Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:17277 - Motiveringsgebrek belangen kind bij Dublinclaim Bulgarije leidt niet tot ander besluit - 18 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1727718 september 2025

Essentie

Een besluit om een asielaanvraag niet te behandelen wegens een Dublinclaim op Bulgarije wordt vernietigd wegens een motiveringsgebrek ten aanzien van de belangen van het kind. De rechtsgevolgen blijven echter in stand omdat de minister dit gebrek in het verweerschrift heeft hersteld.

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.31880

mede namens haar minderjarige dochter [naam dochter], v-nummer: [nummer 2] (gemachtigde: mr. A. Khalaf),

en

(gemachtigde: mr. L.J.M. Rog).

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van haar aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres is het niet eens met dit besluit en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag.

Procesverloop

  1. Eiseres heeft op 15 mei 2025 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 15 juli 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar minderjarige dochter, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit

  1. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.[1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 25, tweede lid, van de Dublinverordening staat dat gelijk aan het aanvaarden van het verzoek.

Mag de minister uitgaan van de omstandigheid dat eiseres een asielverzoek in Bulgarije heeft ingediend?

  1. Eiseres voert aan dat zij geen asiel heeft aangevraagd in Bulgarije en ook niet die wens heeft gehad. Ze voert aan dat haar vingerafdrukken daar gedwongen zijn afgenomen. Eiseres erkent dat de minister mag uitgaan van de gegevens uit Eurodac, maar voert aan dat dit niet betekent dat de minister zonder meer mag aannemen dat zij een asielverzoek heeft ingediend, zeker niet wanneer er andere informatie is waaruit het tegendeel blijkt. Daarnaast verwijst eiseres naar het arrest Mengesteab waaruit volgt dat een asielverzoek schriftelijk en ondertekend dient te zijn.[2] Aangezien een dergelijk document ontbreekt, kan niet worden gesteld dat zij een asielverzoek heeft ingediend.

4.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht uitgaat van de Eurodac-gegevens waaruit blijkt dat eiseres een verzoek om internationale bescherming in Bulgarije heeft ingediend. Uit vaste jurisprudentie volgt dat ervan uitgegaan mag worden dat deze informatie juist is.[3] De enkele stelling van eiseres dat zij geen asiel heeft aangevraagd of die wens heeft gehad, is onvoldoende om aan de juistheid van de Eurodac-gegevens te twijfelen. Het door eiseres aangehaalde Mengesteab-arrest maakt dit niet anders. Dit arrest ziet namelijk op de situatie dat een vreemdeling tegenover de politie een asielverzoek doet, welke de politie vervolgens registreert en doorstuurt naar de bevoegde instanties. Dat eiseres zelf geen formulier heeft ingevuld, maakt daarom niet dat geen sprake is van een asielverzoek. De minister wijst verder terecht op de mogelijkheid dat eiseres kan klagen bij de daarvoor geschikte instanties in Bulgarije wanneer zij vindt dat haar vingerafdrukken in Bulgarije op een onrechtmatige manier zijn afgenomen. De beroepsgrond slaagt niet.

Mag de minister voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel? 5. Eiseres betoogt dat de minister voor Bulgarije niet langer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eiseres voert aan dat zij geen opvang zal krijgen in Bulgarije omdat Dublinterugkeerders, die niet bijzonder kwetsbaar zijn, bij gebrek aan opvangcapaciteit zelf in opvang en levensonderhoud moeten voorzien.[4] Er wordt volgens haar niet voorzien in bed, bad en brood.[5] Ook als eiseres wel als bijzonder kwetsbaar wordt aangemerkt en dus opvang krijgt, zal zij niet of nauwelijks te eten krijgen omdat de toelage aan asielzoekers is stopgezet. Dit is volgens eiseres een systeemfout zoals bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. Daarnaast voert eiseres aan dat de Bulgaarse autoriteiten stelselmatig de opvang stopzetten voor Dublinterugkeerders.[6] Verder betoogt eiseres dat de minister verplicht is om te beoordelen of zij en haar minderjarige dochter opnieuw risico lopen op tekortkomingen in de procedure of opvang, aangezien zij al eerder een slechte behandeling in Bulgarije hebben meegemaakt.[7] Eiseres erkent dat de eerdere behandeling geen doorslaggevende rol speelt bij de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel maar zij betoogt dat de minister wel om die reden navraag dient te doen bij de Bulgaarse autoriteiten. Eiseres wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Bosch.[8] Volgens eiseres kan de minister niet volstaan met de stelling dat zij kan klagen bij de nationale autoriteiten, omdat de slechte behandeling al heeft plaatsgevonden.[9]

