ECLI:NL:RBGEL:2025:7709 - Kosten door onrechtmatig handelen na ontslag zijn geen negatief loon - 15 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Rechtbank Gelderland oordeelt dat schadevergoeding, proceskosten en wettelijke rente die een ex-werknemer moet betalen wegens onrechtmatig handelen (het verzwijgen van inkomsten) na de beëindiging van zijn dienstverband, niet als negatief loon aftrekbaar zijn. Er ontbreekt het vereiste causale verband met de voormalige dienstbetrekking.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6683
uitspraak van de meervoudige belastingkamer van
in de zaak tussen
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, de inspecteur.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van 14 september 2023.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van -/- € 574.839 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.749. Bij beschikking is een verlies vastgesteld van € 574.839.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur [persoon A] en [persoon B] .
Feiten
-
Belanghebbende was met ingang van 1 november 2004 directeur van het [naam ziekenhuis 1] (de Stichting).
-
De Stichting is met een andere rechtspersoon gefuseerd tot het [naam ziekenhuis 2] ( [naam ziekenhuis 2] ). In verband met deze fusie hebben belanghebbende en de Stichting de dienstbetrekking per 1 september 2009 met wederzijds goedvinden beëindigd (de vso). Met ingang van 1 september 2009 heeft belanghebbende op grond van de Cao Ziekenhuiswezen (de Cao) wachtgeld ontvangen.
-
Op grond van artikel 14.6, derde lid, van de Cao is de hoogte van het wachtgeld afhankelijk van de inkomsten die belanghebbende elders genereert. Belanghebbende is verplicht [naam ziekenhuis 2] daarover actief te informeren. Op grond van artikel 14.8, eerste lid, van de Cao vervalt het recht op wachtgeld als belanghebbende weigert aan deze verplichting te voldoen.
-
Belanghebbende had een trust en een dividendstructuur via meerdere Ltd’s opgezet en verrichte via deze Ltd werkzaamheden als interimmanager. Omdat het [naam ziekenhuis 2] van mening was dat belanghebbende door deze gedragingen de kernverplichtingen van de wachtgeldregeling heeft geschonden, heeft het [naam ziekenhuis 2] een zaak tegen belanghebbende aangespannen bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg (het Scheidsgerecht).
-
Op 2 juli 2020 heeft het Scheidsgerecht geoordeeld dat belanghebbende niet aan zijn inlichtingenplicht tegenover [naam ziekenhuis 2] heeft voldaan, door haar inlichtingen te onthouden of in een wezenlijk andere (en misleidende) context te presenteren. De vso is daardoor partieel ontbonden en hieruit ontstaat een verplichting tot terugbetalen van wachtgeld. Daarnaast is belanghebbende veroordeeld tot het vergoeden van de schade van het [naam ziekenhuis 2] die is ontstaan als gevolg van het onrechtmatig handelen van belanghebbende.
-
Het Scheidsgerecht heeft onder meer het volgende geoordeeld:
“5.18 Op grond van artikel 6:271 BW leidt de ontbinding tot een verbintenis tot ongedaanmaking van de (dat wil zeggen: alle) reeds door partijen ontvangen prestaties. Anders dan verweerder in onderdeel 226 van de memorie van antwoord heeft betoogd, geldt dit ook voor prestaties van vóór 12 maart 2011. Dit is ook redelijk, nu verweerder ook voordien zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het gaat bij de on gedaanmaking om een groot aantal betalingen, wegens wachtgeld en bijbehorende werkgeverslasten, van eiseres aan verweerder. Verweerder betwist de juistheid van de door eiseres gevorderde bedragen, die volgens eiseres ook in werkelijkheid ten behoeve van verweerder zijn betaald of afgedragen. Het Scheidsgerecht gaat aan deze betwisting voorbij, nu eiseres met het in 2.33 vermelde accountantsrap port van B1. heeft aangetoond dat eiseres alle door haar in dit verband vermelde bedragen, afgezien van enkele minieme details, blijkens haar administratie steeds ook werkelijk aan of ten behoeve van verweerder heeft betaald. Verweerder heeft tegen de bevindingen van B1. geen (nader) verweer ge voerd. Hierbij is relevant dat hij in de positie verkeert om, als deze gegevens onjuist of onvolledig zou den zijn, zijn betwisting toe te lichten en te documenteren of, op zijn minst genomen, te stellen dat en waardoor hij hiertoe niet in staat is. Het betrof immers betalingen aan of voor hemzelf.
