ECLI:NL:RBGEL:2025:6140 - Rechtbank Gelderland - 30 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/436949 / HA ZA 24-301
Vonnis van 30 juli 2025
in de zaak van
[eiseres], te [woonplaats] , eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: [eiseres] , advocaat: mr. D.P. Kant,
tegen
ING BANK N.V., te Amsterdam Zuidoost, gemeente Amsterdam, gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie, hierna te noemen: ING, advocaat: mr. T.J.P. Jager.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
het tussenvonnis van 4 december 2024,
-
het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 juni 2025.
1.2. Ten slotte is bepaald dat de rechtbank vandaag vonnis wijst.
2 De zaak in het kort
2.1. In september 2002 zijn [eiseres] en haar echtgenoot een kredietovereenkomst aangegaan met ING. In een arrest van 3 augustus 2010 heeft het Gerechtshof Amsterdam onder meer geoordeeld dat geen sprake was van dwaling bij het aangaan van deze overeenkomst en dat ING haar zorgplicht niet heeft geschonden. Het cassatieberoep tegen dit arrest is verworpen door de Hoge Raad.
2.2. In een volgende procedure hebben [eiseres] en haar echtgenoot vergoeding gevorderd van elf schadeposten op grond van onrechtmatig handelen en/of wanprestatie van ING. In een arrest van 13 oktober 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat deze vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen wegens verjaring. Het cassatieberoep tegen dit arrest is niet-ontvankelijk verklaard door de Hoge Raad.
2.3. In deze procedure vordert [eiseres] na eisvermindering betaling van € 328.931,52, € 22.369,48, € 7.117,95 en € 1.822,82 (plus rente en kosten).
2.4. De rechtbank zal de vorderingen van zowel [eiseres] als ING afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissingen is gekomen.
3 De beoordeling
De vorderingen van [eiseres] (in conventie)
De vordering tot betaling van € 328.931,52 wordt afgewezen
3.1. Het bedrag van € 328.931,52 is opgebouwd uit de vorderingen I, II, IV en V waarover de Rechtbank Overijssel en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden hebben geoordeeld in een eerdere dagvaardingsprocedure. Deze vorderingen zijn onherroepelijk afgewezen op grond van verjaring. Ter zitting is gebleken dat [eiseres] erkent dat gezag van gewijsde toekomt aan het arrest van het hof van 13 oktober 2015.
3.2. In deze procedure doet [eiseres] een beroep op verrekening; zij stelt dat de bevoegdheid tot verrekening niet is geëindigd door de verjaring. Volgens [eiseres] heeft zij ING bij brieven van onder meer 27 oktober 2018 en 6 januari 2019 laten weten dat zij de verjaarde vorderingen verrekent met de hypotheekschuld die zij aan ING had op grond van een hypothecaire geldlening. Deze lening is zij aangegaan bij overeenkomst van 8 juli 2015.
3.3. Het betoog van [eiseres] slaagt niet. Uit artikel 6:131 BW volgt dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring. Ondanks verjaring kan dus een beroep op verrekening worden gedaan, mits de bevoegdheid tot verrekening al bestond ten tijde van de verjaring. Het gaat in dit verband, anders dan [eiseres] ter zitting heeft betoogd, om het moment van de verjaring en niet om het moment waarop het hof heeft geoordeeld dat haar rechtsvorderingen verjaard zijn. Het hof heeft in het arrest van 13 oktober 2015 overwogen dat “*de vorderingen tot schadevergoeding die betrekking hebben op handelingen van ING, gepleegd vóór 17 oktober 2007 (vijf jaar voor de aansprakelijkstelling van 17 oktober 2012), zijn verjaard.”*Op het moment van de verjaring bestond dus nog geen bevoegdheid tot verrekening met betalingsverplichtingen die uit hoofde van de hypothecaire geldlening van 8 juli 2015 zijn ontstaan (zie artikel 6:127 lid 2 BW).
De vordering tot betaling van € 22.369,48 wordt afgewezen
3.4. De vordering tot betaling van € 22.369,48 wordt ook afgewezen. Kennelijk gaat het om rente, aflossingen en taxatiekosten die [eiseres] – volgens haar: onverschuldigd – aan ING heeft betaald in verband met de hypothecaire lening die zij in 2015 heeft afgesloten. In dit verband verwijst [eiseres] naar punt 32 en 33 van de dagvaarding, maar daarin heeft zij niet toegelicht waarom zij deze bedragen onverschuldigd heeft betaald. ING heeft erop gewezen dat de betalingsverplichtingen voortvloeien uit de hypotheekofferte, de hypotheekakte en de Algemene Voorwaarden ING Hypotheken en tegenover die betwisting heeft [eiseres] haar stelling niet nader en daarmee onvoldoende gemotiveerd.
