ECLI:NL:RBDHA:2025:16197 - Rechtbank Den Haag - 28 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
tussenuitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.5550 T
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en
de minister van Asiel en Migratie, (gemachtigde: mr. I. Vugs).
Procesverloop
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1. De minister heeft de aanvraag van eiser bij besluit van 22 december 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.2. Op 1 februari 2024 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, het beroep van eiser gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en geoordeeld dat de minister een nieuw besluit moet nemen.1
1.3. De minister heeft de aanvraag van eiser bij besluit van 29 januari 2025 (het bestreden besluit) opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Asielrelaas en besluitvorming
2. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij in 2018 en 2019 meerdere malen heeft deelgenomen aan demonstraties. Hij liep in 2018 stage bij het [instituut] dat deel uitmaakt van het Algerijnse Ministerie van Defensie. In 2019 is eiser daar gaan werken als kaartendrukker voor het leger. Sinds begin 2023 valt het PAS, een veiligheidsafdeling van het Algerijnse Ministerie van Defensie, eiser lastig, toen ze posts van eiser op Facebook ontdekten over de demonstraties. Ze hebben eiser vier keer ondervraagd over zijn deelname aan demonstraties in 2018. Eiser weet niet precies waar ze hem van beschuldigen. Eiser heeft tweemaal verzocht om toestemming om naar het buitenland te gaan, maar dit is afgewezen. Eiser heeft ontslag ingediend, maar ook dit is afgewezen. Na eisers vertrek uit Algerije zijn er mannen naar eiser komen vragen in de wijk waar hij woonde. Eiser stelt hier in Nederland via zijn broer in september 2024 nogmaals zijn ontslag te hebben ingediend, maar dat dit niet is gelukt. Hij vreest bij terugkeer naar Algerije voor een militaire rechtbank te moeten verschijnen, waarbij de straffen zwaar kunnen zijn.
1. Zaaknummers: NL23.40669 (beroep) en NL23.40670 (voorlopige voorziening), niet gepubliceerd.
2.1. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag de volgende documenten overgelegd:
een Algerijns nationaal paspoort;
toestemming verlof door werkgever;
salarisstroken;
reistoestemming door werkgever;
een werkpas;
foto’s van demonstraties; en
een visum voor de Verenigde Arabische Emiraten.
2.2. In het eerdere vernietigde besluit van 22 december 2023 heeft de minister de identiteit van eiser geloofwaardig geacht en dat geldt ook voor zijn deelname aan de demonstraties in 2018. De problemen naar aanleiding van die demonstraties zijn in dit besluit ongeloofwaardig geacht. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 1 februari 2024, is geoordeeld dat, voor zover relevant, onvoldoende is gemotiveerd waarom die gestelde problemen ongeloofwaardig zouden zijn en dat de minister dit opnieuw moet beoordelen en motiveren. Vervolgens is eiser aanvullend gehoord.
2.3. Volgens het bestreden besluit van 29 januari 2025 bevat het asielrelaas van eiser de volgende asielmotieven:
identiteit, nationaliteit en herkomst;
zijn problemen met de PAS vanwege zijn vermeende deelname aan Hirak- demonstraties.
2.4. Het eerste asielmotief is volgens de minister geloofwaardig, maar het tweede asielmotief ongeloofwaardig. Eiser heeft zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die dit asielmotief volledig onderbouwen. Dit betekent dat de minister aan de hand van de vereisten van artikel 31, zesde lid, van de Vw verder beoordeelt of het asielmotief alsnog geloofwaardig is. Dat is volgens de minister niet het geval. Eiser voldoet namelijk niet aan de voorwaarden van artikel 31, zesde lid, onder b, c en d Vw. Nu zijn problemen ongeloofwaardig zijn en niet aannemelijk is gemaakt dat eiser heeft deelgenomen aan demonstraties en Hirak-activist is, is er volgens de minister geen sprake van een gegronde vrees voor vervolging. De aanvraag is verder kennelijk ongegrond omdat het gestelde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw van toepassing is, aldus dit besluit.
Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt in deze zaak het beroep van eiser tegen het nieuwe besluit op zijn asielaanvraag aan de hand van de daartegen aangevoerde beroepsgronden.
