Uitspraak inhoud

Strafrecht

Meervoudige kamer

Parketnummer: 09/186747-25

Datum uitspraak: 3 oktober 2025

Tegenspraak

De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte], geboren op [geboortedatum 1] 2005 in [geboorteplaats] , BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 19 september 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. M.D.A. Stam naar voren is gebracht.

2 De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 14 juni 2025 te Gouda, althans in Nederland, aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letselte weten een scheur in het oog, een open botbreuk in het rechterscheenbeen, drie uitgeslagen tanden, een gebroken neus, meerdere blauwe plekken heeft toegebracht, door die [slachtoffer]- meermalen op/tegen het hoofd te slaan en/of te schoppen en/of- te tackelen als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of- (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen op/tegen de benen en/of het lichaam te slaan en/of te schoppen.

3 De bewijsbeslissing

3.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.

3.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van zware mishandeling voor wat betreft het tackelen, aangezien de opzet ontbreekt. Tevens heeft de raadsman bepleit dat de drie uitgeslagen tanden, gebroken neus en meerdere blauwe plekken dienen te worden weggestreept, aangezien geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Op specifieke standpunten van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – worden ingegaan.

3.3. Gebruikte bewijsmiddelen

De rechtbank heeft hieronder opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.

Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2025195811, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn - Gouda, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 132).

  1. Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 15 juni 2025, voor zover inhoudende (p. 30-33):

Ik doe aangifte van zware mishandeling, gepleegd in Gouda op 14 juni 2025.Ik ben uitgegaan in de [uitgaansgelegenheid] . Daar tegenover op het marktplein, raakte ik in discussie met iemand. Op een gegeven moment was deze afgelopen. Ik ben toen weggefietst om naar huis te gaan. In het steegje zat iemand mij op te wachten. Hij viel mij aan. Ik viel daarna van mijn fiets af. Hij begon te schoppen en te slaan. Ik vluchtte weg zonder fiets. Ik rende over de Kleiweg het steegje in bij de Kleiwegstraat. Hij is achter mij aangekomen en gaf mij een trap. Ik viel op de grond en merkte dat ik niet kon opstaan. Terwijl ik op de grond lag, kreeg ik ook nog klappen. Hij heeft mij meerdere malen geslagen. Hij raakte mij op mijn gezicht. Toen is hij weggegaan en lag ik daar alleen. Daarna kwam de politie.Ik ben aan mijn oog geopereerd. Deze was gescheurd. Mijn rechterscheenbeen heeft een open botbreuk. Hier ben ik aan geopereerd en hier zitten nu pinnen in. Mijn neus is gebroken. Ik heb meerdere blauwe plekken over mijn lichaam.

  1. Een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 18 juni 2025, voor zover inhoudende (p. 57-63):

Op 14 juni 2025 heeft een zware mishandeling plaatsgevonden te Gouda. Aan de hand hiervan zijn camerabeelden gevorderd bij stadstoezicht. Op de camerabeelden van stadstoezicht was te zien dat om 03:06:46 uur de verdachte en het slachtoffer samen voor de [uitgaansgelegenheid] over de markt liepen. Op de markt voor de [uitgaansgelegenheid] ontstond een discussie. Om 03:12:50 uur liepen de verdachte en het slachtoffer uit elkaar. Om 03:29:57 uur kwam de verdachte de Kleiweg opgelopen. Om 03:30:05 uur was te zien dat het slachtoffer door de Nieuwstraat richting de Kleiweg fietste. Om 03:30:12 uur was te zien dat de verdachte en het slachtoffer elkaar tegenkwamen op de kruising van de Kleiweg en de Nieuwstraat. Hier begon de eerste vechtpartij. Op het camerabeeld was te zien dat de verdachte meerdere keren het slachtoffer op zijn hoofd sloeg. Het slachtoffer viel op de grond en de verdachte sloeg het slachtoffer nog een keer op het hoofd. Het slachtoffer stond op en vervolgens probeerden het slachtoffer en de verdachte elkaar te slaan. Het slachtoffer rende weg verder de Kleiweg in. De fiets van het slachtoffer bleef achter in de Kleiweg. Om 03:31:11 uur was te zien dat de verdachte achter het slachtoffer aanrende. Op een gegeven moment was de verdachte het slachtoffer kwijt. Om 03:40:33 uur kwamen de verdachte en het slachtoffer elkaar weer tegen op de Kleiweg bij de kruising met de Kleiwegstraat. Het slachtoffer rende de Kleiwegstraat in en hier begon de tweede vechtpartij. De verdachte tackelde het slachtoffer, waardoor deze op de grond viel. Vervolgens ging de verdachte over het slachtoffer heen staan. Op dit moment draaide de camera weg. Toen de camera weer terugdraaide, stond het slachtoffer weer en rende de verdachte weer achter het slachtoffer aan. Het slachtoffer viel op de grond en de verdachte trapte tegen de romp van het slachtoffer aan toen hij op de grond lag. Vervolgens probeerde het slachtoffer op te staan. De verdachte tackelde het slachtoffer weer en duwde het slachtoffer naar de grond. Na enkele seconden sloeg de verdachte het slachtoffer tegen zijn hoofd. Om 03:43:12 uur liep de verdachte weg van het slachtoffer.

