ECLI:NL:RBGEL:2025:7733 - Rechtbank Gelderland - 24 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439789 / HA ZA 24-417
Vonnis van 24 september 2025
in de zaak van
[eiser in conventie], tevens handelend onder de naam 123 ICT Solutions, te [woonplaats], eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [eiser in conventie], advocaat: mr. H.H. Jansen,
tegen
1 IZI ZOLUTIONS B.V.,
te [vestigingsplaats], hierna te noemen: IZI Zolutions2. [gedaagde in conventie], te [vestigingsplaats], hierna te noemen: [gedaagde in conventie] gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, hierna samen te noemen: gedaagden, advocaat: mr. E.W. Kingma.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 15 januari 2025
-
de mondelinge behandeling van 12 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De beslissing in het kort
2.1. [eiser in conventie] vordert - samengevat – gedaagden te veroordelen tot betaling van € 54.749,00, vermeerderd met rente en kosten. Het gaat hierbij om de resterende koopprijs voor de overname door gedaagden van de domeinnamen en webshops die eigendom waren van [eiser in conventie]. De rechtbank wijst deze vordering toe omdat zij van oordeel is dat de verplichting om de resterende koopprijs te betalen duidelijk volgt uit de tussen partijen gesloten schriftelijke overeenkomst en de tussen hen gevoerde e-mailcorrespondentie. Anders dan door gedaagden gesteld is er door partijen geen koppeling gemaakt in de DNAA tussen de koopprijs voor de webshops en domeinnamen en een minimaal te behalen omzet met de webshops. Er is geen sprake van (andere) tekortkomingen van [eiser in conventie] in de nakoming van de schriftelijke overeenkomst. Evenmin is sprake van bedrog door [eiser in conventie] of (wederzijdse) dwaling, zoals door gedaagden wel gesteld.
2.2. De door gedaagden ingestelde vorderingen in reconventie tot betaling van € 24.799,50 worden afgewezen. Dit vloeit voort uit de verwerping van de verweren van gedaagden in conventie.
3 De feiten
3.1. [eiser in conventie] exploiteerde een eenmanszaak onder de naam 123 ICT Solutions. 123 ICT Solutions houdt zich bezig met het maken van websites (webshops), zoekmachineoptimalisatie en linkbuilding. Via die webshops verkocht [eiser in conventie] koelvesten van onder andere IZI Bodycooling aan consumenten. IZI Zolutions houdt zich (via de website van IZI Bodycooling) bezig met de vervaardiging en verkoop van onder meer koelvesten. IZI Zolutions richt zich daarbij met name op de verkoop aan bedrijven. [gedaagde in conventie] is de moedervennootschap van (onder andere) IZI Zolutions.
3.2. In 2019 en het najaar van 2020 traden [eiser in conventie] en gedaagden in onderhandeling met elkaar over een overname van de webshops van [eiser in conventie] door [gedaagde in conventie] en over een dienstverband van [eiser in conventie] bij IZI Zolutions, waarbij [eiser in conventie] de webshops zou beheren en nieuwe webshops gericht op het buitenland zou opzetten. Partijen kwamen in november 2020 tot overeenstemming. De afspraken werden neergelegd in de Domain Name Assignment Agreement (hierna: DNAA) tussen [eiser in conventie] (handelend onder de naam 123 ICT Solutions) en [gedaagde in conventie] voor wat betreft de overname van de webshops en de bij [eiser in conventie] in bezit zijnde domeinnamen en een arbeidsovereenkomst tussen [eiser in conventie] en IZI Zolutions.
3.3. In de op 11 november 2020 gesloten DNAA staat, voor zover voor deze procedure relevant, het volgende:
“Whereas: 123 [123 ICT Solutions, toevoeging rechtbank] has expertise in the field of webshops and websales of heated and cooling clothes in the broadest sense (all products and/or services that warms of cools a body (human or animal) directly or indirectly) and owns certain domain names and associated webshops to some of these domain names as well as any possible other domain names serving the goal of generating websales in said field and as further described in Attachment A (…)
NOW, THEREFORE, in consideration of the above premises, the Parties agree as follows:
- *Assignment.*Subject to ASSIGNEE’s [[gedaagde in conventie], toevoeging rechtbank] full and unconditional compliance with all terms and conditions of the Agreement, (…) 123 hereby transfers, grants, conveys, assigns and relinquishes exclusively to ASSIGNEE and ASSIGNEE hereby accepts all of 123’s right, title and interest in and to the Domain Names.
- Fees. In consideration for the assignment of the Domain Names, ASSIGNEE shall pay 123 10% of all Webshops sales EX. VAT, Ex Works and Ex returns in Europe for the period of 3 seasons starting as of January 1, 2021 for the cooling clothes and hence stops at December 31, 2023. (…) In total ASSIGNEE will pay to 123 of [eiser in conventie] a minimum of € 60.000 for the webshops related to cooling clothes; when after 3 years this amount has not been paid, ASSIGNEE will pay the difference within 3 months after ASSIGNEE has been notified on this shortcoming by 123.
