Terug naar bibliotheek
Rechtbank Gelderland

ECLI:NL:RBGEL:2025:7451 - Rechtbank Gelderland - 4 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBGEL:2025:74514 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: ARN 23/7626 T

in de zaak tussen

(gemachtigde: mr. M.A. Patandin),

en

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

  1. Deze tussenuitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek om handhaving dat eisers hebben gedaan over het zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning kappen van bomen aan de natuurplas de Plakse Wei in [plaats 1] .

Procesverloop

  1. Eisers hebben op 21 april 2021 een verzoek om handhaving ingediend. Het handhavingsverzoek ziet op het illegaal kappen van bomen. Met het besluit van 7 mei 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 16 november 2021 heeft het college de afwijzing van het handhavingsverzoek in stand gelaten.

2.1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 10 augustus 2023[1] de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.

2.2. Met de tweede beslissing op bezwaar van 24 oktober 2023 is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.

2.3. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.4. De rechtbank heeft het beroep op 15 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college samen met [persoon A] en de derde-partij. Het beroep is gelijktijdig op zitting behandeld met de zaak ARN 24/3029 (over de omgevingsvergunning voor het kappen van drie wilgen).

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over? 3. Eisers wonen op het perceel [locatie] in [plaats 1] . Hun achtertuin grenst aan de natuurplas Plakse Wei. Eisers hebben het college op 21 april 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen kapwerkzaamheden, zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning, op de percelen [perceel 1], [perceel 2] en [perceel 3] in [plaats 1] . Deze percelen zijn in eigendom van de derde-partij en liggen ook aan de plas, schuin achter het perceel van eisers.

3.1. Op 7 mei 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Met de beslissing op bezwaar van 16 november 2021 is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.

3.2. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar. Met de uitspraak van 10 augustus 2023 heeft de rechtbank bepaalt dat het college een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Vastgesteld is dat er een omgevingsvergunning is vereist voor het kappen van drie wilgen[2]. Ook moet het college inzichtelijk maken welke werkzaamheden er hebben plaatsgevonden en of dit onder normaal onderhoud valt.

3.3. Op 19 oktober 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van drie wilgen.

3.4. Met de beslissing op bezwaar van 24 oktober 2023 is het college bij de afwijzing van het handhavingsverzoek gebleven.

Heeft het college het motiveringsgebrek hersteld? 4. Eisers betogen dat het college ook in de nieuwe beslissing op bezwaar onvoldoende heeft gemotiveerd welke werkzaamheden zijn verricht. Ook betogen eisers dat het college niet inzichtelijk heeft gemaakt dat er geen ruimte is om een herplantplicht op te leggen. Volgens eisers heeft het college het eerdere door de rechtbank geconstateerde motiveringsgebrek niet hersteld.

4.1. In rechtsoverweging 8.3. van de uitspraak van de rechtbank staat:

“Ook uit de stukken die het college heeft overgelegd kan de rechtbank niet vaststellen welke werkzaamheden de gemeente precies heeft uitgevoerd. Dit is van belang voor de beoordeling of sprake is van normaal onderhoud dan wel of sprake is van een onherstelbare aantasting van de aan het gebied toegekende natuurwaarde. In zoverre kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.”

In rechtsoverweging 9. van de uitspraak staat:

Het beroep is gegrond omdat het college onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke werkzaamheden er zijn verricht en er wel een omgevingsvergunning voor het kappen van de drie wilgen is vereist.”

4.2. Het college heeft op 19 oktober 2023 een omgevingsvergunning verleend voor het legaliseren van de drie al gekapte wilgen. Hierover gaat de beroepsprocedure met zaaknummer ARN 24/3029, waar vandaag ook uitspraak in wordt gedaan. Voor de overige werkzaamheden sluit het college aan bij het eerdere advies van de commissie voor de bezwaarschriften.

4.3. De rechtbank is van oordeel dat het college met de nieuwe beslissing op bezwaar niet voldaan heeft aan de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft de eerste beslissing op bezwaar vernietigd omdat onvoldoende was gemotiveerd welke werkzaamheden er hebben plaatsgevonden. Door in de nieuwe beslissing op bezwaar te verwijzen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, is dit gebrek niet hersteld. Dit advies maakte immers ook al onderdeel uit van de gedingstukken in de procedure tegen de eerste beslissing op bezwaar. Het college heeft niet alsnog inzichtelijk gemaakt welke werkzaamheden er hebben plaatsgevonden. Daarmee is niet duidelijk geworden of de betreffende werkzaamheden vallen onder de vergunningplicht van het bestemmingsplan, en zo ja, of er een uitzondering op de vergunningplicht aan de orde is. De beslissing op bezwaar 26 oktober 2023 bevat daarom een motiveringsgebrek. De rechtbank gaat in de conclusie van deze tussenuitspraak in op de gevolgen van dit gebrek.