  1. Een geschrift, te weten een Letselrapportage Forensische Geneeskunde van de GGD Haaglanden / GGD Hollands Midden met betrekking tot de betrokkene [slachtoffer] d.d. 21 juli 2025, voor zover inhoudende (p. 129-132):

Er is een beschadiging van de iris van het rechteroog en een zwelling van bovenooglid. Het oogwit is deels roodbruin van kleur. Er missen 2 tanden in het bovengebit en er zijn 2 tanden van het bovengebit beschadigd. Er zit gips om het rechteronderbeen.

  1. Een geschrift, te weten een medisch verslag van waargenomen letsels, behandelingen en een verrichte operatie, als bijlage 17 behorende bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] d.d. 15 september 2025, voor zover inhoudende:

Betreft: [slachtoffer] (M) [geboortedatum 2] 1985, 3627671 Specialisme: Chirurgie. Bovengenoemde patient werd op 14-06 opgenomen op de afdeling chirurgie van het Groene Hart Ziekenhuis omwille van multitrauma na fysiek geweld. Specifiek was sprake van de volgende letsels: I Weke delen letsel aangezicht, mogelijke bulbusruptuur rechter oog II Os nasale fractuur III Gustilo II crurisfractuur rechts

Er vond chirurgische fixatie plaats van de rechter tibia middels ETN op 14-06. X-onderbeen R/ Tibia schacht fractuur en proximale fibula fractuur.

  1. Een geschrift, te weten een medisch verslag van twee operaties verricht op 14 juni 2025 en 27 juni 2025 aan het rechteroog, als bijlage 18 behorende bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] d.d. 15 september 2025, voor zover inhoudende:

Patiënt: [slachtoffer] Operatie 27 juni 2025, postoperatieve diagnose: penetratiewond van oogbol. Samenvatting OK verslag:Er werd een trans pars plana vitrectomie verricht waarbij glasvochtbloeding werd verwijderd en lensectomie werd verricht. Hierbij werd endolasercoagulatie van de perifere retina uitgevoerd. Er werden 2000 siliconenolie in het oog achtergelaten. Postoperatief was het netvlies aanliggend. Operatie 14 juni 2025, (voorgenomen) behandeling: oogbol perforatieSamenvatting OK verslag:Exploratie en sluiten perforatie OD.

  1. Een geschrift, te weten een medisch verslag van een neusfractuur behandeling, als bijlage 20 behorende bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] d.d. 15 september 2025, voor zover inhoudende:

Betreft: [slachtoffer] (M) [geboortedatum 2] 1985, 3627671 Specialisme: Keel-, neus- en oorheelkunde.

Consultdatum: 14-07-2025Reden voor komst: controle neus na fractuurDecursus: Aangevallen op straat, neus gebroken, weer gereponeerd op 17-6.Heden: neuspassage slecht, met name rechts, voelt aan de rechterkant nog een bobbel ooghoek en naast de neus rechts, epistaxis-, korsten-.Conclusie: 2025/07 geleidingsanosmie2025/06 fractuur van neusbeen

Consultdatum: 11-07-2025Lichamelijk onderzoek: neus scheef.