- Assignment formalities and costs. ASSIGNEE will proceed with all formalities necessary to perfect the assignment of the interest assigned hereby and have the assignment recorded in the relevant registers. Any costs, expenses and/ or fees incurred in relation to the assignment formalities will be borne exclusively by ASSIGNEE. (…) Next, ASSIGNEE will make sure investments in the webshops will be done as indicated by 123 in its draft business plan and emails to ASSIGNEE (…)” (…)
- Disclaimer. The Domain Names are assigned on an “AS IS” basis. 123 makes no representations, extends no warranties of any kind, either express or implied, and assumes no responsibilities or liability whatsoever, and ASSIGNEE shall not hold 123 liable for any damages suffered by ASSIGNEE or third parties with respect to the Domain Names, including any use, offer for sale, sale, lease, import or other disposal by ASSIGNEE or its vendees or other transferees of products incorporating or made by use of the Domain Names. (…) 123 does not warrant any commercial success out of the Domain Names, nor warrants any success in the exploitation of the webshops related to the Domain Names neither accepts any liability towards ASSIGNEE related therewith. 123 will not be liable towards ASSIGNEE for any kind of indirect or consequential damages or loses, or lost profits.”
3.4. In artikel 4.6 van de arbeidsovereenkomst tussen IZI Zolutions en [eiser in conventie] staat, voor zover relevant, het volgende: “Werknemer heeft recht op 10% van de omzet ex. BTW en ex. Verzendkosten minus alle retourzendingen van alle Europese webshops gerelateerd aan koelvesten in de jaren 2021, 2022 en 2023. (…) Voor alle webshops gerelateerd aan koelvesten dient [gedaagde in conventie] minimaal € 60.000,- te betalen; indien na 3 jaar (dus einde 2023) niet aan deze minimale eis is voldaan, dan zal [gedaagde in conventie] het verschil binnen 3 maanden na opmaken van de balans alsnog aan werknemer of 123 ICT Solutions betalen. (…)”
3.5. Vanwege een tegenvallende omzet in 2021 heeft [eiser in conventie] pas eind 2022 een factuur gestuurd over de ‘fee’/ commissie over 2021 en 2022 van € 17.539,17 (exclusief btw). Deze factuur is door IZI Bodycooling betaald.
3.6. [eiser in conventie] is door IZI Zolutions per 1 mei 2023 ontslagen na een door het UWV verleende ontslagvergunning. [eiser in conventie] heeft (in ieder geval) op 18 januari 2024 bij gedaagden geïnformeerd naar de omzet over 2023 en aanspraak gemaakt op betaling van de resterende ‘fee’/ commissie. Gedaagden hebben toen geen informatie aan [eiser in conventie] verstrekt over de omzet in 2023. Er is ook geen betaling aan [eiser in conventie] gedaan over 2023.
3.7. Bij brief van 19 april 2024 heeft (de advocaat van) gedaagden aan [eiser in conventie] geschreven dat gedaagden de DNAA ontbonden, dan wel vernietigen, en namens hen aanspraak maken op (terug)betaling van € 24.799,50. Op 25 april 2024 heeft (de advocaat van) [eiser in conventie] gereageerd en op zijn beurt aanspraak gemaakt op betaling van de resterende fee/commissie.
3.8. Tussen partijen is vervolgens nader gecorrespondeerd over de verschuldigdheid van voornoemde bedragen. Dit heeft niet tot een oplossing geleid.
4 Het geschil
in conventie
4.1. [eiser in conventie] vordert - samengevat – gedaagden te veroordelen tot betaling van € 54.749,00, vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast heeft [eiser in conventie] buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, zodat hij betaling vordert van een bedrag van € 1.288,78.
4.2. [eiser in conventie] legt aan die vordering de nakoming van de DNAA ten grondslag (in de zin van artikel 3:296 BW), meer in het bijzonder artikel 2 van die overeenkomst. Uit die overeenkomst volgt volgens [eiser in conventie] dat partijen zijn overeengekomen dat [eiser in conventie] een fee zou ontvangen van (samengevat) 10% van de omzet van de koelvesten die via de webshops verkocht zouden worden, maar ten minste € 60.000,00 (exclusief btw) (als 10% van de omzet over 2021, 2022 en 2023 lager zou zijn dan dat bedrag). Over 2021 en 2022 heeft [eiser in conventie] (in totaal) € 17.850,98 (inclusief btw) gefactureerd. Hoewel over 2023 geen omzetgegevens zijn verstrekt door gedaagden, volgt uit de overeenkomst dat in ieder geval het verschil tussen de overeengekomen minimale commissie van € 60.000,00 (exclusief btw) en het reeds betaalde bedrag nog betaald moet worden door gedaagden, zijnde € 54.749,02 (inclusief btw). [eiser in conventie] heeft tijdig, namelijk op 18 januari 2024, aanspraak gemaakt op betaling van dit bedrag, zodat gedaagden (op basis van de DNAA) per 19 april 2024 in verzuim zijn met betaling daarvan.
