij dagvaarding.

Artikel 9a, tweede lid, Waadi.

Kamerstukken II 2011/12, 32895, nr. 5, (nota naar aanleiding van het verslag) p. 11.

Vgl. Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689 (Focus on Human), rov. 3.3.2; en Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering), rov. 3.1.4.

Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering), rov. 3.1.7; en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3517, rov. 3.9.

Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 25 april 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:3517, rov. 3.10.

Artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).

Bijlagen 21 tot en met 23 bij conclusie van antwoord.

Bijlage 1 bij conclusie van antwoord.

Vgl. Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering), rov. 3.1.8.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 32.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 33.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 34.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 38 en 39.

HvJEU 24 oktober 2024, ECLI:EU:C:2024:916, rov. 43.

Vgl. Hoge Raad 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:689 (Focus on Human); en Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:751 (Fortec Engineering).

Producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding.

Artikel 150 Rv.

Zie rov. 2.2.

Bijlagen 1 tot en met 3 en 8 bij conclusie van antwoord.

Artikel 24 Rv.

Zie rov. 2.5.

Zie in de producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding telkens bijlage I, getiteld ‘omschrijving werkzaamheden’.

Zie in de producties 1 tot en met 3 bij dagvaarding telkens bijlage II, getiteld ‘uitgangspunten’.

Zie rov. 4.12.4.

Zie rov. 2.2.

Zie rov. 4.12.3.

Zie rov. 2.9.