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan. Verder is de rechtbank van oordeel dat ook dit nieuwe besluit op een specifiek punt onvoldoende is gemotiveerd. De minister wordt in de gelegenheid gesteld om het motiveringsgebrek te herstellen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kennelijk ongegrond
5. Eiser stelt dat zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgedaan. Aan eiser wordt ten onrechte tegengeworpen dat hij niet meteen een asielaanvraag heeft ingediend, als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw. Eiser voert hiertoe aan dat deze bepaling eerder door de minister uitdrukkelijk is laten vallen. Verder heeft hij toegelicht dat zijn strafrechtadvocaat, met wie hij als eerst contact had bij binnenkomst, hem daarover niet goed heeft geïnformeerd. Dit kan eiser dan ook niet worden aangerekend.
5.1. De minister heeft aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat eiser op 16 november 2023 Nederland is binnengereisd, hij pas in een brief van 23 november 2023 in een brief heeft aangegeven dat hij asiel wil aanvragen en deze aanvraag pas 1 december 2023 daadwerkelijk heeft ingediend. Volgens de minister valt niet in te zien dat eiser niet in de gelegenheid zou zijn gesteld om een asielaanvraag in te dienen wanneer hij dit tijdig kenbaar zou hebben gemaakt. Eiser was volgens de minister al lange tijd van plan om buiten Algerije een asielaanvraag te doen en hij had ruim de gelegenheid om zichzelf te verdiepen in de asielprocedure. Dan mag van eiser verwacht worden dat hij tijdig bij de Nederlandse autoriteiten zijn asielverzoek kenbaar maakt. Eiser stond direct na aankomst op [luchthaven] onder toezicht van de Nederlandse autoriteiten. Het was voor eiser dus relatief eenvoudig om zijn asielverzoek kenbaar te maken.
5.2. De rechtbank stelt vast dat in de eerste afwijzing van de asielaanvraag van eiser in het besluit van 22 december 2023, de minister zich expliciet op het standpunt heeft gesteld dat de tegenwerping van het gestelde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, Vw komt te vervallen. Dit omdat deze grondslag voor het kennelijk ongegrond verklaren van de asielaanvraag van eiser niet van toepassing is, omdat, aldus dit besluit, eiser de toegang tot Nederland was geweigerd en zich destijds in grensdetentie bevond op [luchthaven] . Nog daargelaten of het de minister na het prijsgeven van deze grond en de vernietiging van het eerdere besluit door de rechtbank thans nog vrij stond om alsnog op deze grond de aanvraag kennelijk ongegrond te verklaren, ziet de rechtbank geen grond waarom de eerder gegeven reden voor het laten vervallen van deze grond van artikel 30b, eerste lid, van de Vw niet meer van toepassing zou zijn. Eiser was immers inderdaad de toegang geweigerd en niet Nederland (onrechtmatig) binnengekomen, wat één van de vereisten is in deze bepaling. De minister heeft ook niet nader gemotiveerd waarom dit niet meer van toepassing zou zijn. De aanvraag kon dan ook niet om deze reden kennelijk ongegrond worden verklaard.
6. Op de zitting heeft de gemachtigde van de minister zich subsidiair op het standpunt gesteld dat indien de aanvraag ten onrechte kennelijk ongegrond zou zijn verklaard, dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit wel in stand kunnen worden gelaten, omdat wel voldoende gemotiveerd is dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. De rechtbank zal hierna beoordelen of er inderdaad aanleiding bestaat om deze reden de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
Nieuw medisch advies voor het aanvullend gehoor
7. Eiser meent dat het aan de minister was om in het kader van de vereiste zorgvuldigheid een nieuw medisch onderzoek te doen voorafgaand aan het aanvullend gehoor van 7 november 2024, omdat uit het eerste medisch onderzoek van MediFirst blijkt dat eiser emotioneel kan reageren. Ook heeft eiser in het nader gehoor aangegeven dat hij last heeft van stress en daardoor niet kon slapen. Daarnaast voegt eiser nog toe dat er soms problemen waren met de tolken. Hierbij wordt verwezen naar pagina 2 van het aanvullend gehoor, waar eiser vertelt dat hij problemen ondervindt omdat hij het Algerijnse dialect spreekt en soms Franse woorden gebruikt.