5.19 Het Scheidsgerecht volgt verweerder niet in zijn betoog dat hij, doordat de wachtgeldregeling voorziet in nettobetalingen, hooguit zou kunnen worden veroordeeld tot de betaling van de nettobedragen die hij zelf heeft ontvangen. De ongedaan te maken prestaties van eiseres behelsden immers brutobedragen dan wel afdrachten van haar aan derden. De ongedaanmaking betreft die(zelfde) brutoprestaties. Het Scheidsgerecht is zich ervan bewust dat deze keuze verweerder extra werk oplevert doordat hij bij de betrokken andere instanties, zoals de Belastingdienst, bedragen moet terugvragen, maar er is geen grond om eiseres te belasten met het extra werk dat voor haar zou voortvloeien uit de verplichting van verweerder om slechts werkelijk ontvangen nettobedragen terug te betalen. Het extra werk, waaronder het innen van de bedragen die wegens de uitbetaling van het wachtgeld zijn voldaan aan de fiscus of andere derden, vormt het risico van verweerders eigen handelwijze. De onderdelen a en b van deel II van de vordering van eiseres zijn dus, in de hierna te vermelden vorm, toewijsbaar. Dit leidt tot de in 6.2, aanhef en onder a en b, opgenomen veroordeling. Bij het onder b vermelde bedrag is het Scheids gerecht ervan uitgegaan dat verweerder op grond van het vonnis in de zaak SG 12/06 in werkelijkheid een bedrag van € 62.667 aan eiseres heeft betaald. Dit bedrag is lager dan het bedrag dat het Scheids gerecht in onderdeel 5.1 van zijn vonnis in die zaak had vastgesteld en waarvan verweerder in deze zaak uitgaat, maar eiseres heeft met de bij haar productie 33 overgelegde brief van 22 januari 2013 van de toenmalige gemachtigde van verweerder aangetoond dat verweerder in werkelijkheid dat bedrag verschuldigd was. Verweerder heeft de juistheid van de in die brief opgenomen berekening niet betwist en tussen partijen staat als onweersproken vast dat verweerder toen dit bedrag heeft voldaan.
5.20 Eiseres vordert tevens schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Zij legt hieraan ten grondslag dat verweerder ook los van de schending van verplichtingen op grond van de wachtgeldregeling on rechtmatig tegenover haar heeft gehandeld en dat zij daardoor schade heeft geleden. Het onrechtmatige karakter van zijn handelen betrof (in elk geval) het verzwijgen van de achter de J.-Ltd’s schuil gaande constructie en de daarin aan verweerder, als de UBO, toekomende sleutelrol. Door dit handelen heeft zij, eiseres, het kort geding (zaak SG 11/30KG) en de bodemprocedure (zaak SG 12/06) verloren, terwijl zij die zou hebben gewonnen als zij toen wist wat zij nu weet maar door de verzwijging en misleiding door verweerder heeft gemist. De schade bestaat in de in 2.21 weergegeven proceskosten van die procedures.
5.21 Het Scheidsgerecht acht, met eiseres, dit handelen van verweerder onrechtmatig tegenover eiseres. Tussen dit handelen en de door eiseres gestelde schade bestaat causaal verband. Hierbij verdient opmerking dat het Scheidsgerecht ook in die tijd (2011/12) in sommige gevallen een in het ongelijk ge stelde partij veroordeelde in de werkelijke proceskosten van de partij die gelijk had gekregen. Voor een dergelijke veroordeling was en is in dit geval, gegeven het karakter van verweerders handelen, vol doende grond. Nu de hoogte van het door eiseres in dit opzicht gevorderde schadebedrag van € 67.708,67 op zichzelf niet in geschil is, leidt dit alles tot toewijzing van het hier besproken onderdeel I onder c van de vordering van eiseres, en wel op de hierna in 6.2 aanhef en onder c te vermelden wijze.”
