ECLI:NL:RBDHA:2025:16525 - Rechtbank Den Haag - 4 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.42862
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
Procesverloop
Eiser heeft op 1 november 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 28 augustus 2023 tegen de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
Overwegingen
-
Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
-
Het bezwaarschrift is gericht tegen het primaire besluit van verweerder van 27 juli 2023. Verweerder moet op grond van artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen negentien weken beslissen, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is verstreken. Verweerder heeft de beslistermijn met zes weken verlengd.
[1] Het primaire besluit dateert van 27 juli 2023 en de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift bedraagt op grond van artikel 69, eerste lid, van de Vw vier weken. Verweerder heeft op 11 december 2023 aan eiser verzocht om een verzuim te herstellen. Het verzuim is door eiser hersteld op 30 januari 2024, waardoor de beslistermijn op grond van artikel 7:10, tweede lid, van de Awb is opgeschort van 11 december 2023 tot 30 januari 2024. -
Uit het voorgaande volgt dat verweerder uiterlijk op 5 april 2024 had moeten beslissen. Verweerder heeft op 20 februari 2024 een beslissing op bezwaar genomen. Deze is vervolgens ingetrokken op 23 mei 2024. Sindsdien heeft verweerder geen proceshandelingen verricht. De termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen is daarom voorbij zonder dat er een nieuw besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 19 september 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Op 1 november 2024 is het beroep ingesteld. Er zijn tussen de ingebrekestelling en het beroep meer dan twee weken verstreken, zodat het beroep tijdig is ingediend. Het beroep is kennelijk gegrond.
-
Als verweerder niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen.
-
De rechtbank is van oordeel dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning op dit moment sprake is van een bijzonder geval. Zij verwijst voor een uitgebreide motivering hiervan naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 17 maart 2023
[2] en naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 juli 2024.[3] Omdat ook in reguliere zaken de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt en deze niet zonder meer mag worden opgeofferd aan de voorgeschreven snelheid, is er echter geen aanleiding om in zaken die betrekking hebben op een reguliere aanvraag anders te oordelen. In deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een dergelijke aanvraag, ziet de rechtbank geen aanleiding om daar anders over te oordelen. Er is dan ook reden om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb een langere termijn dan twee weken op te leggen. -
Bij het bepalen van de nadere beslistermijn ten aanzien van een aanvraag om verlening van een visum voor kort verblijf, sluit de rechtbank aan bij de beslistermijnen die worden verbonden aan de verschillende fasen in de besluitvorming zoals genoemd in de bovenvermelde uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 17 maart 2023. In de eerder genoemde uitspraken van 3 juli 2024 heeft de Afdeling geoordeeld dat deze nadere beslistermijnen redelijk zijn. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 21 mei 2025
[4] bevestigd dat het geboden kader met beslistermijnen in de uitspraken van 3 juli 2024 nog altijd een juist uitgangspunt is. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar in deze zaak anders over te oordelen. De uitgangspunten voor een passende beslistermijn die zijn geformuleerd in de uitspraak van de zittingsplaats Arnhem zullen daarom ook worden toegepast in deze zaak die gaat over een bezwaar tegen een beslissing op een aanvraag voor een visum voor kort verblijf. -
De rechtbank neemt aan dat het dossier compleet is, omdat het beroep ziet op het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. Het dossier bevat bovendien geen aanknopingspunten dat verweerder nader onderzoek moet verrichten. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen een termijn van vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak moet beslissen op het bezwaar.
-
Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000.
-
Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat de volledige termijn van artikel 4:17 van de Awb is verstreken, zodat verweerder aan eiser € 1.442 aan bestuurlijke dwangsommen heeft verbeurd.
[5] -
In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten en om te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
-
draagt verweerder op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak
een besluit op het bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen
voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000 (vijftienduizend euro);
- veroordeelt verweerder tot betaling aan eiser van de verbeurde bestuurlijke dwangsommen
ter hoogte van € 1.442 (veertienhonderdtweeënveertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 453,50
(vierhonderddrieënvijftig euro en vijftig cent);
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 187
(honderdzevenentachtig euro) moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 4 september 2025 door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van A.S.J.I. Hendrickx, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
Artikel 7:10, tweede lid, van de Awb.
Met het kenmerk: ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
Met de kenmerken: ECLI:NL:RVS:2024:2643 en ECLI:NL:RVS:2024:2644.
Met het kenmerk: ECLI:NL:RVS:2025:2337.
Op grond van artikel II van de Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken (Wet herziening) is artikel 71b van de Vw niet van toepassing in gevallen waar een geldige ingebrekestelling is ingediend voor inwerkingtreding van de Wet herziening.