7.1. De rechtbank vindt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding was voor een nieuw medisch advies voorafgaand aan het aanvullend gehoor, nu er geen medische gegevens zijn aangeleverd, of andere aanwijzingen waren, die maken dat niet meer van het eerdere medisch advies (voorafgaand aan het nader gehoor) kon worden uitgegaan. Uit de in beroep overgelegde medische informatie, die vrijwel geheel betrekking heeft op de periode na het aanvullend gehoor, blijkt dat evenmin. De verklaringen van eiser in het aanvullend gehoor geven hiertoe ook geen aanleiding. In het eerdere medische advies is vermeld dat er beperkingen zijn voor het horen als gevolg van medische klachten, namelijk dat eiser emotioneel kan reageren op vragen en dat hij opbouw van spanningen kan ervaren tijdens het gesprek, waardoor hij af en toe pauzes nodig heeft. De rechtbank is niet gebleken dat hiermee in het aanvullend gehoor onvoldoende rekening is gehouden. Ten aanzien van de tolken overweegt de rechtbank dat aan eiser meerdere keren is gevraagd of hij de tolk goed kan verstaan, waarop hij bevestigend heeft geantwoord. 2 De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat op deze punten sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.
Geloofwaardigheid asielmotief 2: Onvoldoende documenten zonder bevredigende verklaring (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b)
8. Eiser voert aan dat de minister hem ten onrechte tegenwerpt dat hij geen documenten kan aanleveren aangaande het door hem ingediende ontslag bij zijn werkgever. Hiertoe stelt hij dat hij duidelijk in de zienswijze heeft gesteld dat hij alles in zijn kast op het werk bewaarde. Hij ontkent hierover wisselend te hebben verklaard en heeft een toelichting gegeven hoe zijn verklaringen in het aanvullend gehoor geïnterpreteerd moeten worden.
8.1. De rechtbank vindt dat de minister heeft mogen vinden dat eiser geen bevredigende verklaring heeft kunnen geven voor het ontbreken van de documenten aangaande het door hem ingediende ontslag bij zijn werkgever. De minister heeft hierbij mogen betrekken dat dit voor zijn relaas belangrijke stukken zijn, waarvan niet valt in te zien waarom hij hier niet over beschikt. Ook heeft de minister mogen betrekken dat de stelling in de zienswijze dat de stukken in een kast op het werk zouden liggen, niet strookt met het aanvullend gehoor waarin hij op de vraag of hij documenten heeft ten aanzien van zijn ontslag, uitsluitend antwoordt dat hij het niet weet. Wat in beroep hierover is toegelicht, maakt dat niet anders.
2 Zie pagina 2, 5, 9, 13 en 20 van het aanvullend gehoor.
Daarnaast heeft de minister mogen tegenwerpen dat hij evenmin de ontslagbrief kan overleggen die hij aan zijn broer zou hebben meegegeven. Dat in beroep wordt gesteld dat eiser met ‘een brief meegeven’ heeft bedoeld dat hij alles met zijn broer via Whatsapp heeft besproken, zodat daar verder geen stukken van zijn, vindt de rechtbank niet overtuigend en leidt niet tot een ander oordeel.
Geloofwaardigheid asielmotief 2: verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel (artikel 31, zesde lid, aanhef en onder c)
Deelname demonstraties in 2018
9. Eiser voert aan dat hij destijds heeft deelgenomen aan de Hirak-demonstraties, zonder daarbij stil te staan voor de mogelijke gevolgen. Eiser demonstreerde vanuit zijn politieke overtuiging. Hij wijst erop dat de deelname aan deze demonstraties in het eerdere besluit geloofwaardig is geacht. Ook wijst hij op de foto’s die zijn overgelegd van de demonstraties. Verder stelt eiser dat hij tijdens deze demonstraties niet bij het Ministerie van Defensie werkte. Zijn contract bij het leger dateert van 15 december 2019 en eiser demonstreerde daarvoor. De stage die hij heeft gelopen, was, zo heeft eiser ter zitting verklaard, begin 2018 tot maart. Wat betreft de demonstraties waaraan hij heeft meegedaan, heeft hij ter zitting gesteld dat hij begin 2018 aan één demonstratie heeft meegedaan en de rest van de demonstraties waren in februari, maart van 2019. De minister heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat hij niet bij de Hirak-beweging hoorde, de beweging die destijds tegen de overheid demonstreerde.