4.3. Gedaagden voeren verweer. In de eerste plaats stellen zij dat IZI Zolutions ten onrechte in deze procedure is betrokken. IZI Zolutions is namelijk geen partij bij de tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] gesloten DNAA en de dagvaarding bevat geen grondslag voor een vordering op IZI Zolutions. De vordering van [eiser in conventie] tegen IZI Zolutions moet dan ook afgewezen worden. In de tweede plaats stellen gedaagden dat de DNAA ontbonden is per 19 april 2024, waarbij voor beide partijen terugbetalingsverplichtingen zijn ontstaan. Die ontbinding is gebaseerd op een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de DNAA door [eiser in conventie]. Bij de vaststelling van de regeling omtrent de fees in de DNAA is namelijk uitgegaan van de door [eiser in conventie] verstrekte omzetprognoses over 2021, 2022 en 2023. Die omzet zou volgens [eiser in conventie] over die jaren ten minste € 600.000,00 bedragen, maar waarschijnlijk een veelvoud daarvan. De realiteit was dat de omzetten veel lager waren dan door [eiser in conventie] voorgespiegeld. Over 2021 en 2022 is (per saldo) verlies geleden. [eiser in conventie] is zijn resultaatsverbintenis tot het behalen van de geprognosticeerde omzetten dan ook niet nagekomen, zodat hij tekort is geschoten in de nakoming van de DNAA, aldus nog steeds gedaagden. Bovendien heeft [eiser in conventie] niet alle domeinnamen aan gedaagden overgedragen. Een aantal domeinnamen die zien op de verkoop van koelvesten staan namelijk nog steeds geregistreerd op naam van 123 ICT Solutions. Verder zijn de webshops voor de verkopen in het buitenland door hem niet ontwikkeld, zodat [eiser in conventie] ook om deze reden volgens gedaagden tekortgeschoten is in de nakoming van de DNAA.
4.4. Daarnaast stellen gedaagden dat er sprake is van bedrog aan de zijde van [eiser in conventie], op basis waarvan de DNAA vernietigd is, dan wel dient te worden. Gedaagden zijn immers bewogen tot het aangaan van de DNAA op basis van een opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling over de te behalen omzetten met de webshops, althans het opzettelijk verzwijgen van het feit dat de geprognosticeerde omzet op niets was gebaseerd. Daarnaast beroepen gedaagden zich op (wederzijdse) dwaling bij het aangaan van de DNAA. Gedaagden zouden de overeenkomst nooit hebben gesloten voor de overeengekomen prijs als gedaagden zouden hebben geweten dat [eiser in conventie] geen enkel zicht had op de exploitatie van die webshops en de geprognosticeerde omzet zonder grondslag was. Ook om die reden is de overeenkomst vernietigd, althans dient die vernietigd te worden.
in reconventie
4.5. Gedaagden vorderen in reconventie - samengevat – primair een verklaring voor recht dat de buitengerechtelijke ontbinding van 19 april 2024 effect sorteert en dat als gevolg daarvan ongedaanmakingsverbintenissen zijn ontstaan, meer specifiek de verplichting van [eiser in conventie] om € 24.799,50 (terug) te betalen aan gedaagden. Subsidiair vorderen gedaagden de ontbinding van de DNAA, dan wel de vernietiging van die overeenkomst op grond van bedrog, dan wel (wederzijdse) dwaling, en een veroordeling van [eiser in conventie] tot betaling van € 24.799,50. Ook vorderen zij de veroordeling van [eiser in conventie] in de proceskosten. Ter onderbouwing van die vorderingen stellen zij hetzelfde als in het kader van het verweer tegen de vordering van [eiser in conventie] in conventie.
4.6. [eiser in conventie] voert verweer. [eiser in conventie] betwist dat de door hem geprognosticeerde omzetten over 2021, 2022 en 2023 onrealistisch waren. Het was juist [gedaagde in conventie] (de enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde in conventie]) die, ná het sluiten van de DNAA en de arbeidsovereenkomst, [eiser in conventie] opdracht gaf om de omzetprognoses voor die jaren naar boven bij te stellen ten behoeve van een potentiële investeerder. Bovendien is de overeengekomen prijs voor de overdracht van de webshops en domeinnamen nooit gekoppeld geweest aan te behalen omzetten. Daarenboven zijn de omzetten niet achtergebleven door toedoen van [eiser in conventie], maar door de weersomstandigheden (nattere zomers) en het feit dat [gedaagde in conventie] niet de benodigde registraties wilde doen bij Amazon.com en de Engelse Kamer van Koophandel. Daardoor bleef de omzet flink achter (omdat een deel van de producten verkocht zou moeten worden via Amazon) en kon de webshop voor Engeland niet ontwikkeld worden. Daarnaast betwist [eiser in conventie] dat niet alle domeinnamen zijn overgedragen. Ook is er volgens hem geen sprake van een resultaatsverbintenis maar van een inspanningsverbintenis om de omzetprognoses te halen en hadden gedaagden zelf inzicht in (een deel van) de door [eiser in conventie] gerealiseerde omzet vóór de overname van de webshops en domeinnamen. Verder wijst [eiser in conventie] bij de betwisting van de vordering van gedaagden op artikel 8 van de DNAA. Daaruit volgt dat [eiser in conventie] niet instaat en niet aansprakelijk is voor het behaalde resultaat met de overgedragen webshops. Ook daar stuit de vordering van gedaagden volgens [eiser in conventie] dus op af.
Tot slot voert [eiser in conventie] verweer tegen de ontbinding van de DNAA door te stellen dat de door gedaagden gestelde tekortkomingen van [eiser in conventie] in de nakoming van de overeenkomst, de ontbinding van de DNAA niet rechtvaardigen.