-
Op grond van het vonnis van het Scheidsgerecht is belanghebbende verplicht tot betaling van € 1.025.869 vermeerderd met wettelijke rente tot en met de dag van volledige betaling.
-
Belanghebbende heeft een bedrag van € 1.024.983 als negatief loon in zijn aangifte IB/PVV 2020 verantwoord. Een bedrag van € 886 heeft hij niet als negatief loon verantwoord, omdat dat bedrag ziet op de beslagkosten.
-
Het bedrag van € 1.024.983 is opgebouwd uit de volgende onderdelen:
-
Met dagtekening 23 december 2022 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2020 opgelegd en de verliesvaststellingsbeschikking genomen. Hierbij heeft de inspecteur de bedragen die zien op de terugbetaling van het wachtgeld van € 585.213 en op de terugbetaling van pensioenpremie en ZVW van € 107.190 als negatief loon in aanmerking genomen. De overige bedragen van in totaal € 332.580 heeft de inspecteur niet als negatief loon in aanmerking genomen.
-
Belanghebbende heeft op 31 mei 2023 om inzage van het dossier gevraagd.
-
In de vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar van 13 juni 2023 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om een afspraak te maken ten behoeve van het hoor- en inzagerecht.
-
Belanghebbende heeft per e-mails van 15 en 20 juni 2023 gereageerd op het inzagerecht. Hij heeft daarbij aangegeven het niet wenselijk te vinden om naar Arnhem te reizen om het dossier in te zien en heeft de inspecteur verzocht het dossier zowel per post als digitaal toe te zenden.
-
Op 22 juni 2023 heeft de inspecteur het dossier zowel per post als per FileTransfer (digitale link) aan belanghebbende verstrekt. Belanghebbende heeft het dossier op dezelfde datum gedownload.
-
Belanghebbende heeft per e-mail van 26 juni 2023 aangegeven dat hij niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft ontvangen. Na correspondentie over en weer tussen belanghebbende en de inspecteur, heeft de inspecteur op 13 en 25 juli 2023 nog vier documenten aan belanghebbende verstrekt die zien op intern overleg tussen de inspecteur van de inkomensheffing en de inspecteur van de loonheffingen.
-
Tussen 31 juli 2023 en 5 september 2023 (datum hoorgesprek) is meermalen gecorrespondeerd over de stelling van belanghebbende dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en of hij de verliesvaststellingsbeschikking bij de aanslag IB/PVV 2020 naar het juiste bedrag heeft vastgesteld. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de schadevergoeding (€ 67.709), de wettelijke rente (€ 175.598 + € 23.934+ € 14.379), de kosten voor het Scheidsgerecht (€ 8.600) en de kosten voor rechtsbijstand van het [naam ziekenhuis 2] (€ 42.360) terecht niet als negatief loon in aanmerking zijn genomen bij de vaststelling van het inkomen uit werk en woning in de aanslagregeling IB/PVV 2020. Ook beoordeelt zij of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
-
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
-
Belanghebbende is van mening dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft belanghebbende aangegeven dat volgens hem interne correspondentie heeft plaatsgevonden binnen de Belastingdienst en dat deze correspondentie niet in het dossier zit.
-
De inspecteur stelt dat hij alle stukken die relevant zijn voor dit dossier heeft overgelegd.
-
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur nog meer stukken ter beschikking hebben gestaan dan de stukken die de inspecteur heeft overgelegd. De inspecteur heeft op 13 juli en 25 juli 2023 vier documenten met interne correspondentie aan belanghebbende verstrekt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er nog meer interne correspondentie heeft plaatsgevonden en heeft evenmin specifiek aangegeven waarom deze stukken - zo die zouden bestaan - voor de behandeling van het beroep relevant kunnen zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat naar belanghebbende toe altijd gecommuniceerd is dat de betalingen niet als negatief loon in aanmerking kunnen worden genomen.