9.1. De rechtbank stelt allereerst vast dat de minister in het eerdere besluit de deelname aan demonstraties als apart asielmotief heeft opgevoerd en dit motief geloofwaardig heeft geacht. In het bestreden besluit is het asielmotief tezamen genomen met de gestelde problemen naar aanleiding van de demonstraties. Uit rechtspraak van de Afdeling3, waarnaar de minister ter zitting heeft verwezen, volgt dat een bestuursorgaan de vrijheid heeft om, binnen redelijke grenzen, de vrijheid heeft om terug te komen van eerder ingenomen standpunten. In het voornemen van 3 december 2024 is gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij deel heeft genomen aan demonstraties.4 In het bestreden besluit is hierover gesteld dat uit de foto’s weliswaar valt op te maken dat eiser aanwezig was bij enkele demonstraties, maar dat de reden van zijn aanwezigheid onduidelijk is. De minister heeft hierover ter zitting aangegeven dat niet zozeer de deelname van eiser aan de demonstraties wordt betwist, maar hoe actief eiser hierbij was. Mede gelet op de hiervoor weergegeven rechtspraak ziet de rechtbank geen reden waarom de minister niet de verklaringen van eiser over de demonstraties bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielmotief als geheel heeft mogen betrekken, nu deze demonstraties volgens eiser de reden zijn dat hij in de negatieve belangstelling is komen te staan.
9.2. De minister heeft zich ter zake van de demonstraties naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hierover summier heeft verklaard, onder meer over de organisatie van de demonstraties, zijn persoonlijke motivatie voor deelname, zijn rol bij de demonstraties en de leuzen die werden geroepen. Dit terwijl hij 25 of 26 keer stelt te hebben deelgenomen aan demonstraties.
3 ECLI:NL:RVS:2022:2333
4 Blz 12, bij de zwaarwegendheidsbeoordeling.
9.3 De minister heeft eveneens niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser ten aanzien van zijn stage tegenstrijdig heeft verklaard. In het nader gehoor heeft hij tweemaal uitdrukkelijk verklaard dat hij twee jaar stage heeft gelopen, van 2017 tot 2019.5 In de correcties en aanvullingen op het nader gehoor bevestigt eiser dat hij in 2017 is begonnen met zijn stage.6 In het aanvullend gehoor heeft eiser verklaard dat hij in 2018 is begonnen met zijn stage.7 In de correcties en aanvullingen op het aanvullend gehoor geeft eiser aan dat hij eind 2017/begin 2018 is begonnen aan zijn stage. Ter zitting heeft eiser verklaard dat zijn stage drie maanden duurde.8 Dit heeft de minister wisselend mogen vinden en mogen betrekken bij de geloofwaardigheid.
9.4 De rechtbank vindt ook dat de minister heeft mogen betrekken dat eiser onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn risico-inschatting omtrent de deelname aan zoveel demonstraties, nu hij enerzijds heeft benadrukt dat in Algerije sprake is van een autoritair bewind waarin geen sprake is van vrijheid van meningsuiting, maar anderzijds heeft verklaard dat hij niet wist dat deelname aan de demonstraties mogelijk gevaren zou opleveren. De minister heeft hierbij ook mogen betrekken dat eiser onvoldoende heeft uitgelegd hoe de deelname zich verhoudt met de stage en het dienstverband van eiser bij het Ministerie van Defensie. Ook al zou eiser gevolgd worden in zijn stelling dat hij niet tijdens de stage en het dienstverband heeft gedemonstreerd, dan heeft de minister gezien de omstandigheid dat deze betrekkingen bij de Algerijnse overheid kort van tevoren/kort daarna plaatsvonden mogen verlangen dat eiser beter inzichtelijk maakt waarom hij toch deel heeft genomen aan anti-overheidsdemonstraties.