4.7. Op de stellingen van partijen, in conventie en reconventie, wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan. 5. De beoordeling
in conventie en reconventie
5.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
5.2. Door [eiser in conventie] is nakoming van de DNAA gevorderd, meer specifiek de (restant)betaling van de ‘fee’ zoals opgenomen in artikel 2 van de DNAA (‘Fees’). Door gedaagden is een aantal verweren gevoerd tegen die vordering, die ook (mede) ten grondslag liggen aan de vorderingen in reconventie. De rechtbank bespreekt eerst deze verweren en grondslagen, omdat de strekking van die verweren is dat er geen overeenkomst (meer) tussen partijen is. Als die verweren slagen, kan de nakomingsvordering van [eiser in conventie] immers niet toegewezen worden.
Geen sprake van bedrog of (wederzijdse) dwaling aan de zijde van [eiser in conventie]
5.3. Het meest verstrekkende verweer van gedaagden (en tevens één van de vorderingen in reconventie) is dat de DNAA vernietigd moet worden omdat er sprake is geweest van bedrog aan de zijde van [eiser in conventie] dan wel (wederzijdse) dwaling. Het verweer komt er in de kern genomen op neer dat door [eiser in conventie] over de periode 2021, 2022 en 2023 omzetten zijn geprognosticeerd die niet realistisch zijn geweest, althans nergens op zijn gebaseerd. Die prognoses zijn volgens gedaagden vervolgens ook niet behaald, terwijl de overnamesom voor de webshops en de domeinnamen wel gebaseerd was op die prognoses. Door [eiser in conventie] was immers een minimale omzet van € 600.000,00 geprognosticeerd over 3 jaar. Daar sluit de prijs van € 60.000,00 (exclusief btw) – zijnde 10% van € 600.000,00 (exclusief btw) – ook op aan.
5.4. De rechtbank verwerpt dit verweer van gedaagden en licht dat als volgt toe.
Juridisch kader
5.5. Artikel 3:44 BW bepaalt, voor zover hier relevant, dat een rechtshandeling vernietigbaar is, wanneer zij door bedreiging, door bedrog of door misbruik van omstandigheden is tot stand gekomen. Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Artikel 6:228 BW bepaalt, voor zover hier relevant, dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is:
Niet vast is komen te staan dat [eiser in conventie] voorafgaand aan het sluiten van de DNAA onrealistische omzetprognoses heeft verstrekt.
5.6. Bij de beoordeling van het verweer stelt de rechtbank voorop dat ter zitting vast is komen te staan dat de omzetprognoses waar gedaagden zich op beroepen zijn opgesteld nadat de DNAA tussen partijen was gesloten. Door gedaagden is namelijk een beroep gedaan op productie 8 en 9 bij dagvaarding en productie 5 bij conclusie van antwoord, maar gedaagden hebben ter zitting erkend dat productie 8 en 9 zijn opgesteld in april 2021; dus enkele maanden na het sluiten van de DNAA. Bovendien wordt door [eiser in conventie] betwist – hetgeen door gedaagden niet is weersproken – dat hij de prognoses in productie 9 heeft opgesteld. Door gedaagden is verder niet weersproken dat ook productie 5 is opgesteld in april 2021. Deze omzetprognoses kunnen dus niet ten grondslag hebben gelegen aan de afspraken die tussen partijen in november 2020 gemaakt zijn. De minimale vergoeding van € 60.000,00 kan daar dus ook niet op gebaseerd zijn. Dat, zoals door gedaagden gesteld, de overgelegde productie 8 en 9 bij dagvaarding en productie 5 bij conclusie van antwoord aansluiten bij hetgeen [eiser in conventie] tijdens de onderhandelingen (en daarom vóór het sluiten van de DNAA) aan omzet heeft geprognosticeerd, wordt door [eiser in conventie] betwist. [eiser in conventie] brengt in dat kader naar voren dat hij op 14 maart 2019 een omzetprognose heeft gegeven voor 2019, 2020 en 2021 (productie 13 bij conclusie van antwoord in reconventie). Het ging daarbij om een geprognosticeerde omzet van in totaal ongeveer € 177.000,00. Die prognose is door [gedaagde in conventie] verwerkt in het businessplan 2019-2020-2021 van IZI Bodycooling.com B.V. van 29 april 2019 (productie 14 bij conclusie van antwoord in reconventie). Dat is door [gedaagde in conventie] niet weersproken. Deze prognose is door [eiser in conventie] ook nog opgenomen in zijn ‘salesforecast’ van 19 april 2019, overgelegd als productie 8 bij de dagvaarding. Door gedaagden is niet gesteld dat dit een onrealistische hoge prognose was. Sterker nog, gedaagden vonden deze prognose juist te laag. Door [gedaagde in conventie] is ter zitting namelijk erkend dat [eiser in conventie] in een ‘salesforecast’ van 12 april 2021 zijn eerdere prognose uit 2019 opgenomen had. Dat was voor [gedaagde in conventie] niet acceptabel omdat dit niet tot het aantrekken van een nieuwe investeerder zou leiden. Daarop moest [eiser in conventie] met een nieuwe prognose komen. Dat is door [eiser in conventie] ook gedaan. Uit productie 8 bij dagvaarding of uit de door gedaagden overgelegde productie 5 bij conclusie van antwoord kan dus niet afgeleid worden dat deze omzetprognoses aansluiten bij door [eiser in conventie] eventueel gedane mondelinge prognoses vóór het sluiten van het DNAA.
