Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 24/3042 T

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. D.E. de Hoop),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV (gemachtigde: mr. O. Yazici).

  1. In deze tussenuitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een IVA[1]-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 24 november 2023, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 84,44.

Procesverloop

  1. Met het besluit van 10 november 2023 is aan eiseres een IVA-uitkering toegekend per 24 november 2023, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 84,44.

2.1. Met het bestreden besluit van 2 april 2024 heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

2.2. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

2.3. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.

2.4. De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiseres en haar partner zijn verschenen. Eiseres is bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

De feiten

  1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres was werkzaam als Verzorgende IG voor 24 uur per week.[2] Vanwege haar medische situatie is, in overleg met de bedrijfsarts, per 1 maart 2019 haar functie gewijzigd in die van medewerker Wonen en Welzijn voor hetzelfde aantal uur per week. Dit betrof lager beloond werk (salarisschaal 20 in plaats van 35). Per 1 november 2019 is de omvang van het dienstverband teruggebracht naar achttien uur per week. Per 26 november 2021 heeft eiseres zich ziekgemeld.

De totstandkoming van het bestreden besluit

  1. Op 23 november 2023 bereikt eiseres het einde van de wachttijd in het kader van de Wet WIA. Zij wordt daarom op 4 oktober 2023 gezien op een spreekuur door een arts van het UWV. De arts heeft een uitgebreide anamnese afgenomen en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. De bevindingen van de arts – getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts – zijn neergelegd in het rapport van 9 oktober 2023. De arts concludeert dat eiseres verminderde functionele mogelijkheden heeft als gevolg van ziekte of gebrek. Haar belastbaarheid is neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 oktober 2023.

4.1. De arts constateert daarnaast dat er sprake is van een medische afzakker, omdat eiseres vanwege medische redenen minder belastend werk is gaan doen. Daarom wordt bij de vaststelling van het maatmaninkomen uitgegaan van de functie Verzorgende IG voor 23,91 uur per week met het daarbij behorende inkomen. Voor de bepaling van het maatmaninkomen wordt een referteperiode gehanteerd van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021.

4.2. Op basis van de FML heeft een arbeidsdeskundige van het UWV geconcludeerd dat eiseres ongeschikt is voor haar eigen werk als Verzorgende IG. De bevindingen van de arbeidsdeskundige zijn neergelegd in het rapport van 7 november 2023. De arbeidsdeskundige heeft, na raadpleging van het CBBS, ook geen andere geschikte functies kunnen selecteren die zij zou kunnen uitvoeren. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres wordt daarom vastgesteld op 100%. Vervolgens heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

4.3. Met het bestreden besluit heeft het UWV besloten tot de toekenning van een IVA-uitkering, omdat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.

Het geschil

  1. Tussen partijen is in geschil of het UWV het dagloon (en het daarop gebaseerde maandloon) van de met ingang van 24 november 2023 toegekende IVA-uitkering terecht heeft vastgesteld op € 84,44. Het UWV heeft het dagloon gebaseerd op het loon van eiseres over de referteperiode (refertejaar) van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021. Dit is de periode van één jaar voorafgaande aan de ziekmelding van eiseres op 26 november 2021.

De eerste arbeidsongeschiktheidsdag

  1. Eiseres betoogt dat bij de bepaling van het dagloon niet uitgegaan moet worden van het refertejaar 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021, maar van 1 maart 2018 tot 1 maart 2019. Volgens haar moet niet 26 november 2021, maar 1 maart 2019 worden aangemerkt als eerste arbeidsongeschiktheidsdag, omdat sprake is van een medische afzakker. Eiseres is om medische redenen per 1 maart 2019 in een minder belastende functie gaan werken en per l november 2019 is zij, ook vanwege medische redenen, minder uren gaan werken. De eerste dag arbeidsongeschiktheid moet daarom worden verlegd naar 1 maart 2019.