9.5 Eiser heeft foto’s overgelegd, waarmee hij wil aantonen dat hij heeft deelgenomen aan demonstraties. Zoals hiervoor overwogen wordt de aanwezigheid van eiser bij de demonstraties ook niet zozeer betwist, maar wordt de rol van eiser bij die demonstraties betwist en doen volgens de minister de hiervoor besproken punten met betrekking tot de demonstraties afbreuk aan eisers asielmotief. Naar het oordeel van de rechtbank maken de foto’s niet dat de minister deze punten niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen. Dienstverband bij het Ministerie van Defensie en ontdekking Facebook-posts
10. Eiser voert ten aanzien van de ontdekking van de Facebook-posts aan dat hij niet weet waarom men pas vijf jaar na dato achter het bestaan van deze posts kwam. Hierbij wijst hij erop dat de screening door het Ministerie plaatsvond voorafgaand aan de stage, zodat de posts toen nog niet op zijn account stonden. Wat betreft zijn gedachtegang om dergelijke posts over de demonstraties op zijn account te zetten gezien zijn werk voor Defensie, wijst hij er op dat hij in december 2019 pas echt in dienst is gekomen en dat hij verder niet echt over heeft nagedacht. Dat hij na ontdekking nog negen maanden in functie mocht blijven werken, was omdat ze hem zo in het zicht en onder controle konden houden. 11. De rechtbank overweegt dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de data van de screenings die het Ministerie van Defensie heeft uitgevoerd. In het aanvullend gehoor verklaart eiser dat hij in 2019 is gescreend, na zijn stage en vóórdat hij in vaste dienst trad.9 In de zienswijze verklaart eiser dat hij eind 2017/begin 2018 is gescreend. Nu hij in ieder geval ook heeft verklaard in 2019 te zijn gescreend voorafgaand aan zijn vaste dienstverband, wat ook voor de hand ligt, heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bevreemdend is dat de Facebook-posts die op zijn eigen account stonden, niet toen maar pas vijf jaar later door de PAS zijn ontdekt. De minister heeft daarnaast eisers verklaring dat hij er niet bij heeft stilgestaan dat posts over deelname aan anti-regeringsdemonstraties mogelijk een probleem zouden kunnen vormen, niet aannemelijk mogen vinden, te meer nu hij zelf heeft verklaard dat hij uitgebreid is gescreend en werkte met gevoelige informatie. Ook heeft de minister mogen betrekken dat eiser niet weet waar ze hem precies van beschuldigen en dat hij geen goede verklaring heeft kunnen geven waarom hij negen maanden lang bij Defensie mocht blijven werken met geheime informatie, terwijl hij tegelijkertijd als opposant zou worden gezien. Ten aanzien van eisers verklaring dat dit was omdat zijn werkgever daarmee controle op hem kon uitoefenen, heeft de minister onvoldoende uitleg mogen vinden.
5 Nader gehoor, pagina 4 en pagina 9.
6 Correcties en aanvullingen op het nader gehoor, pagina 2.
7 Aanvullend gehoor, pagina 14.
8 Zittingsaantekeningen, pagina 4.
9 Aanvullend gehoor, pagina 5 en 6.
Bezoek wijk en uitreis uit Algerije
12. De minister heeft eiser tegengeworpen dat eiser inconsistent heeft verklaard over de bezoeken van de PAS aan de wijk waar hij woonde. Eiser heeft eerder verklaard dat hij in de wijk was ten tijde van deze bezoeken, later heeft hij verklaard dat hij toen al in Dubai was. Verder heeft eiser eerst verklaard dat een postbode bij zijn ouderlijk huis is langsgeweest, maar dat eiser later heeft verklaard dat dit een medewerker van de PAS was. Wat betreft de uitreis uit Algerije heeft eiser in het nader gehoor verklaard dat hij heeft kunnen uitreizen door gebruik van zijn civiele paspoort.10 Hier is ook op doorgevraagd. In het aanvullend gehoor verklaart eiser dat hij heeft kunnen uitreizen omdat hij handelaar als beroep op zijn visum had ingevuld.11
12.1 De rechtbank vindt de verklaringen die eiser heeft gegeven voor deze wisselende, tegenstrijdige en incomplete verklaringen onvoldoende voor het oordeel dat de minister dit niet ook heeft mogen betrekken bij het standpunt dat zijn verklaringen over de problemen geen samenhangend en aannemelijk relaas vormen.