5.7. Door gedaagden is nog getuigenbewijs aangeboden om te bewijzen dat de overgelegde prognoses aansluiten bij de mondeling prognoses die [eiser in conventie] voorafgaand aan het sluiten van de DNAA heeft gedaan. Door gedaagden is echter niet aangegeven wie over deze onderhandelingen kan verklaren, om welke gesprekken het gaat en op welk moment die hebben plaatsgevonden. Gelet hierop en in het licht van hetgeen in de vorige rechtsoverweging is overwogen, is deze stelling van gedaagden onvoldoende feitelijk onderbouwd, zodat aan het bewijzen van die stelling niet wordt toegekomen. De rechtbank zal het bewijsaanbod dan ook passeren.
5.8. Of verder juist is dat gedaagden (zoals door hen gesteld) rekening mochten houden met hogere omzetten/omzetprognoses omdat [eiser in conventie] in dienst bij IZI Zolutions zich ook zou richten op buitenlandse markten (en dus niet enkel de Nederlandse en Belgische markt) kan in het midden blijven, omdat – gelet op het voorgaande – niet is komen vast te staan dat [eiser in conventie] die hogere prognoses voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst heeft gemaakt.
5.9. Tot slot merkt de rechtbank op dat tussen partijen vaststaat dat [eiser in conventie] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst inzage heeft gegeven aan gedaagden in zijn behaalde omzetten met 123 ICT Solutions en dat gedaagden daarvan op de hoogte waren. Van bedrog of (wederzijdse) dwaling wegens gedane onjuiste mededelingen over de reeds behaalde omzetten of een gebrek aan inzicht in de behaalde omzetten aan de zijde van gedaagden en/of [eiser in conventie], is dus ook niet gebleken.
5.10. Uit het voorgaande volgt dat de door gedaagden aangehaalde omzetprognoses niet ten grondslag hebben gelegen aan de afspraken die in de DNAA zijn gemaakt over de overnamesom voor de domeinnamen en webshops. Bovendien volgt uit het voorgaande dat niet vaststaat dat door [eiser in conventie] voorafgaand aan het sluiten van de DNAA onrealistische omzetprognoses zijn opgesteld. Van bedrog of (wederzijdse) dwaling op deze grond is dus ook geen sprake.
Geen sprake van tekortkomingen van [eiser in conventie] en dus geen ontbinding van de DNAA
5.11. Gedaagden hebben verder als verweer aangevoerd dat de DNAA op 19 april 2024 buitengerechtelijk is ontbonden. In reconventie wordt gevorderd voor recht te verklaren dat die ontbinding effect sorteert, dan wel de DNAA te ontbinden. [eiser in conventie] zou namelijk tekort zijn geschoten in de nakoming van de DNAA. Ter onderbouwing van die gestelde tekortkomingen stellen gedaagden in de eerste plaats dat bij de vaststelling van de regeling omtrent de ‘fees’ in de DNAA is uitgegaan van de door [eiser in conventie] verstrekte omzetprognoses. De realiteit was dat de omzetten veel lager waren dan door [eiser in conventie] voorgespiegeld. Over 2021 en 2022 is (per saldo) verlies geleden. [eiser in conventie] is zijn resultaatsverbintenis tot het behalen van de geprognosticeerde omzetten dan ook niet nagekomen, zodat hij is tekortgeschoten in de nakoming van de DNAA, aldus nog steeds gedaagden. Bovendien heeft [eiser in conventie] niet alle domeinnamen aan gedaagden overgedragen. Een aantal domeinnamen die zien op de verkoop van koelvesten staan namelijk nog steeds geregistreerd op naam van 123 ICT Solutions. Verder zijn de webshops voor de verkopen in het buitenland door hem niet ontwikkeld, zodat [eiser in conventie] ook om deze reden volgens gedaagden tekortgeschoten is in de nakoming van de DNAA.
5.12. De rechtbank verwerpt dit verweer van gedaagden en licht dat als volgt toe.
Overnameprijs is niet gekoppeld aan omzetten
5.13. Anders dan door gedaagden gesteld is de rechtbank van oordeel dat de minimale overnameprijs van € 60.000,00 niet gekoppeld is aan het behalen van een bepaalde omzet over de periode 2021, 2022 en 2023.
5.14. De rechtbank stelt bij de uitleg van de DNAA, waarin de tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] gemaakte afspraken over de overname van de webshops en domeinnamen en de betaling van de ‘fees’ zijn neergelegd, voorop dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
5.15. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de tekst van artikel 2 van de DNAA en uit de e-mailcorrespondentie die tussen partijen is gevoerd voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst niet dat partijen bedoeld hebben de verschuldigdheid van de overeengekomen minimumprijs afhankelijk te stellen van het behalen van een bepaalde omzet. In artikel 2 DNAA is die koppeling niet te lezen. Daar staat enkel: “In total ASSIGNEE will pay to 123 of [eiser in conventie] a minimum of € 60.000 for the webshops related to cooling clothes; when after 3 years this amount has not been paid, ASSIGNEE will pay the difference within 3 months after ASSIGNEE has been notified on this shortcoming by 123.”