6.1. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat de artikelen 13 en 23 van de Wet WIA zich ertegen verzetten dat de referteperiode voor de dagloonbepaling wordt losgekoppeld van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Het Dagloonbesluit biedt hiervoor evenmin een grondslag. Artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit regelt de referteperiode immers op gelijke wijze als artikel 13, eerste lid, van de Wet WIA. Een bepaling om in voorkomende gevallen de referteperiode anders vast te stellen is er in de Wet WIA noch in het Dagloonbesluit.

6.2. Gelet op dit dwingendrechtelijke wettelijk kader is er voor een analoge toepassing van de rechtspraak over de medische afzakker in het kader van het dagloon geen ruimte. Daarbij is van belang dat artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit de bevoegdheid geeft om de referteperiode voor de bepaling van het maatmanloon in voorkomende gevallen in afwijking van de hoofdregel vast te stellen. Met betrekking tot de vaststelling van het dagloon ontbreekt deze mogelijkheid in de Wet WIA en het Dagloonbesluit.[3]

6.3. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande betekent dat voor zover eiseres (ook) heeft betoogd dat de medische afzakker als zodanig reden is voor een hoger dagloon deze beroepsgrond gelet op de in overweging 6.1 en 6.2 aangehaalde vaste jurisprudentie van de CRvB niet slaagt. Anders dan het UWV stelt, kan de (medische reden voor het aannemen van een) medische afzakker wel degelijk een rol spelen bij een dagloonvaststelling ingevolge de Wet WIA. Voorwaarde is wel dat daartoe de eerste arbeidsongeschiktheidsdag verlegd wordt. Eiseres kan daarom alleen worden gevolgd in haar standpunt dat het dagloon onjuist is vastgesteld als wordt uitgegaan van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag dan 26 november 2021.[4]

6.4. Voor het aannemen van een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag is bepalend sinds wanneer eiseres ten gevolge van haar klachten niet meer in staat was tot het verrichten van haar werkzaamheden in de voor haar normale omvang.[5]

6.5. De rechtbank stelt vast dat de functie waarin eiseres werkzaam was per 1 maart 2019 is gewijzigd in medewerker Wonen en Welzijn. Dit betrof een lager beloonde functie. De arbeidsduur per week (24 uur) bleef hetzelfde. Deze wijziging van functie is vastgelegd in een gewijzigde arbeidsovereenkomst, zodat deze functie haar eigen arbeid is geworden. De rechtbank is van oordeel dat, omdat de arbeidsduur per 1 maart 2019 gelijk is gebleven, niet is gebleken dat eiseres als gevolg van haar (medische) klachten niet in staat was tot het verrichten van haar werkzaamheden in de voor haar normale omvang. Dat eiseres om medische redenen ander en lager beloond werk is gaan doen, maakt dat niet anders omdat er geen vermindering van arbeidsduur heeft plaatsgevonden.

6.6. De rechtbank stelt verder vast dat de omvang van het dienstverband van eiseres per 1 november 2019 is teruggebracht naar achttien uur per week. Niet in geschil is dat aan deze vermindering van de arbeidsduur een medisch oorzaak ten grondslag ligt. Zo schrijft de primaire arts in het rapport van 9 oktober 2023 dat na de aanpassing van de functie (per 1 maart 2019) de fysieke klachten persisteerden, waarna er vermindering van uren plaatsvond. Ook uit de brief van 17 mei 2024 van de huisarts blijkt dat eiseres vanwege invaliderende klachten minder is gaan werken. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat eiseres als gevolg van een medisch reden per 1 november 2019 niet meer in staat was tot het verrichten van haar werkzaamheden in de voor haar normale omvang. Of de vermindering van uren op eigen initiatief of op advies van de bedrijfsarts plaatsvond, is gelet op het voorgaande niet relevant. Ook het gegeven dat de vermindering van arbeidsduur is vastgelegd in een gewijzigde arbeidsovereenkomst – waardoor de gewijzigde urenomvang onderdeel is geworden van de eigen arbeid van eiseres – laat onverlet dat de medische klachten noodzaakten tot vermindering van de arbeidsduur per 1 november 2019. Er moet dan ook door de constructie van de gewijzigde arbeidsovereenkomst heen worden gekeken.