5.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat ten aanzien van Bulgarije mag worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft dit in meerdere uitspraken bevestigd.[10] Hoewel het meest recente AIDA-rapport bevestigt dat er problemen zijn met het onderhoud en de voorzieningen in de opvangcentra volgt hieruit niet dat een persoon terechtkomt in een toestand van zeer vergaande materiële deprivatie. Verder blijkt uit het AIDA-rapport dat opvang niet wordt stopgezet voor gezinnen met minderjarige kinderen en dat eiseres met haar minderjarige dochter in een speciale opvang kan verblijven.[11] De minister stelt zich volgens de rechtbank daarom terecht op het standpunt dat in Bulgarije geen sprake is van fundamentele systeemfouten die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid uit het arrest Jawo[12] bereiken. Eiseres kan zich wenden tot de Bulgaarse autoriteiten als er problemen zijn in de opvang dan wel asielprocedure. Niet is gebleken dat de autoriteiten van Bulgarije geen hulp kunnen of willen bieden. Ten aanzien van de slechte behandeling die eiseres stelt te hebben ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat enkel deze verklaringen niet maken dat ten aanzien van Bulgarije niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De verklaringen van eiseres nemen namelijk niet weg dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van haar asielverzoek. Dat eiseres betoogt dat de uitspraken van de Afdeling slechts een algemeen beeld schetsen en dat haar situatie anders zou zijn, volgt de rechtbank niet. De beroepsgrond slaagt niet.

Had de minister toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening? 6. Eiseres voert aan dat de minister toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Volgens eiseres maakt de minister ten onrechte terughoudend gebruik van de toepassing van dit artikel, namelijk alleen als een lidstaat zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Eiseres betoogt dat artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening hier al voor bedoeld is. Eiseres voert aan dat de overdracht naar Bulgarije in haar geval van onevenredige hardheid zou getuigen en daarom een reden zou moeten geven om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Eiseres betoogt dat zij en haar minderjarige dochter in Bulgarije in een situatie van materiële deprivatie terecht zullen komen en wijst er daarbij op dat zij eerder in Bulgarije op een bijzonder slechte en mensonterende wijze zijn behandeld. Zo is zij samen met haar dochter opgepakt en in detentie geplaatst. Vervolgens is zij mishandeld en moest zij zich ten overstaan van meerdere mannen uitkleden. Zij hebben toen 17 dagen in een gesloten ruimte vastgezeten en haar dochter heeft daarbij schurft opgelopen, waarvoor ze geen behandeling kreeg. Daarnaast heeft haar dochter uit angst voor losgelaten honden vaak moeten bedplassen en kregen ze beiden structureel te weinig eten. Eiseres voert daarnaast aan dat zij en haar dochter bijzonder kwetsbaar zijn in de zin van het Tarakhel-arrest.[13] Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende heeft onderzocht of eiseres en haar dochter in Bulgarije voldoende toegang hebben tot adequate voorzieningen. Eiseres wijst daarbij op het AIDA-rapport waaruit blijkt dat er voor Dublinterugkeerders geen toegang is tot specialistische psychologische zorg.[14] In het kader van het Tarakhel-arrest dient de minister volgens eiseres daarom voorafgaand aan de overdracht aanvullende garanties te vragen aan de Bulgaarse autoriteiten, met name over de beschikbaarheid van een traumabehandeling voor kinderen.[15]

6.1. Voor zover eiseres betoogt dat, gelet op haar eerdere ervaringen in Bulgarije, aanleiding bestond voor de minister om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling te nemen, volgt de rechtbank dat betoog niet. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat, als de minister de omstandigheden waar de vreemdeling zich op heeft beroepen al heeft betrokken bij de beoordeling of hij voor de verantwoordelijke lidstaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is waarom hij dit artikel niet heeft toegepast.[16] Die beoordeling is immers ook toegespitst op de concrete omstandigheden van eiseres en haar dochter. De door eiseres gestelde medische problemen van haar dochter als gevolg van de gebeurtenissen in Bulgarije zien op ervaringen in Bulgarije en de vraag of Bulgarije zijn internationale verplichtingen nakomt. De minister heeft deze omstandigheden al betrokken bij de beoordeling of hij voor Bulgarije mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank is van oordeel dat de minister dit niet dubbel hoeft te motiveren. Bovendien stelt de minister zich terecht op het standpunt dat eiseres niet heeft onderbouwd dat zij en haar dochter opnieuw risico lopen op een dergelijke slechte behandeling. Daarvoor bestaan geen concrete aanknopingspunten. Hier komt nog bij dat eiseres kan klagen bij de Bulgaarse autoriteiten.[17] Verder wijst de minister nog terecht op de omstandigheid dat eiseres en haar minderjarige dochter zullen worden overgedragen als Dublinclaimanten dus dat van een illegale inreis geen sprake is. Hierdoor zullen zij niet meer in detentie worden geplaatst. De stelling van eiseres dat elke opvang in Bulgarije slechte omstandigheden oplevert en dit daarom niet uitmaakt, volgt de rechtbank niet. Dit heeft eiseres onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de bijzondere kwetsbaarheid, is de rechtbank van oordeel dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres en haar dochter niet als bijzonder kwetsbaar kunnen worden aangemerkt. Van een situatie zoals in het Tarakhel-arrest is niet gebleken. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder het verkrijgen van aanvullende garanties niet de benodigde opvangvoorzieningen kunnen krijgen. Haar verwijzingen naar de eerdere uitspraken van deze rechtbank slagen dan ook niet. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat uit het AIDA-rapport volgt dat in Bulgarije de basiszorg wordt verleend.[18] De enkele stelling dat dit niet voldoende zou zijn omdat er specialistische zorg nodig is, volgt de rechtbank niet. Dit is onvoldoende onderbouwd. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft de minister voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind? 7. Eiseres voert aan dat haar dochter tekenen vertoont van trauma, zoals bedplassen, als gevolg van de eerdere slechte ervaringen in Bulgarije. Eiseres betoogt dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de belangen van het kind, hetgeen in strijd is met artikel 3 van het IVRK[19] en de Dublinverordening. De enkele stelling van de minister dat niet is gebleken dat haar dochter geen medische behandeling kan krijgen, is volgens eiseres onvoldoende. Eiseres voert aan dat de minister aanvullende garanties had moeten vragen aan de Bulgaarse autoriteiten, met name over de beschikbaarheid van een traumabehandeling voor haar dochter.