5.16. Ook uit de tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] gevoerde e-mailcorrespondentie volgt deze koppeling niet. In een e-mail van 29 oktober 2020, 07.49 uur, schrijft [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie]: “(…) Eén ding begrijp ik niet helemaal: de waardering van de webshops. Volgens mij waren we het eens over die 10% over de komende 3 jaar. Dat zou de vergoeding moeten zijn voor de webshops. Daarom snap ik niet helemaal waarom je nu met een waardering voor de webshops komt. Die moeten zich bewijzen de komende 3 jaar; jij krijgt daar 10% van de verkoop van en daar bovenop salaris. (…)”
In reactie daarop schrijft [eiser in conventie] op 30 oktober 2020 om 00.15 uur: “(…) Over de waardering van de webshops, hebben we het tijdens onze vorige meeting besproken. Daarvan dacht ik toen al, zonder daadwerkelijk een waardering te hebben gedaan, dat die relatief gezien meer waard zijn geworden dan het bedrag bij een percentage van 10% zou stijgen met het extra jaar erbij. (…)”
Diezelfde dag om 23.15 uur schrijft [eiser in conventie] nog: “Vandaag heb ik met deze Nederlandse partij een telefonische afspraak gehad (…). Zij doen waarderingen voor overnames van webshops (…). Zo is mij nu duidelijk geworden dat de vergoeding zoals wij die voor ogen hadden, 10% over de omzet van de komende 3 jaar, een earn-out heet. Dat is een waardering gebaseerd op een mogelijke toekomstige omzet, maar die onzeker is omdat er veel externe factoren invloed hebben. (…) Bij de begeleiding in het aan- en verkoopproces van webshops voor hun klanten adviseren zij daarom altijd om bij een earn-out ook een vast bedrag voor de overname af te spreken, omdat de bedragen bij een earn-out onzeker zijn. Zaken die bij de verkoop van onze producten van invloed kunnen zijn, zijn allereerst de temperatuur natuurlijk, maar ook wat er in de wereld speelt (…). Hij [de adviseur van het waarderingsbureau, toevoeging rechtbank] vindt het zeer onverstandig om alleen voor een earn-out te kiezen, want stel dat het de komende jaren niet zo warm is, of er vallen andere zaken tegen en je omzet is 100K, 150k en 200k, dan heb ik een vergoeding van € 45k gehad voor de webshops, terwijl koelvest.nl en koelkleding.nl momenteel al tussen de 120-150k waard zijn. (…) Je snapt dat dit telefoongesprek en het risico dat zij hebben geschetst bij enkel een earn-out mij aan het denken heeft gezet. Ik hoef absoluut niet het onderste uit de kan te halen, want de plannen die we hebben gemaakt spreken mij nog steeds aan en zijn mij ook wat waard net als de goede samenwerking die we hebben, maar het risico van alleen een earn-out is te hoog.”
In een e-mail van 4 november 2020, 23.35 uur schrijft [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie]: “(…) Die meest recente waardering van een Nederlands bedrijf voor de webshops koelkleding.nl en koelvest.nl was € 120-€150k. Naar mijn mening was dat minimale bedrag van € 60k dat in artikel 4.6 [van de arbeidsovereenkomst, toevoeging rechtbank] genoemd wordt dan ook alleen voor het gekoelde gedeelte van de deal bedoeld. (…)”
In een e-mail van 6 november 2020, 11.32 uur, schrijft [eiser in conventie] aan [gedaagde in conventie]: “(…) Dan kom ik toch weer terug bij die waardering die ik heb laten maken en dat ik akkoord ben gegaan met een minimale vergoeding van € 60k; dat is voor mij echt de ondergrens en de balans is wat mij betreft dan nog net goed. Ik ga ook niet meer de keutel intrekken op dat punt. (…)”
Op 10 november 2020, 21.43 uur, schrijft [gedaagde in conventie] aan [eiser in conventie]: “(…) hoop dat jij vanavond deze ovk’s ook kan doornemen. Voor zover ik kan nagaan staat alles er nu in, incl. de beloning voor warme leads van de industrieklanten van dit jaar. Heb de verwarmde kleding nu losgekoppeld en is de minimale overnameprijs van 60.000 Euro alleen gekoppelde aan koelkleding. (…)”
5.17. Uit voorgaande e-mailcorrespondentie volgt naar het oordeel van de rechtbank dat tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] in eerste instantie is gesproken over (alleen) een vergoeding voor de webshops van 10% over de behaalde omzet. Na het gesprek met het Nederlandse waarderingsbureau op 30 oktober 2020 komt [eiser in conventie] hierop terug. Hij wenst naast de vergoeding van 10% over de omzet een minimale/vaste vergoeding van € 60.000,00 te hebben voor de overname van de webshops. Enerzijds omdat de omzetfactoren in de ogen van [eiser in conventie] te onzeker zijn, anderzijds gelet op de hoogte van de waardering van de webshops (tussen € 120.000,00 en € 150.000,00). Op 10 november 2020 accordeert [gedaagde in conventie] vervolgens ook expliciet de minimale vergoeding van € 60.000,00 voor de overname van de webshops gerelateerd aan koelkleding. Uit de tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] gevoerde e-mailcorrespondentie volgt dus niet dat partijen bedoeld hebben de verschuldigdheid van de overeengekomen minimumprijs van € 60.000,00 afhankelijk te stellen van het behalen van een bepaalde omzet.