  1. Een geschrift, te weten een medisch verslag van een klinisch consult, als bijlage 22 behorende bij de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] d.d. 15 september 2025, voor zover inhoudende:

Betreft: [slachtoffer] (M) [geboortedatum 2] 1985, 3627671 Specialisme: MKA-chirurgieConsultdatum: 18-06-2025Decursus: klinisch consult: vraagstelling: 4 dagen geleden mishandeld waarbij onder andere 1 gebitselement mist en 1 gebitselement is afgebroken. Tandarts zou ook graag medebeoordeling MKA wensen. Conclusie: traumatisch tandletsel: verlies 11, radix restant 13.Advies: retour tandarts voor verdere tandheelkundige planning en vermoedelijk verwijdering 13.

  1. De verklaring van de verdachte afgelegd op de terechtzitting van 19 september 2025, voor zover inhoudende:

Ik was de heer [slachtoffer] tegengekomen op het marktplein. Er is een woordenwisseling tussen ons ontstaan. Toen is hij weggegaan. Nadat ik hem later weer tegenkwam, ben ik meermalen achter hem aangegaan. Ik heb hem getackeld, geslagen en geschopt. Ook toen hij op de grond lag heb ik hem geslagen en geschopt.

3.4. Bewijsoverwegingen

Opzet op zwaar lichamelijk letsel De vraag die rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte met zijn handelen [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen, al dan niet in voorwaardelijke zin.

Voor een bewezenverklaring van zware mishandeling moet bewezen kunnen worden dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De stukken uit het dossier en het verhandelde op de terechtzitting bevatten onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de verdachte de intentie in de zin van vol opzet had om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank komt daarom toe aan de vraag of de verdachte opzet heeft gehad in voorwaardelijke zin.

Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo'n kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.

De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer en overweegt daartoe als volgt.

Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte het slachtoffer heeft getackeld, meermalen op en tegen zijn hoofd heeft geslagen en meermalen tegen zijn lichaam heeft geschopt, ook terwijl het slachtoffer probeerde te vluchten en uiteindelijk weerloos op de straat lag. De rechtbank is van oordeel dat deze gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat de verdachte die aanmerkelijke kans niet bewust heeft aanvaard is de rechtbank niet gebleken. Integendeel, de verdachte bleef het slachtoffer (ook na eerdere confrontaties) opzoeken en heeft hem zwaargewond achtergelaten op straat zonder zelf (medische) hulp aan te bieden of in te schakelen.

Zwaar lichamelijk letsel Als laatste dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of door het handelen van de verdachte zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. Voor de beoordeling van de vraag of sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel wordt volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.

De rechtbank is van oordeel dat het slachtoffer door de mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en overweegt daartoe als volgt. Uit de medische informatie volgt dat het slachtoffer een perforatie in zijn oogbol, open botbreuk in zijn scheenbeen, gebroken neus en gebitsletsel heeft opgelopen als gevolg van het door de verdachte gepleegde geweld. Hij is dezelfde dag met spoed geopereerd zowel aan zijn oog als aan zijn been en hij heeft twee weken daarna opnieuw een oogoperatie moeten ondergaan. Bij de tweede oogoperatie is glasvochtbloeding en de lens verwijderd en is siliconenolie achtergelaten in het oog. De chirurg heeft tijdens de beenoperatie een metalen pen in het bot van het scheenbeen van het slachtoffer aangebracht om de breuk te fixeren. Drie dagen na de mishandeling heeft de KNO-arts de neus van het slachtoffer rechtgezet. Krap een maand later is na controle gebleken dat de neus scheef staat. Door de mishandeling zijn twee tanden van het slachtoffer verloren gegaan en twee tanden beschadigd. Bij een van de afgebroken tanden ligt de zenuw bloot. Gedurende drie weken heeft hij zachte voeding moeten eten. Inmiddels heeft het slachtoffer een wortelkanaalbehandeling ondergaan, waarbij vullingen zijn geplaatst. Zoals blijkt uit de spreekrechtverklaring van het slachtoffer, heeft hij door het letsel aan zijn rechteroog slechts 10% zicht met dit oog en heeft hij door de gebroken neus zijn reuk verloren. Daarnaast moet hij minimaal een jaar fysiotherapie volgen om zijn been weer goed te kunnen gebruiken. Onzeker is of het slachtoffer volledig zal herstellen van deze letsels. De verwachting is op dit moment – drie maanden na de mishandeling – dat de aantasting en/of het verlies van de zintuigen (zicht en reukvermogen) blijvend zal zijn.