Negatief loon
-
In artikel 3.81 van de Wet IB 2001 is bepaald dat onder loon moet worden verstaan loon overeenkomstig de bepalingen in de loonbelasting. In artikel 10, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is opgenomen dat loon al hetgeen is dat uit (vroegere) dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Het begrip loon omvat zowel positief als ook negatief loon.
-
Voor de kwalificatie als negatief loon is een causaal verband vereist tussen een (terug)betaling en het dienstverband. Er is sprake van een dergelijk causaal verband indien de betalingen zozeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit verschuldigd moeten worden aangemerkt. Op belanghebbende rust de bewijslast dit aannemelijk te maken.
Schadevergoeding
-
Belanghebbende stelt dat er een causaal verband is tussen het betalen van de schadevergoeding aan het [naam ziekenhuis 2] en de (voormalige) dienstbetrekking. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar het vonnis van het Scheidsgerecht, specifiek naar de overwegingen 5.15 t/m 5.18.
-
De inspecteur is van mening dat er geen causaal verband bestaat tussen de schadevergoeding en de dienstbetrekking. De schadevergoeding van € 67.709 heeft betrekking op proceskosten die het [naam ziekenhuis 2] heeft moeten maken voor een eerder kort geding en een eerdere bodemprocedure tegen belanghebbende. Uit de overwegingen 5.20 en 5.21 van het vonnis van het Scheidsgerecht volgt volgens de inspecteur dat de schadevergoeding ziet op een onrechtmatige daad van belanghebbende jegens het [naam ziekenhuis 2] . De onrechtmatige daad bestaat uit het verzwijgen van het inkomen via de Ltd’s en de rol die belanghebbende daarin had. De schade die [naam ziekenhuis 2] heeft geleden is ontstaan door dat onrechtmatig handelen van belanghebbende en niet door de wachtgeldregeling. De overwegingen van het Scheidsgerecht waar belanghebbende naar verwijst hebben betrekking op de claim voor het terugbetalen van de wachtgelden, de pensioenpremies en ZVW. Er is volgens de inspecteur dan ook geen causaal verband tussen de schadevergoeding en de voormalige dienstbetrekking van belanghebbende.
-
De rechtbank is van oordeel dat er geen causaal verband is tussen de aan [naam ziekenhuis 2] betaalde schadevergoeding en de dienstbetrekking. De verplichting om de schadevergoeding te betalen vindt haar oorzaak niet in het vervullen van de dienstbetrekking van belanghebbende
[1] , maar vindt haar oorsprong in het (onrechtmatig) handelen van belanghebbende. Belanghebbende heeft immers de achter de Ltd’s schuilgaande dividendstructuur en daarbij zijn eigen sleutelrol verzwegen, ook tijdens het kort geding en de bodemprocedure, waardoor [naam ziekenhuis 2] deze procedures heeft verloren, terwijl zij die anders zou hebben gewonnen (overwegingen 5.20 en 5.21 van het vonnis van het Scheidsgerecht). De betaling kwalificeert dan ook niet als negatief loon.
Kosten rechtsbijstand en kosten Scheidsgerecht
-
Belanghebbende stelt dat de kosten van rechtsbijstand en de kosten van het Scheidsrecht als negatief loon in aanmerking kunnen worden genomen omdat sprake is van een causaal verband tussen deze kosten en de dienstbetrekking. De grondslag van deze kosten vindt zijn oorsprong in dienstbetrekking, doordat het wachtgeld moet worden terugbetaald.
-
De inspecteur is van mening dat de kosten van rechtsbijstand en de kosten van het Scheidsgerecht niet kwalificeren als negatief loon. De grondslag van deze kosten vindt niet zijn oorsprong in de dienstbetrekking, maar in de pas veel later opgekomen rechtsbetrekking nadat de onrechtmatige daad van belanghebbende is vastgesteld. De oorzaak van de kosten is dan ook de onrechtmatige daad, bestaande uit het verhullen van inkomsten, en niet de dienstbetrekking.
