Uitspraak inhoud

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken

Parketnummers: 09-039974-25 en 13-169692-22 (tul) Datum uitspraak: 9 oktober 2025

Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte] (hierna: de verdachte), geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , BRP-adres en verblijfsadres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzittingen van 20 mei 2025 (pro forma) en 25 september 2025 (inhoudelijke behandeling).

De officier van justitie in deze zaak is mr. E.J. van Drongelen en de raadsman van de verdachte is mr. S. Ben Tarraf te Amsterdam. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 10 oktober 2024 te 's-Gravenhage, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (zwaar) vuurwerk, althans een brandbaar en/of explosief voorwerp, onder/bij een politievoertuig (geparkeerd op de Steentijdsingel) te leggen en/of te ontsteken, althans met (open) vuur in aanraking te brengen, en/of tot ontploffing te brengen en daarvan gemeen gevaar voor dat politievoertuig en/of een of meerdere in de omgeving van het politievoertuig geparkeerde voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

3 De bewijsbeslissing

3.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

3.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen.

3.3 Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit. De officier van justitie heeft met betrekking tot dit feit eveneens gerekwireerd tot bewezenverklaring.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het onderzoeksnummer DH3R024090, van de Dienst Regionale Recherche Den Haag, eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 278).

De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:

  1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 25 september 2025;

  2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam] (namens Politie Eenheid Den Haag), opgemaakt op 10 oktober 2024 (p. 8-10);

  3. Het proces-verbaal van bevindingen met bijlagen, opgemaakt op 10 oktober 2024 (p. 12-15);

  4. Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict met bijlagen, opgemaakt op 10 oktober 2024 (p. 16-42).

Conclusie De rechtbank is met betrekking tot het tenlastegelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.

3.4 De bewezenverklaring

hij op 10 oktober 2024 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een stuk (zwaar) vuurwerk, onder/bij een politievoertuig (geparkeerd op de Steentijdsingel) te leggen en te ontsteken en tot ontploffing te brengen en daarvan gemeen gevaar voor dat politievoertuig en een of meerdere in de omgeving van het politievoertuig geparkeerde voertuigen te duchten was.

4 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De op te leggen straf

6.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 48 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en daarnaast ook het meewerken aan een begeleid wonen-traject op te nemen als bijzondere voorwaarde.

6.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft bepleit dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte loopt al langere tijd in een schorsing en heeft zich in de afgelopen periode aan alle schorsingsvoorwaarden gehouden. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat met een klein voorwaardelijk strafdeel kan worden volstaan. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat er geen aanleiding bestaat het begeleid wonen als bijzondere voorwaarde op te nemen, omdat het belangrijk is dat de verdachte vanuit de thuissituatie wordt ondersteund en er bovendien nog geen zicht is op een passende plek.

6.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport van de Raad en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit De verdachte heeft op zestienjarige leeftijd, in opdracht van een ander, een ontploffing teweeg gebracht bij een politiebusje, dat daar stond ter bescherming van een woning. De verdachte is ’s avonds laat opgehaald door een auto en heeft een tas met een stuk zwaar vuurwerk gekregen om onder een politiebusje neer te leggen en tot ontploffing te brengen. De verdachte heeft ook een filmpje van de explosie gemaakt. Dergelijke explosies zijn bedreigend en beangstigend voor de politie en de omwonenden. Ook leiden dit soort explosies tot hevige onrust en gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving, zeker nu er in de afgelopen jaren steeds meer van deze aanslagen gepleegd worden met in een aantal gevallen heel ernstige gevolgen, waaronder dodelijke slachtoffers en enorme schade en deze explosie plaatsvond bij een politiebusje dat daar juist ter bescherming was geplaatst. De rechtbank vindt het zeer zorgelijk dat de verdachte bereid is om tegen betaling zo’n ernstig strafbaar feit te plegen en rekent het de verdachte zwaar aan dat hij daarbij uitsluitend heeft gedacht aan zijn eigen financiële gewin, zonder na te denken over de gevolgen van zijn acties voor anderen.

Strafblad De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 mei 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat de verdachte eerder is veroordeeld en nog in een proeftijd liep.

Persoon van de verdachte De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 16 september 2025 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte gemotiveerd is om aan zijn toekomst te werken, maar dat het hem moeilijk lukt om alles te overzien en op tijd om hulp te vragen. De verdachte heeft extra structuur en begeleiding nodig. De Raad vindt het belangrijk dat de hulpverlening vanuit Forensische Formatie en IFA wordt voortgezet en dat de verdachte zijn school afrondt. Daarom adviseert de Raad een deels voorwaardelijke jeugddetentie met aftrek van de tijd in voorarrest en met oplegging van bijzondere voorwaarden. Ten aanzien van de vordering tot ten uitvoerlegging heeft de Raad geadviseerd deze geheel ten uitvoer te leggen en om te zetten in een werkstraf.