Gelet op de totaliteit, ernst en de aard van het letsel, de noodzaak en aard van operatief medisch ingrijpen met betrekking tot het oog- en het beenletsel en de onzekerheid van volledig herstel – zowel wat betreft de zintuigen als het gebit van het slachtoffer – is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat het door de verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.

Conclusie Concluderend acht de rechtbank de ten laste gelegde zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

3.5. De bewezenverklaring De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:

hij op 14 juni 2025 te Gouda, aan een ander, te weten [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel te weten een scheur in het oog, een open botbreuk in het rechterscheenbeen, twee uitgeslagen tanden, een gebroken neus en meerdere blauwe plekken heeft toegebracht, door die [slachtoffer]- meermalen op/tegen het hoofd te slaan en te schoppen en- te tackelen als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen en- terwijl die [slachtoffer] op de grond lag meermalen op/tegen de benen en/of het lichaam te slaan en te schoppen.

Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5 De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6 De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met de door de Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit, waarvan de duur gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten. Daarbij heeft de raadsman verzocht een korte voorwaardelijke straf op te leggen.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.

Ernst van het feit De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Daartoe heeft hij een man die hij niet kende, op straat meermalen getackeld, geslagen en geschopt. Het slachtoffer is door toedoen van de verdachte meermalen op straat gevallen. Ook toen hij weerloos op straat lag, bleef de verdachte hem op het hoofd en in het gezicht slaan en tegen zijn lichaam schoppen. Steeds als het slachtoffer wegrende, zocht de verdachte opnieuw de confrontatie door achter het slachtoffer aan te gaan en hem opnieuw aan te vallen. Tijdens de zitting heeft de advocaat van het slachtoffer een spreekrechtverklaring voorgelezen. Daaruit blijkt dat het slachtoffer niet alleen langdurig en wellicht ook blijvend fysiek letsel heeft opgelopen, maar ook psychisch letsel in de vorm van een posttraumatische stressstoornis. Het feit heeft een diepe impact op zijn dagelijks leven en zijn gevoel van veiligheid tot gevolg gehad. Bij de beoordeling van de ernst van het feit houdt de rechtbank niet alleen rekening met de hiervoor genoemde gedragingen van de verdachte, maar ook met de omstandigheid dat sprake is geweest van excessief uitgaansgeweld dat bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving verder versterkt. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte het slachtoffer hevig bloedend in het holst van de nacht op straat in de regen heeft achtergelaten en dat sprake is geweest van hooliganachtig gedrag door de verbaal agressieve uitlatingen van de verdachte jegens het slachtoffer, terwijl deze kermend van de pijn op straat lag.

Persoon van de verdachte De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van de verdachte van 6 september 2025. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van een mishandeling. De rechtbank weegt dat in het nadeel van de verdachte mee.

Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 4 september 2024 opgemaakte reclasseringsadvies van de Reclassering Nederland, waaruit volgt dat bij de verdachte sprake lijkt te zijn van een gebrekkige impulscontrole en emotieregulatie- en agressieproblematiek, die naast het sociale netwerk van de verdachte als risicofactor zijn te duiden. Hoewel zijn psychosociale functioneren als voornaamste criminogene factor wordt gezien, is het (vermeende) excessieve geweld lastig te duiden.

Er is volgens de reclassering bij de verdachte geen sprake van een delictpatroon. Daarom vindt de reclassering het van belang dat er meer zicht komt op de eventuele aanwezigheid van psychosociale problematiek zodat eventuele behandeling hierop afgestemd kan worden. De verdachte wordt op dit moment begeleid door de reclassering in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en stelt zich tot nu toe meewerkend op. Er zijn enige twijfels met betrekking tot de intrinsieke motivatie voor gedragsverandering, maar de reclassering heeft hoop dat deze met de tijd zal toenemen. Het risico op recidive wordt ingeschat als gemiddeld. Geadviseerd wordt bij veroordeling van de verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan de verdachte op te leggen een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, het meewerken aan diagnostiek en ambulante behandeling bij de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke hulpverlener, een contactverbod met het slachtoffer, een locatiegebod met avondklok die door de politie wordt gecontroleerd (zonder elektronische monitoring) en het behouden van een dagbesteding.