6.7. De rechtbank is van oordeel dat het UWV niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een andere eerste dag van arbeidsongeschiktheid. De primaire arts noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft beoordeeld of eiseres vóór 26 november 2021 om medische redenen niet in staat is geweest haar functie in de volle omvang uit te oefenen en of dat aanleiding geeft voor een eerdere eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Weliswaar heeft de verzekeringsarts b&b in zijn rapport van 20 maart 2024 gereageerd op de vraag wat de eerste ziektedag is, maar uit zijn antwoord – kort gezegd, dat eiseres zich pas op 26 november 2021 heeft ziekgemeld en dat daarna pas de wachttijd is volgelopen – blijkt, gelet op wat in overweging 6.4 is overwogen, dat de verzekeringsarts b&b een onjuist criterium heeft gehanteerd. Uit hetgeen de rechtbank in overweging 6.6 heeft overwogen blijkt dat eiseres (in ieder geval) vanaf 1 november 2019 vanwege (medische) klachten niet meer in staat was tot het verrichten van haar werkzaamheden in de voor haar normale omvang, zodat sprake was van (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Het UWV had vervolgens moeten beoordelen of eiseres nadien 104 weken onafgebroken om medische redenen niet in staat is geweest haar functie in de volle omvang van 24 uur per week te verrichten en dus doorlopend arbeidsongeschikt is geweest, waarbij de rechtbank opmerkt dat uit de rapportage van de bedrijfsarts van 17 januari 2019 blijkt dat sprake is van progressieve beperkingen en dat ook de primaire arts in zijn rapportage van 9 oktober 2023 beschrijft dat sprake is van een langzaam progressief ziektebeeld.

  1. Zoals de rechtbank onder 6.7 heeft overwogen, is door het UWV ten onrechte niet beoordeeld of er een andere eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen dan 26 november 2021. Het bestreden besluit is hiermee onzorgvuldig voorbereid en daardoor niet deugdelijk gemotiveerd. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het UWV in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet het UWV, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft geoordeeld, alsnog beoordelen of een andere datum dan 26 november 2021 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag moet worden aangenomen en de hoogte van het dagloon opnieuw vaststellen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het UWV het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.

  2. Het UWV moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als het UWV gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. In beginsel, ook in de situatie dat het UWV de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

  3. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni 2013.[6]

  4. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

  • draagt het UWV op binnen twee weken de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;

  • stelt het UWV in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Kouwen, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.

Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 november 2023 volgt dat de gemiddelde arbeidsduur 23,91 uur per week betrof. Omdat in de stukken – zie bijvoorbeeld de wijziging van de arbeidsovereenkomst van 14 oktober 2019 – en door partijen telkens over 24 uur per week wordt gesproken zal de rechtbank daar in deze uitspraak ook vanuit gaan, tenzij anders weergegeven.

CRvB 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2869, CRvB 15 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2727 en CRvB 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1349.

Vgl. CRvB 14 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:310.

Zie bijvoorbeeld CRvB 25 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3066 en CRvB 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1349.

ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.


Voetnoten

Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.

Uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 7 november 2023 volgt dat de gemiddelde arbeidsduur 23,91 uur per week betrof. Omdat in de stukken – zie bijvoorbeeld de wijziging van de arbeidsovereenkomst van 14 oktober 2019 – en door partijen telkens over 24 uur per week wordt gesproken zal de rechtbank daar in deze uitspraak ook vanuit gaan, tenzij anders weergegeven.

CRvB 21 augustus 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2869, CRvB 15 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2727 en CRvB 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1349.

Vgl. CRvB 14 februari 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:310.

Zie bijvoorbeeld CRvB 25 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3066 en CRvB 13 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1349.

ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.