De vordering tot betaling van € 7.117,95 wordt afgewezen
3.5. De vordering tot betaling van € 7.117,95 wordt eveneens afgewezen. Deze vordering ziet op veilingkosten die [eiseres] op 17 januari 2021 – volgens haar: onverschuldigd – heeft betaald. Vast staat dat [eiseres] in oktober 2018 is gestopt met het voldoen aan haar maandelijkse verplichtingen aan ING. Hierdoor was ING in 2020 voornemens om tot openbare verkoop van haar woning over te gaan. Deze verkoop is niet doorgegaan omdat [eiseres] op 17 januari 2021 een bedrag van € 22.737,55 heeft betaald, waarvan € 7.117,95 aan veilingkosten. ING voert aan dat deze kosten onder meer op grond van artikel 6:74 lid 1 BW en artikel 8 lid 1 van de Algemene Voorwaarden ING Hypotheken voor rekening van [eiseres] komen. Dit heeft [eiseres] niet weersproken. In het licht hiervan heeft zij niet voldoende gemotiveerd gesteld dat de veilingkosten onverschuldigd zijn betaald aan ING.
De vordering tot betaling van € 1.822,82 wordt afgewezen
3.6. De vordering tot betaling van € 1.822,82 wordt afgewezen. Het gaat kennelijk om een factuur van Nexus Advocaten die ING via de nota van afrekening aan [eiseres] heeft doorbelast nadat de woning alsnog onderhands was verkocht. Vast staat dat het andere kosten betreft dan de juridische kosten van € 56.095,51 waarover de Geschillencommissie en Commissie van Beroep van het KIFID eerder hebben geoordeeld. Volgens ING ziet de factuur van Nexus Advocaten op de kosten van een verzoekschriftprocedure op grond van artikel 3:268 lid 2 BW en komen die kosten op grond van artikel 6:74 BW en artikel 8 lid 1 van de Algemene Voorwaarden ING Hypotheken voor rekening van [eiseres] . Dit heeft [eiseres] niet weersproken. In het licht hiervan heeft zij onvoldoende gemotiveerd gesteld dat de advocaatkosten onverschuldigd zijn betaald aan ING.
De vordering van ING (in reconventie)
3.7. De vordering van ING tot vergoeding van haar werkelijke proceskosten wordt afgewezen. Een dergelijke vordering is alleen toewijsbaar in geval van buitengewone omstandigheden, waarbij kan worden gedacht aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad.
in conventie en reconventie (proceskosten)
3.8. [eiseres] krijgt ongelijk in conventie. Zij moet daarom de proceskosten van ING betalen. De proceskosten van ING in de hoofdzaak worden begroot op:
3.9. In het vonnis in het bevoegdheidsincident van 5 juni 2024 is de beslissing over de proceskosten aangehouden, zodat daarop nog moet worden beslist. Omdat ING het incident terecht heeft opgeworpen, zal [eiseres] in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ING in het incident worden begroot op € 614,00 aan salaris advocaat (1 punt x tarief II). De proceskosten van ING worden in totaal begroot op € 12.837,00.
3.10. ING krijgt ongelijk in reconventie. Zij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiseres] worden begroot op:
3.11. De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen als vermeld in de beslissing.
4 De beslissing
De rechtbank
in conventie
4.1. wijst de vorderingen van [eiseres] af,
4.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten van € 12.837,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiseres] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3. verklaart dit vonnis wat betreft de beslissing onder 4.2 uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.4. wijst de vordering van ING af,
4.5. veroordeelt ING in de proceskosten van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als ING niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.6. veroordeelt ING tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.7. verklaart dit vonnis wat betreft de beslissingen onder 4.5 en 4.6 uitvoerbaar bij voorraad,
In het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling staat ten onrechte dat [eiseres] de vordering tot betaling van € 1.822,82 ter zitting heeft ingetrokken. Dit is een misslag van de rechtbank. Ter zitting heeft [eiseres] namelijk de vordering tot betaling van € 780,05 ingetrokken.
Vgl. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 7 juni 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:2295.
Zie HR 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360.