ECLI:NL:RBDHA:2025:16085 - Rechtbank Den Haag - 28 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.20909
[naam], eiser,
geboren op [geboortedatum], van Gambiaanse nationaliteit, V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 29 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1. Eiser heeft daarnaast op een voorlopige voorziening verzocht (zaaknummer NL25.20910). Dit verzoek is afgewezen bij uitspraak van 19 augustus 2025
1.2. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
-
De rechtbank is van oordeel dat het beroep kennelijk ongegrond is. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
- De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
[3] In dit geval heeft Nederland op 2 april 2025 bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek op 3 april 2025, op grond van artikel 18, eerste lid onder c van de Dublinverordening aanvaard.
Wat vindt eiser?
- Eiser voert aan dat niet Duitsland, maar Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Dit omdat Nederland de asielaanvraag van eiser van 11 februari 2022 en een aanvraag verblijfsvergunning regulier inhoudelijk in behandeling heeft genomen. De asielaanvraag van 22 februari 2024 had Nederland daarom ook in behandeling moeten nemen, ongeacht het claimakkoord van Duitsland. Eiser stelt verder dat hij in Duitsland te vrezen heeft voor vervolging in de zin van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag en artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. Bovendien zal hij bij overdracht aan Duitsland worden behandeld in strijd met artikel 3 van het EVRM
[4] .
5.1. Eiser stelt tot slot dat sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden. Zijn Arabische vriendin is zwanger van hem en haar familie accepteert dit niet. Eiser heeft van zijn vriendin gehoord dat haar familie hem zoekt en hij gevaar loopt in Duitsland. Eiser is bang door hen gedood te worden. Hij heeft aangifte gedaan, maar stelt dat de politie hier niks mee heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat het claimakkoord van Duitsland van 3 april 2025 rechtsgeldig tot stand is gekomen. De verantwoordelijkheid van Duitsland voor de huidige asielaanvraag van eiser is daarmee vast komen te staan. De enkele omstandigheid dat Nederland de asielaanvraag van 11 februari 2022 vanwege een te late overdracht in behandeling heeft genomen, maakt dit thans niet anders. Ten aanzien van de stelling dat Nederland de asielaanvraag van 22 februari 2024 ook in behandeling had moeten nemen, overweegt de rechtbank dat dit thans niet ter zake doet. Dit betreft immers een andere procedure. Overigens lag ook daar een rechtsgeldig claimakkoord aan het overdrachtsbesluit ten grondslag en het beroep daartegen is reeds op 14 augustus 2024 door deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag ongegrond verklaard
6.1. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat eiser de stelling dat hij in Duitsland te vrezen heeft voor vervolging en behandeld zal worden in strijd met artikel 3 van het EVRM, in het geheel niet heeft onderbouwd. Hetzelfde geldt voor de gestelde omstandigheid dat de familie van de vriendin van eiser hem zoekt in Duitsland en daar zal willen doden. De minister heeft in het besluit dan ook niet ten onrechte overwogen dat eiser bij voorkomende problemen de autoriteiten van Duitsland zal kunnen benaderen en dat niet is gebleken dat zij hem niet zouden kunnen of willen helpen. De enkele verklaring dat de politie niks met zijn aangifte heeft gedaan, is onvoldoende voor een ander oordeel. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is kennelijk ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Duitsland. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. van der Wal, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over verzet Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.
ECLI:NL:RBDHA:2025:15362.
Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
ECLI:NL:RBDHA:2024:12922.