Reclasseringsadvies van MijnReclassering.nl De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van MijnReclassering.nl dat op verzoek van de verdediging op 16 september 2025 is opgemaakt. Daarin wordt ook een voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden geadviseerd. In tegenstelling tot het advies van Reclassering Nederland, wordt geadviseerd bij een veroordeling van de verdachte het adolescentenstrafrecht toe te passen. De verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde feit immers een jongvolwassene. Hij oogt weliswaar conform kalenderleeftijd, maar zijn gewetensontwikkeling is nog niet of onvoldoende voltooid. Ook is hij nog in zeer sterke mate afhankelijk van zijn directe omgeving. Het pedagogisch georiënteerde strafrechtelijk kader van het jeugdstrafrecht sluit volgens de rapporteur beter aan bij de ontwikkelingsfase van de verdachte en biedt meer ruimte voor gedragsverandering en het versterken van zelfregulatie, wat noodzakelijk wordt geacht met het oog op recidivepreventie en maatschappelijke integratie. Er zijn geen contra-indicaties op grond waarvan het jeugdstrafrecht niet zou moeten worden toegepast.

Toepassing adolescentenstrafrecht De verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde feit negentien jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven.

De rechtbank zal, ondanks het advies van Reclassering Nederland, toepassing geven aan het adolescentenstrafrecht. Uit beide reclasseringsadviezen komt naar voren dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige impulscontrole en emotieregulatie- en agressieproblematiek. Er is (nog) geen sprake van een delictpatroon. Daarbij betrekt de rechtbank dat de verdachte nog maar net meerderjarig is. Het door hem getoonde gedrag en gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef, zijn zeer wel mogelijk gelegen in de onvoltooide ontwikkeling van de verdachte. Ook in het advies van Reclassering Nederland ziet de rechtbank daarvoor aanwijzingen. Zo wordt daarin gerapporteerd dat de verdachte moeite heeft om woorden te vinden bij het antwoord op de vraag of hij een probleem heeft of waar hij specifiek hulp voor zou willen krijgen. Ook blijkt dat hij in sommige situaties wel eerst wil nadenken, maar dat dit niet altijd lukt. De indruk die de rechtbank ter zitting van de verdachte heeft gekregen, sluit bij het voorgaande aan.

De rechtbank schat daarom in dat de verdere ontwikkeling van de verdachte gebaat is bij een daarop gericht strak kader van toezicht en begeleiding, waarbij (meer) ruimte is voor gedragsverandering en het versterken van zelfregulatie. Toepassing van het adolescentenstrafrecht is echter niet alleen van belang voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte, maar ook in het belang van de maatschappij. Hiermee wordt immers ook beoogd om de verdachte ervan te weerhouden dat hij zich opnieuw schuldig maakt aan het plegen van (gewelddadige) strafbare feiten.

Landelijke oriëntatiepunten straftoemeting jeugd De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting jeugd met betrekking tot zware mishandeling. Daarbij moet onder zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in art. 302 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden begrepen, zwaar lichamelijk letsel waarvan volledig herstel valt te verwachten binnen zes maanden na de gebeurtenis. Medisch ingrijpen zal in het algemeen geïndiceerd zijn. Het gaat bijvoorbeeld om ingrijpende breuken. Onder zeer zwaar lichamelijk letsel moet worden begrepen zwaar lichamelijk letsel, als bedoeld in art. 302 Sr, dat levensbedreigend is of waarvan een zeer langdurige herstelperiode (meer dan zes maanden) of geen volledige genezing wordt verwacht.

Het slachtoffer in deze strafzaak heeft meerdere operaties ondergaan, de revalidatie van zijn been zal minimaal twaalf maanden gaan duren, hij moet nog meerdere tandheelkundige dan wel kaakchirurgische behandelingen ondergaan en wat betreft zijn zicht en reukvermogen wordt geen volledige genezing verwacht. De rechtbank gaat daarom uit van zeer zwaar lichamelijk letsel (zonder gebruik van een wapen). Daarvoor geldt als uitgangspunt een onvoorwaardelijke jeugddetentie vanaf 4 maanden (120 dagen).

Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De rechtbank ziet in de ontwikkelingsfase waarin de verdachte zich als adolescent bevindt, aanleiding om de duur van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen jeugddetentie gelijk te stellen aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Een fors deel van de jeugddetentie zal in voorwaardelijke vorm worden opgelegd met de door Reclassering Nederland geadviseerde voorwaarden, met uitzondering van het locatiegebod, en de door MijnReclassering.nl geadviseerde gedragsinterventie cognitieve vaardigheden. De rechtbank zal daarbij de proeftijd bepalen op drie jaar. Gedurende de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft de verdachte onder toezicht gestaan van de volwassenreclassering. Zoals blijkt uit het advies van Reclassering Nederland verloopt het contact met de verdachte naar behoren. Gelet daarop zal de rechtbank de volwassenreclassering met het toezicht belasten. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf (in de vorm van een werkstraf) van maximale duur passend en geboden om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen. Daarbij merkt de rechtbank op dat de maximum op te leggen werkstraf in dit geval is bepaald op 200 uren (artikel 77m van het Wetboek van Strafrecht).

Duur jeugddetentie en werkstraf Alles afwegende, legt de rechtbank een jeugddetentie op voor de duur van 300 dagen, waarvan 241 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank voornoemde bijzondere voorwaarden verbinden. Daarnaast legt zij de verdachte een werkstraf op voor de duur van 200 uur, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie als deze straf niet of niet volledig wordt verricht.

Dadelijke uitvoerbaarheid De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. In het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting ziet de rechtbank voldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte, zonder de benodigde toezicht en begeleiding, wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 77z Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 77aa Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7 De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van in totaal € 35.560,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 10.560,45 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade.

7.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft verzocht de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

7.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat door de late indiening van de vordering tot schadevergoeding en de omvang daarvan, de verdediging onvoldoende tijd heeft gehad om daarop adequaat te reageren, zodat dit deel van het proces niet meer alsfair in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) kan worden bestempeld. Daaraan moet de rechtbank gevolgen verbinden. Primair verzoekt de raadsman de vordering daarom niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair moet dit volgens de raadsman ertoe leiden dat de vergoeding van de schade wordt gematigd via artikel 6:97 Burgerlijk Wetboek (BW), ook omdat sprake is van eigen schuld van de benadeelde partij.

7.3. Het oordeel van de rechtbank

Materiële schadeposten De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de materiële schadeposten ‘parkeerkosten’, ‘ziekenhuisdaggeldvergoeding’, ‘huishoudelijke hulp’, ‘eigen risico 2025’. ‘tandheelkunde’, ‘fysio behandelingen’, ‘kosten opvragen medische informatie’, ‘schoenen’, ‘shirt’ (polo), ‘jeans’ en ‘telefoon’ is namens de benadeelde partij voldoende onderbouwd met stukken. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan dan ook worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, ter grootte van € 4.551,39.

Toekomstige schadeposten Voor de toekomstige materiële schadeposten ‘tandheelkunde’ en ‘kaakchirurgie’, waarvoor ter onderbouwing een voorlopig behandelplan van de tandarts is overgelegd en waarin een begroting is gemaakt voor de te verwachten behandelingen en kosten, maakt de rechtbank gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 BW), omdat de omvang van deze geleden materiële schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. De rechtbank stelt de schade, gelet op het bij de benadeelde partij geconstateerde gebitsletsel, vast op € 3.000,-. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting staat vast dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit en de rechtbank acht daarom dit deel van de vordering vatbaar voor toewijzing tot het hiervoor genoemde geschatte bedrag.

Immateriële schadeposten Namens de benadeelde partij is ook vergoeding van immateriële schade gevorderd, bestaande uit fysiek letsel en psychisch leed. Bij de beoordeling van een vordering tot vergoeding van immateriële schade stelt de rechtbank het volgende voorop. Als schade die het gevolg is van een onrechtmatige daad een nadeel omvat dat niet uit vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b BW op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, onder meer als de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon op andere wijze is sprake als naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.

Bij de begroting van de naar billijkheid vast te stellen vergoeding dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de aansprakelijke te maken verwijt, alsmede in geval van letselschade, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit) en de verwachting ten aanzien van het herstel van dat letsel. Hierbij moet de rechter rekening houden met de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.