Conclusie geloofwaardigheid asielmotief 2
13. Reeds gezien het voorgaande, waaruit volgt dat niet is voldaan aan artikel 31, zesde lid, aanhef en onder b en c, van de Vw, is de rechtbank van oordeel dat de minister het asielrelaas op het punt van zijn problemen met de PAS vanwege zijn deelname aan Hirak- demonstraties niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft gevonden. Of ook artikel 31, zesde lid, aanhef en onder d, van de Vw kan worden tegengeworpen, behoeft daarom geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Politieke overtuiging en zwaarwegendheid
14. Eiser voert aan dat hij een politieke overtuiging heeft, die hij heeft geuit door mee te doen aan demonstraties, en dat de minister ten onrechte niet heeft beoordeeld of hij reeds daarom een gegronde vrees voor vervolging heeft. Voor zover de minister niet gelooft dat eiser een politieke overtuiging heeft, had de minister moeten toetsen of aan eiser een politieke overtuiging wordt toegedicht door de autoriteiten bij terugkeer naar Algerije en hij om die reden mogelijk gevaar loopt.
10 Nader gehoor, pagina 22.
11 Aanvullend gehoor, pagina 17.
14.1 De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser geen politieke overtuiging heeft. In het voornemen is hierover gesteld dat de verklaringen van eiser over de gevaren en risico’s, zijn vermeende anti-overheidsopvattingen, zijn dienstverband bij de overheid en zijn gestelde deelname aan de protesten er niet op wijzen dat eiser gekant is tegen de overheid. Eiser wordt niet gevolgd in zijn gestelde politieke overtuiging. Evenmin wordt eiser gevolgd dat hij zich op die wijze heeft geuit. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister dit standpunt bevestigd.
14.2 De rechtbank overweegt dat uit het voorgaande volgt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Algerije reeds in de negatieve belangstelling stond van de Algerijnse autoriteiten. Eiser heeft verder in het aanvullend gehoor onder meer verklaard dat er in Algerije geen vrijheid van meningsuiting is, hij zijn mening overal wil geven en dat hij het belangrijk vindt om zich politiek te uiten.12 Eiser heeft ook in beroep gehandhaafd dat hij uit politieke overtuiging heeft deelgenomen aan de Hirak-demonstraties. Uit het arrest S. en A. volgt dat het begrip ‘politieke overtuiging’ in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Kwalificatierichtlijn ruim moet worden uitgelegd.13 Dit kan elke overtuiging of kwestie omvatten betreffende het staatsapparaat, de regering, de samenleving of een bepaald beleid, ongeacht de sterkte ervan of hoe diepgeworteld deze is bij de verzoeker.14 Een opvatting, gedachte of mening van een verzoeker die nog niet negatief in de belangstelling heeft gestaan van potentiële actoren van vervolging in zijn land van herkomst, kan reeds onder het begrip ‘politieke overtuiging’ vallen indien deze verzoeker verklaart die opvatting, gedachte of mening te hebben of te uiten.15 Gelet op deze ruime uitleg die het Hof aan dit begrip geeft, die ertoe strekt dat snel sprake zal zijn van een politieke overtuiging als een vreemdeling zich erop beroept, heeft de minister naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd waarom in dit geval geen sprake is van een politieke overtuiging als bedoeld in artikel 10 van de Kwalificatierichtlijn en waarom een risicobeoordeling ter zake achterwege kan blijven. Conclusie en gevolgen
15. Uit het voorgaande volgt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand kunnen worden gelaten, omdat de motivering van het bestreden besluit, gelet op wat hiervoor onder 12.2 is overwogen, onvoldoende is om te concluderen dat eiser niet in aanmerking komt voor een asielvergunning. Nu de asielprocedure van eiser al geruime tijd duurt en dit de tweede beroepsprocedure is, ziet de rechtbank, met het oog op finale geschillenbeslechting, aanleiding om deze tussenuitspraak te doen. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. De minister zal in de gelegenheid worden gesteld het onder 12.2 geconstateerde motiveringsgebrek te herstellen. Indien de minister zich op het standpunt stelt dat toch sprake is van een politieke overtuiging, dient de minister vervolgens de zwaarwegendheid ervan te beoordelen. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen op vier weken na verzending van deze tussenuitspraak.
12 Aanvullend gehoor, pagina 17.
13 Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 21 september 2023, S en A, ECLI:EU:C:2023:688, overweging 29.
14 Arrest S. en A., overweging 31.
15 Arrest S. en A., overweging 37.
16. De minister moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen. Als de minister gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. In beginsel, ook in de situatie dat de minister de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. 17. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013.16
18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. den Dulk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A.W.M. Engels, griffier.
16 ECLI:NL:RVS:2013:CA2877.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
28 juli 2025
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.