ECLI:NL:RBDHA:2025:15776 - Rechtbank Den Haag - 25 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.23726
[naam], eiser,
V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. R. Roelofsen),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
- Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend omdat de minister volgens hem niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 17 mei 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.
1.1. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.
1.2. Eiser heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiser hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
-
De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen.
[2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken.[3] Eiser heeft de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.[4] -
Het beroep is ontvankelijk en gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?
-
De meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats sluit in de uitspraken van 9 juli 2025
[5] aan bij uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem[6] , en de Afdeling[7] . In die uitspraken is geoordeeld dat sprake is van een bijzonder geval bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning[8] , waarmee rekening moet worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De rechtbank legt een nieuwe beslistermijn op volgens het zogenoemde ‘sporenmodel’[9] . -
De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders wanneer de minister binnen deze termijn van acht weken besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.
Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?
- Eiser heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, hij een dwangsom van
€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?
-
Eiser heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
[11] Echter, de minister heeft bij wet de bestuurlijke dwangsom in onder andere nareis zaken (deels) afgeschaft.[12] De minister is volgens deze wet in zaken waarin de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat de wet op 15 april 2025 in werking trad en in de zaken waarin de beslistermijn al wel was verstreken maar voor 15 april 2025 nog geen geldige ingebrekestelling was ontvangen, geen bestuurlijke dwangsom meer verschuldigd. In alle andere gevallen moet de bestuurlijke dwangsom per zaak worden berekend.[13] -
Eiser heeft de minister met de brief van 8 mei 2025 in gebreke gesteld. De minister heeft de ingebrekestelling op 8 mei 2025 ontvangen. Omdat de beslistermijn op 15 april 2025 nog niet was verstreken, is de minister geen bestuurlijke dwangsom aan eiseres verschuldigd.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de minister binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een besluit nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is hij aan eiser een dwangsom verschuldigd.
-
De minister moet de door eiser gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.
[14]
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).
Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.
Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.
ECLI:NL:RBDHA:2025:12613, ECLI:NL:RBDHA:2025:12615 en ECLI:NL:RBDHA:2025:12140.
ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.
Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State, ECLI:NL:RVS:2025:2337.
Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.
Zie voor een toelichting op dit sporenmodel de genoemde uitspraken van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 9 juli 2025.
Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.
Artikel 4:17 van de Awb.
Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken.
Informatiebericht 2025/16, Afschaffing bestuurlijke dwangsom.
Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.