Namens de benadeelde partij is aangevoerd dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde feit zeer ernstig fysiek letsel heeft opgelopen aan zijn gehele lichaam, waarvoor hij inmiddels meerdere medische ingrepen heeft ondergaan en nog voor een aantal letsels verder moet worden behandeld, terwijl onzeker is of de benadeelde partij volledig zal genezen. Dit is in de vordering tot schadevergoeding nader toegelicht en met stukken onderbouwd. Namens de benadeelde partij is verder aangevoerd dat hij als gevolg van het bewezen verklaarde feit ernstig geestelijk letsel heeft opgelopen. Sinds het bewezen verklaarde feit ervaart de benadeelde partij een opeenstapeling van psychische klachten zoals herbelevingen, angstaanvallen en slapeloosheid, waarvoor hij zich tot de huisarts heeft gewend. De huisarts heeft vastgesteld dat bij de benadeelde partij sprake is van een posttraumatische stressstoornis en heeft hem voor behandeling hiervan doorverwezen naar GGZ Rivierduinen. Dit is in de vordering tot schadevergoeding nader toegelicht en met stukken onderbouwd.

De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij de door hem geleden immateriële schade zowel wat betreft het lichamelijk letsel als het geestelijk letsel voldoende heeft gemotiveerd, zodat ook dit deel van de vordering voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft bij de beoordeling gekeken wat in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. Op grond daarvan stelt de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vast op een bedrag van € 20.000,-. De vordering zal dus tot dit bedrag worden toegewezen.

De rechtbank zal – gelet op het voorgaande – de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 27.551,39, bestaande uit € 7.551,39 aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de benadeelde partij in het resterende gedeelte van de vordering, in totaal een bedrag van € 8.009,06, bestaande uit € 3.009,06 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren. Voor dit deel van de vordering kan de benadeelde partij desgewenst terecht bij de burgerlijke rechter.

De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 14 juni 2025, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.

Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Schadevergoedingsmaatregel De verdachte wordt voor het bewezen verklaarde feit veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte opleggen. Dit betekent dat aan de verdachte de verplichting wordt opgelegd om aan de Staat te betalen een bedrag van € 27.551,39, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2025 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald ten behoeve van [slachtoffer] .

De rechtbank zal daarbij de duur van de gijzeling bepalen op één maand als de verdachte niet betaalt of verhaal niet mogelijk is. Het landelijk overleg van strafrechters (LOVS) heeft dit als maximale duur van de gijzeling afgesproken bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachten van 18 jaar of ouder op wie het jeugdstrafrecht is toegepast.

8 De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9 De beslissing

De rechtbank:

verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:

  • zware mishandeling;

verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot:

  • een jeugddetentie voor de duur van 300 DAGEN;

bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;

bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 241 DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;

en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  • gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [slachtoffer] , zolang het Openbaar Ministerie dit contactverbod noodzakelijk acht, waarbij de politie toeziet op de handhaving van dit verbod;

  • zich op uiterlijk 8 oktober 2025 meldt bij de Reclassering Nederland, RN Advies & Toezichtunit 7 Zuid-West, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH ’s-Gravenhage, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;

  • gedurende de proeftijd meewerkt aan diagnostiek en zich onder behandeling zal stellen bij forensisch polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;

  • zich gedurende de proeftijd inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of scholing, met een vaste structuur of een andere zinvolle dagbesteding;

  • gedurende de proeftijd deelneemt aan een gedragsinterventie, bestaande uit de training cognitieve vaardigheden of een andere door de reclassering te bepalen training of begeleiding gericht op cognitieve vaardigheden, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie aan hem worden gegeven;

geeft opdracht aan de Reclassering Nederland, RN Advies & Toezichtunit 7 Zuid-West, Bezuidenhoutseweg 179, 2594 AH ’s-Gravenhage, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;

voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:

  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;

  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.

beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het – op grond van artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht – uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;

veroordeelt de verdachte voorts tot:

  • een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van 200 (TWEEHONDERD) UREN;

beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de tijd van 100(HONDERD) DAGEN;

heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;

ten aanzien van de vordering benadeelde partij wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 27.551,39 en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2025 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer] ;

verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;

veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;

schadevergoedingsmaatregel legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 27.551,39 ten behoeve van [slachtoffer], vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juni 2025 tot de dag waarop dit bedrag is betaald*;*

bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 1 (ÉÉN) MAAND; waarbij geldt dat de toepassing van gijzeling de verdachte niet ontslaat van zijn betalingsverplichting aan de Staat;

bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.

Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Aaron, voorzitter, mr. E.C. Kole, rechter, mr. C.A.W. Zijlstra, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 oktober 2025.