4.4. In het kader van het handhavingsverzoek komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van de vraag of het college een herplantplicht moet opleggen. Als er sprake is van uitgevoerde werkzaamheden zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning[3], dan kan het college bij het verlenen van een omgevingsvergunning voorwaarden stellen als hij dat nodig acht om de natuur- en landschapswaarden tegemoet te komen.[4] Het college heeft daarbij beoordelingsruimte. Uit het bestemmingsplan volgt daarom niet dat er sprake is van een overtreding als er geen herplantplicht wordt opgelegd.

Conclusie en gevolgen

  1. Uit overweging 4.3. volgt dat de beslissing op bezwaar een motiveringsgebrek bevat. De rechtbank kan het college in de gelegenheid stellen een gebrek in de beslissing op bezwaar te herstellen of te laten herstellen.[5] Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om het college in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen kan hetzij met een aanvullende motivering, hetzij, voor zover nodig, met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van de nu voorliggende beslissing op bezwaar.

5.1. Om het gebrek te herstellen moet het college inzichtelijk maken welke werkzaamheden hebben plaatsgevonden op het moment van het handhavingsverzoek. Het college kan het advies van NLadviseurs (het advies) daarbij als leidraad nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat voor de in het advies genoemde bomen genummerd 2, 4 en 7 een omgevingsvergunning voor het kappen is verleend. Daarover gaat de beroepsprocedure met zaaknummer ARN 24/3029.

5.2. Voor de witte abeel, die in het advies als boom 1 staat aangeduid, geldt dat deze buiten de reikwijdte van het handhavingsverzoek valt. Deze boom staat op het perceel [perceel 4]. Het handhavingsverzoek ziet op de percelen [perceel 1], [perceel 2] en [perceel 3].

5.3. Voor boom 3 volgt uit het advies dat de kroon moet worden ingenomen. Voor boom 5 en boom 6 volgt uit het advies dat deze moeten worden omgevormd tot knotwilgen op een hoogte van 1,80 meter. Voor boom 8 volgt uit het advies dat deze moet worden afgezaagd onder de stambreuk. Het is onduidelijk of deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden of dat er (daarnaast) andere werkzaamheden aan de bomen hebben plaatsgevonden. Er kan daarom niet worden nagegaan of er sprake is van een vergunningplicht op grond van het bestemmingsplan. Het college moet dit inzichtelijk maken door dit alsnog ter plaatse vast te stellen op basis van de beschikbare informatie. Ook is het onduidelijk of op de dag van het handhavingsverzoek – zoals eisers betogen – andere bomen dan genoemd in het advies gekapt zijn. Ook dit moet het college inzichtelijk maken. Dat kan bijvoorbeeld aan de hand van een constatering ter plaatse of aan de hand van (oude) luchtfoto’s.

5.4. Op grond van het ten tijde van het handhavingsverzoek geldende bestemmingsplan “Park Lingezegen” moet het college nagaan of de werkzaamheden vallen onder de vergunningplicht en dus of er een overtreding heeft plaatsgevonden. Indien de werkzaamheden onder de vergunningplicht vallen, kan het zijn dat er een uitzondering op de vergunningplicht van toepassing is. Daarnaast merkt de rechtbank op dat inmiddels het bestemmingsplan “Tweede herziening Park Lingezegen” in werking getreden. Indien en voor zover het college tot de conclusie komt dat er een overtreding van het bestemmingsplan “Park Lingezegen” heeft plaatsgevonden, dan moet het college ook beoordelen of dit onder het nieuwe bestemmingsplan nog steeds een overtreding is.[6]

5.5. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen het college het gebrek kan herstellen op acht weken na verzending van deze tussenuitspraak.

5.6. Het college moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om onnodige vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.

5.7. Als het college gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser en de derde-partij in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het college. In beginsel, ook in de situatie dat het college de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.

5.8. Het geding, zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.[7]

5.9. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:

  • draagt het college op om binnen twee weken na verzending van de tussenuitspraak de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;

  • stelt het college in de gelegenheid om binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;

  • houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van D. van Til, griffier. Uitgesproken in het openbaar op

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

ECLI:NL:RBGEL:2023:4572.

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Op grond van artikel 13.3.1. van het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 13.3.2. van het bestemmingsplan.

Artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571, r.o. 0.1 en 0.2.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.


Voetnoten

ECLI:NL:RBGEL:2023:4572.

Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Op grond van artikel 13.3.1. van het bestemmingsplan.

Op grond van artikel 13.3.2. van het bestemmingsplan.

Artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 oktober 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2571, r.o. 0.1 en 0.2.

Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.