Geen sprake van een resultaatsverbintenis voor [eiser in conventie]
5.18. Gedaagden hebben verder nog gesteld dat er sprake is van een resultaatsverbintenis aan de zijde van [eiser in conventie] tot het behalen van de gestelde geprognosticeerde omzetten. Het niet-behalen van de omzet levert daarmee volgens gedaagden een tekortkoming in de nakoming van de DNAA op.
5.19. De rechtbank verwerpt dit verweer. Dat er geen sprake was van een resultaatsverbintenis ligt besloten in hetgeen in r.o. 5.6 tot en met 5.8 is overwogen, maar volgt bovendien uit artikel 8 van de DNAA. In dat artikel is namelijk (kort samengevat) opgenomen dat [eiser in conventie] geen enkele garantie geeft met betrekking tot eventueel te behalen omzetten/ commerciële successen met de domeinnamen en webshops. Van een resultaatsverbintenis is dan ook geen sprake, zodat er ook op dit punt geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de DNAA.
Geen tekortkoming wegens niet overdragen domeinnamen en ontwikkelen webshops
5.20. Tot slot is door gedaagden nog gesteld dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de DNAA door [eiser in conventie] omdat hij niet alle domeinnamen heeft overgedragen die zagen op de verkoop van koelkleding en hij de buitenlandse webshops, in het bijzonder voor het Verenigd Koninkrijk, niet (voldoende) ontwikkeld heeft.
5.21. Voor wat betreft de domeinnamen is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming. Gedaagden wijzen ter onderbouwing van hun stellingen op een vijftal domeinnamen die nog in het bezit van [eiser in conventie] zouden zijn. Ter zitting is door [eiser in conventie] betwist dat er ten aanzien van de door gedaagden genoemde domeinnamen sprake is van domeinnamen die tot doel hebben om ‘websales’ op het gebied van koelkleding te genereren, zoals gedefinieerd in de considerans van de DNAA (zie ook r.o. 3.3 hierboven). Het niet overdragen van die domeinnamen levert dus geen tekortkoming in de nakoming van de DNAA op. Daarnaast heeft [eiser in conventie] ter zitting (onweersproken) naar voren gebracht dat er voor de exploitatie van de buitenlandse webshops in koelkleding gekozen is voor andere domeinnamen. De door gedaagden aangehaalde andere domeinnamen zijn volgens [eiser in conventie] bovendien verlopen en beschikbaar voor registratie door [gedaagde in conventie].
5.22. De rechtbank is van oordeel dat gedaagden – gelet op de betwisting van [eiser in conventie] – onvoldoende hebben onderbouwd waarom het niet-overdragen van de door hen genoemde domeinnamen een tekortkoming in de nakoming van de DNAA oplevert.
5.23. Ook voor wat betreft de ontwikkeling van buitenlandse webshops is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst aan de zijde van [eiser in conventie]. De rechtbank is namelijk van oordeel dat het ontwikkelen van de webshops geen verplichting voor [eiser in conventie] onder de DNAA is. In de DNAA is voor [eiser in conventie] enkel de verplichting opgenomen om zijn medewerking te verlenen aan een overdracht van de domeinnamen en webshops, niet om die (verder) te ontwikkelen. Mogelijk is een dergelijke verplichting wel voor [eiser in conventie] opgenomen in de arbeidsovereenkomst, maar een mogelijke tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst levert niet ook (automatisch) een tekortkoming in de nakoming van de DNAA op. En een (eventuele) tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst is door gedaagden niet aan hun vordering (en evenmin aan de vorderingen in reconventie) ten grondslag gelegd.
De vorderingen van gedaagden in reconventie worden afgewezen
5.24. Zoals hiervoor al benoemd vloeit de eis in reconventie van gedaagden voort uit de stellingen die ten grondslag liggen aan het verweer dat zij in conventie hebben gevoerd. De verweren die in conventie door gedaagden zijn gevoerd (en daarmee de onderbouwing die zij aan hun vordering in reconventie ten grondslag hebben gelegd) zijn hiervoor onder r.o. 5.3 tot en met 5.23 al besproken. De rechtbank heeft die verweren verworpen en geoordeeld dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de DNAA aan de zijde van [eiser in conventie] en ook niet van bedrog of (wederzijdse) dwaling. In dat oordeel ligt ook de afwijzing van de vorderingen in reconventie besloten.
5.25. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling van de zaak dus uitgaan van de geldigheid van de DNAA en de afspraken die daarin zijn neergelegd.
De vordering van [eiser in conventie] tegen IZI Zolutions wordt afgewezen
5.26. Bij de beoordeling van de vordering in conventie tot nakoming van de DNAA dient de rechtbank vast te stellen wie partijen waren bij die overeenkomst. Door gedaagden is namelijk betwist dat IZI Zolutions partij is bij de DNAA. Ter zitting heeft de advocaat van [eiser in conventie] bevestigd dat alleen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] partij zijn bij de DNAA en dat de vordering van [eiser in conventie] zich alleen tot [gedaagde in conventie] richt. De rechtbank is gelet hierop dan ook van oordeel dat de vordering van [eiser in conventie] jegens IZI Zolutions afgewezen moet worden omdat laatstgenoemde geen partij is bij de DNAA en ook overigens niet is gebleken dat [eiser in conventie] een vordering op IZI Zolutions heeft (al dan niet uit hoofde van de DNAA).