-
De rechtbank oordeelt dat ook voor deze kosten geen causaal verband bestaat tussen de kosten en de dienstbetrekking. De kosten vinden hun oorsprong in de omstandigheid dat [naam ziekenhuis 2] vanwege het onrechtmatig handelen van belanghebbende bestaande uit het verhullen van zijn inkomen een zaak heeft aangespannen bij het Scheidsgerecht. Belanghebbende is in die zaak in het ongelijk gesteld en daarom door het Scheidsgerecht veroordeeld om deze kosten aan [naam ziekenhuis 2] te betalen. De kosten staan dan in een te ver verwijderd verband van de dienstbetrekking, om daaraan toegerekend te kunnen worden.
Wettelijke rente
-
Belanghebbende is van mening dat de wettelijke rente als negatief loon in aftrek kan worden gebracht. Volgens hem miskent de inspecteur dat sprake is van twee typen rente. De wettelijke rente heeft een causaal verband met de ongedaanmakingsverbintenissen die zijn ontstaan door de ontbindingen van de vso in verband met het niet voldoen aan de inlichtingenverplichtingen uit de cao. Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst hij naar het (ingetrokken) besluit van de Staatssecretaris van 3 augustus 2004.
[2] -
De inspecteur is primair van mening dat de wettelijke rente niet kwalificeert als negatief loon. De wettelijke rente is geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). In artikel 6:119, eerste lid, van het BW is bepaald dat “De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest”. De wettelijke rente vindt dan ook zijn oorsprong in de hoedanigheid van belanghebbende als schuldenaar en niet in de dienstbetrekking. Er is dan ook geen causaal verband tussen de wettelijke rente en de dienstbetrekking.
-
Indien de rechtbank van oordeel is dat de wettelijke rente wel kwalificeert als negatief loon, is de inspecteur subsidiair van mening dat dit alleen moet gelden voor de wettelijke rente over de terugbetaling van het wachtgeld, de pensioenpremies en de Zvw.
-
De rechtbank is van oordeel dat ook tussen de betaling van de wettelijke rente en de dienstbetrekking geen causaal verband bestaat. De wettelijke rente vindt namelijk zijn oorsprong in artikel 6:119 BW. Het is een gevolg van het kunnen beschikken over gelden waarop belanghebbende (als gevolg van de ontbinding van de vso) geen recht had, danwel het niet (tijdig) betalen door belanghebbende van geldsommen aan [naam ziekenhuis 2] . Artikel 6:119 BW strekt ertoe de schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van een geldsom te fixeren op de wettelijke rente.
[3] Het gaat dus om een schadevergoeding die belanghebbende verschuldigd is in zijn hoedanigheid van schuldenaar en niet als voormalig werknemer. Er is dan ook geen causaal verband met de vroegere dienstbetrekking. Voor zover belanghebbende bedoelt dat sprake is van een wettelijke verhoging en dat de kosten daardoor kwalificeren als negatief loon, verwerpt de rechtbank dit standpunt onder verwijzing naar het vonnis van het Scheidsgerecht. Uit de beslissing (punt 6.2) volgt namelijk dat belanghebbende wordt veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente berekend over de data van ontvangst, dan wel de dag waarop de schade is geleden, tot de dag van betaling.
Conclusie negatief loon
- De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur terecht de schadevergoeding, de kosten rechtsbijstand, de kosten van het Scheidsgerecht en de wettelijke rente niet in aanmerking heeft genomen als negatief loon. De verliesvaststellingsbeschikking die bij de aanslag IB/PVV 2020 is vastgesteld, is dan ook niet te laag.
Proceskostenvergoeding
-
Belanghebbende verzoekt om de inspecteur te veroordelen in de werkelijke kosten van het beroep tot een bedrag van € 6.809,08.
-
Omdat het beroep ongegrond is heeft belanghebbende geen recht op een vergoeding van zijn proceskosten.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verliesvaststellingsbeschikking bij de aanslag IB/PVV 2020 in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J. Tikken, voorzitter, mr. A.F. Germs-de Goede en mr. J.A.L. Heldens, leden, in aanwezigheid van mr. R. Roosma, griffier. Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Hoge Raad 27 september 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA7257.
Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 3 augustus 2004, nr. CPP2004/566M, ingetrokken per 1 januari 2006.
Hoge Raad 14 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:AR0220, r.o. 3.5.4 en 3.5.5.