De jeugdreclasseerder heeft zich ter zitting aangesloten bij het advies van de Raad en heeft geadviseerd ook een begeleid wonen-traject als bijzondere voorwaarde op te nemen. De verdachte heeft een grote ondersteuningsbehoefte en heeft daarom extra hulp en begeleiding nodig. De verdachte wil heel graag zijn leven op orde krijgen en kan goed meedenken, maar het is voor hem moeilijk om dit om te zetten in daadwerkelijk handelen. Dit maakt dat het contact met de hulpverlening moeizaam verloopt en zijn schoolgang dreigt te stagneren. De jeugdreclasseerder vindt het belangrijk dat in de komende periode in samenspraak met de verdachte en zijn ouders gezocht wordt naar een passende plek voor de verdachte, waar kan worden aangesloten bij zijn ondersteuningsbehoefte en wordt voorkomen dat hij wordt overvraagd.

Straf De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en naar de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.

Gezien de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een lichtere sanctie dan jeugddetentie. De rechtbank is van oordeel dat, zoals ook door de officier van justitie gevorderd, een jeugddetentie voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 48 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden is. De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf bijzondere voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de Raad, namelijk de meldplicht, het meewerken aan hulpverlening en behandeling vanuit Forensische Formatie, het geven van openheid en inzicht over sociale contacten en vrijetijdsbesteding, het volgen van onderwijs conform het schoolrooster en het meewerken aan de inzet en begeleiding van een coach vanuit IFA of een soortgelijke instelling. De rechtbank ziet geen aanleiding om een begeleid wonen-traject als bijzondere voorwaarde op te nemen. Ter zitting is gebleken dat er nog geen concreet plan is en onduidelijk is welke plek passend is voor de verdachte. Het staat de reclassering vrij om in de komende periode verder onderzoek te doen naar een eventuele passende plek voor de verdachte.

7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Nationale Politie Eenheid Den Haag heeft zich als benadeelde partij gevoegd en vordert een bedrag van € 555,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag heeft betrekking op materiële schade, toegebracht aan een politievoertuig met kenteken [kenteken] .

7.1 Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie concludeert tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering. De verdachte heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn het gevorderde schadebedrag te betalen.

7.3 Het oordeel van de rechtbank

De vordering is namens de verdachte niet betwist en door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit, ter grootte van het gevorderde bedrag.

Totaal toegewezen De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering geheel toewijzen tot een bedrag van € 555,-, bestaande uit materiële schade.

Wettelijke rente De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade op die datum is ontstaan.

Hoofdelijke aansprakelijkheid De verdachte is voor de schade naar burgerlijk recht met zijn mededader(s) hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat de verdachte tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is.

Proceskostenveroordeling Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank is de ratio van de schadevergoedingsmaatregel zoals bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht om natuurlijke personen te ontlasten bij de inning van schadevergoeding en mag van rechtspersonen worden verwacht dat zij zelf de wegen kennen om een toegewezen vordering te incasseren.

8 De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft bij vordering van 24 september 2025 gevorderd dat de bij parketnummer 13-169692-22 door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam op 2 februari 2024 voorwaardelijk opgelegde straf van 80 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarde.

De officier van justitie heeft op de zitting van 25 september 2025 verzocht slechts de helft, zijnde 40 dagen jeugddetentie, ten uitvoer te leggen en om te zetten in een taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde 80 uur.

8.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft verzocht de proeftijd met een jaar te verlengen.

8.3 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank ziet dat er gronden zijn voor de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde taakstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2024, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toewijzen en bepalen dat de voorwaardelijk opgelegde straf voor de helft, zijnde 40 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd en wordt omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf, zijnde 80 uur.

9 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:

  • 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht;

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10 De beslissing

De rechtbank:

bewezenverklaring verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.4 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;

verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;

straf veroordeelt de verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 150 (HONDERDVIJFTIG) DAGEN;

beveelt dat de tijd (102 dagen), door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht;

bepaalt, dat een gedeelte van die straf, zijnde 48 (achtenveertig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  1. zich gedurende de proeftijd zal melden bij de jeugdreclassering, op momenten waarop zij dat willen en zolang zij dat willen;

  2. gedurende de proeftijd meewerkt aan hulpverlening en behandeling vanuit Forensische Formatie of een soortgelijke instelling, zolang de jeugdreclassering dat nodig vindt;

  3. openheid en inzicht geeft over zijn sociale contacten en vrijetijdsbesteding;

  4. gedurende de proeftijd conform het schoolrooster onderwijs zal volgen;

  5. meewerkt aan de inzet van een coach, vanuit IFA of een soortgelijke instantie;

geeft opdracht aan Jeugdbescherming Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen

aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden

toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;

de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij hoofdelijk toe tot een bedrag van € 555,-, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 10 oktober 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;

veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil;

de vordering tenuitvoerlegging gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 80 dagen opgelegd bij voormeld vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak met parketnummer 13-169692-22 aldus, dat van die straf een gedeelte, te weten 40 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd en wordt omgezet in een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 80 (TACHTIG) uur;

wijst de vordering tot tenuitvoerlegging voor het overige af;

het bevel tot voorlopige hechtenis heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.

Dit vonnis is gewezen door: mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter, mr. A.P. Pereira Horta, kinderrechter, en mr. F. Bouman, rechter, in tegenwoordigheid van mr. E.M.C. Mulders, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2025.