[eiser in conventie] heeft recht op betaling van € 54.749,02 (inclusief btw)
5.27. [eiser in conventie] vordert - samengevat – [gedaagde in conventie] te veroordelen tot betaling van € 54.749,00, vermeerderd met rente en kosten.
5.28. Hiervoor onder r.o. 5.15 tot en met 5.17 heeft de rechtbank al overwogen dat uit artikel 2 van de DNAA en uit de e-mailcorrespondentie die partijen voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst hebben gevoerd, volgt dat partijen zijn overeengekomen dat er voor de overname van de webshops en de domeinnamen van [eiser in conventie] een minimumbedrag van in totaal € 60.000,00 (exclusief btw) betaald moet worden door [gedaagde in conventie]. Als de omzet over de periode 2021, 2022 en 2023 in totaal hoger zou zijn dan € 600.000,00, dan ontvangt [eiser in conventie] 10% over dat hogere bedrag (in plaats van de € 60.000,00). Omdat door [eiser in conventie] in deze procedure niet is gesteld dat er met de verkopen via zijn overgedragen webshops een omzet is behaald die hoger is dan € 600.000,00, is [gedaagde in conventie] het overeengekomen minimumbedrag van € 60.000,00 verschuldigd.
5.29. Door [eiser in conventie] is op 22 december 2022 een factuur gestuurd voor de commissie over 2021 en 2022. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser in conventie] voor de behaalde omzet over 2021 € 3.003,79 (exclusief btw) heeft gefactureerd en over 2022 € 11.749,09 (exclusief btw). Op basis daarvan heeft [eiser in conventie] € 17.850,98 (inclusief btw) ontvangen. Er resteert dus nog het door [eiser in conventie] gevorderde bedrag van € 54.749,02 (inclusief btw). [gedaagde in conventie] zal door de rechtbank dan ook worden veroordeeld laatstgenoemde bedrag nog aan [eiser in conventie] te betalen.
Wettelijke rente
[eiser in conventie] maakt aanspraak op de wettelijke rente over het toegewezen bedrag van € 54.749,02 vanaf 19 april 2024. Hij stelt daartoe dat [gedaagde in conventie] vanaf die datum in verzuim verkeerde met het betalen van de toe te wijzen hoofdsom. [gedaagde in conventie] heeft de verschuldigdheid van de wettelijke rente vanaf die datum niet betwist, zodat deze zal worden toegewezen zoals verzocht.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.30. [eiser in conventie] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De vordering moet worden beoordeeld op grond van artikel 6:96 BW en het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). [eiser in conventie] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht en dat die niet enkel dienden ter instructie van de zaak (als bedoeld in artikel 241 Rv), zoals door [gedaagde in conventie] ter betwisting naar voren is gebracht. [eiser in conventie] heeft daarom recht op een vergoeding voor de kosten van die werkzaamheden. Daarom zal een bedrag van € 1.288,78 worden toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
Proceskosten
in conventie
5.31. [gedaagde in conventie] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van [eiser in conventie] betalen. De proceskosten van [eiser in conventie] worden begroot op:
5.32. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5.33. De vorderingen die door van [eiser in conventie] zijn ingesteld tegen IZI Zolutions zijn door de rechtbank afgewezen. [eiser in conventie] is dus in het ongelijk gesteld ten aanzien van IZI Zolutions. Hoewel IZI Zolutions en [gedaagde in conventie] met één advocaat procedeerden en hun standpunten op grote delen overeenkwamen, week het verweer van IZI Zolutions op één belangrijk punt af van het verweer van [gedaagde in conventie]. Omdat IZI Zolutions zich op dit punt extra heeft moeten verweren tegen de vorderingen van [eiser in conventie], acht de rechtbank de toewijzing van een half procespunt aan de zijde van IZI Zolutions (inclusief nakosten) op zijn plaats. De proceskosten van IZI Zolutions worden dan ook begroot op:
in reconventie
5.34. Gedaagden zijn in reconventie in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser in conventie] worden begroot op:
5.35. De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat iedere veroordeelde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
6 De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. wijst de vorderingen van [eiser in conventie] ten aanzien IZI Zolutions af,
6.2. veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 54.749,02, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 19 april 2024, tot de dag van volledige betaling,
6.3. veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan [eiser in conventie] te betalen een bedrag van € 1.288,78 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van volledige betaling,
6.4. veroordeelt [gedaagde in conventie] in de proceskosten van € 4.027,97 aan de zijde van [eiser in conventie], te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde in conventie] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5. veroordeelt [gedaagde in conventie] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.6. veroordeelt [eiser in conventie] in de proceskosten van € 785,00 aan de zijde van IZI Zolutions, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser in conventie] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.7. verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 6.2 tot en met 6.6 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad, in reconventie
6.8. wijst de vorderingen van IZI Zolutions en [gedaagde in conventie] af,
6.9. veroordeelt IZI Zolutions en [gedaagde in conventie] hoofdelijk in de proceskosten van € 925,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als IZI Zolutions en [gedaagde in conventie] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
6.10. verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 6.9 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
1963