Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.25724

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. A. de Haan)

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

  1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de asielaanvraag van 15 januari 2024.

1.1. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.[1]

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en kennelijk gegrond?

  1. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn om op de aanvraag te beslissen is verstreken.[2]Eiser heeft de minister, na het verstrijken van de termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen.[3] Dat heeft de minister niet gedaan en eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.[4]

  2. Het beroep is ontvankelijk en kennelijk gegrond.

  3. De minister moet alsnog een besluit nemen op de aanvraag.[5] De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft geoordeeld dat bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn rekening moet worden gehouden met het ‘8+8 wekenmodel’.[6]

  4. De rechtbank oordeelt dat in de gevallen zoals deze, waarin met het opleggen van een beslistermijn volgens het ‘8+8 wekenmodel’ de bovengrens van 21 maanden[7] wordt overschreden een kortere beslistermijn passend is. Dit betekent dat de minister binnen een termijn van acht weken na het verstrijken van de termijn van 21 maanden een besluit moet nemen. Dat is op 10 december 2025. De rechtbank overweegt dat de minister binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit kan nemen. Daarbij overweegt de rechtbank dat deze termijn niet onnodig lang en niet onrealistisch kort is.

Legt de rechtbank de minister een dwangsom op?

  1. De rechtbank legt alleen een rechterlijk dwangsom op.[8]

  2. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat de minister een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-,[9] als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister uiterlijk op 10 december 2025 alsnog een besluit moet nemen. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd.

  2. De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.[10]

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen-Telman, rechter, in aanwezigheid van A.W. Landman, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.

Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.

Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.

ECLI:NL:RVS:2020:1560.

Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.

ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.

Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.


Voetnoten

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder a, van de Awb.

Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.

Artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Awb.

ECLI:NL:RVS:2020:1560.

Artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn.

ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353.

Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepsschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.