7.1. De rechtbank is het met eiseres eens dat de minister in het bestreden besluit onvoldoende is ingegaan op de belangen van het kind. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek bevat. Dat de motivering op dit punt gebrekkig is, is door de minister in beroep erkend. De beroepsgrond slaagt dan ook en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.

7.2. De rechtbank ziet echter aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand worden gelaten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De reden daarvoor is dat de minister in het verweerschrift alsnog voldoende is ingegaan op de belangen van het kind en het motiveringsgebrek daarmee is hersteld. De minister stelt zich in het verweerschrift terecht op het standpunt dat de situatie van minderjarige kinderen in beginsel onder de verantwoordelijkheid valt van de verantwoordelijke lidstaat, tenzij dit niet in het belang van het kind is. Het belang van het kind is om bij diens ouder te blijven. Niet is gebleken dat eiseres deze verantwoordelijkheid niet op zich kan nemen of dat Bulgarije niet kan voorzien in de basisprincipes, zoals genoemd in artikel 6 van de Dublinverordening. De minister erkent dat de eerdere ervaringen in Bulgarije voor de minderjarige dochter van eiseres vervelend moeten zijn (geweest), maar stelt zich terecht op het standpunt dat dit niet betekent dat het in haar belang is om de asielaanvraag in Nederland te behandelen. Uit het AIDA-rapport volgt weliswaar dat Dublinterugkeerders niet worden voorzien in een medische behandeling op maat of chirurgische ingrepen, maar eiseres heeft niet onderbouwd dat haar dochter in Bulgarije geen toegang tot passende medische zorg kan krijgen voor, bijvoorbeeld, haar schurft of gestelde trauma. De door eiseres overgelegde medische stukken tonen de klachten van haar dochter aan, maar niet dat de behandeling hiervan in Bulgarije onmogelijk is. De rechtbank wijst daarbij op de gelijkwaardigheid van de medische zorg in Bulgarije ten opzichte van die in Nederland, nu van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank laat uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de minister het motiveringsgebrek in beroep heeft hersteld.

8.1. Omdat het beroep gegrond is, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank veroordeelt de minister daarom in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde rechtmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.814 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van €907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Pruijn, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

HvJEU 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587, r.o. 103 (arrest Mengesteab).

ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.

Asylum Information Database (AIDA), Country Report: Bulgaria; 2024 Update, March 2025, p. 50.

AIDA-rapport, p. 79.

AIDA-rapport, p. 50-51.

HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195 (arrest X).

Rechtbank Den Haag, zp. Den Bosch, 12 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9339, r.o. 4.9.

Rechtbank Den Haag, zp. Utrecht, 12 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9219.

ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133, ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134, ABRvS 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870 en ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647.

AIDA-rapport, p. 51 en p. 82.

HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (arrest Jawo).

Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.

AIDA-rapport, p. 50-51.

Zie ook Rechtbank Den Haag, zp Arnhem, 5 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9960 en Rechtbank Den Haag, zp. Utrecht, 13 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12951.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken ABRvS 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653 en ABRvS 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.

ABRvS 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080.

AIDA-rapport, p. 50-51.

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.


Voetnoten

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

HvJEU 26 juli 2017, ECLI:EU:C:2017:587, r.o. 103 (arrest Mengesteab).

ABRvS 1 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2441.

Asylum Information Database (AIDA), Country Report: Bulgaria; 2024 Update, March 2025, p. 50.

AIDA-rapport, p. 79.

AIDA-rapport, p. 50-51.

HvJEU 29 februari 2024, ECLI:EU:C:2024:195 (arrest X).

Rechtbank Den Haag, zp. Den Bosch, 12 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9339, r.o. 4.9.

Rechtbank Den Haag, zp. Utrecht, 12 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9219.

ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133, ABRvS 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3134, ABRvS 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870 en ABRvS 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2647.

AIDA-rapport, p. 51 en p. 82.

HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (arrest Jawo).

Arrest van het EHRM van 4 november 2014 in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712.

AIDA-rapport, p. 50-51.

Zie ook Rechtbank Den Haag, zp Arnhem, 5 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:9960 en Rechtbank Den Haag, zp. Utrecht, 13 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:12951.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken ABRvS 19 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1653 en ABRvS 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.

ABRvS 14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080.

AIDA-rapport, p. 50-51.

Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.