Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15478 - Rechtbank Den Haag - 20 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1547820 augustus 2025

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.36483

(gemachtigde: mr. G.S.S. de Kok),

en

(gemachtigde: mr. A.E. van Midden).

Procesverloop

Bij besluit van 6 augustus 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 13 augustus 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen U. Burgu. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Schending verdedigingsbelang

  1. Eiser stelt (zo begrijpt de rechtbank) dat hij in zijn verdediging is geschaad omdat veel van de stukken in het dossier pas laat zijn toegevoegd, waardoor er geen gelegenheid was om deze met zijn gemachtigde te bespreken.

1.1. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Weliswaar zijn enkele stukken (2 overzichten met betrekking tot MOB-meldingen en een brief met informatie van de regievoerder) twee dagen respectievelijk één dag voor de zitting aan het dossier toegevoegd, maar dit betreffen geen omvangrijke stukken en ze bevatten deels informatie die al in andere stukken was genoemd. Dat de gemachtigde van eiser de dag voor de zitting in verband met andere verplichtingen niet in de gelegenheid was de stukken door te nemen en met eiser te bespreken, is niet aan verweerder tegen te werpen. De gemachtigde heeft niet gevraagd om gelegenheid om deze stukken voorafgaand aan de zitting (in het cellencomplex dan wel in de zittingzaal buiten aanwezigheid van de rechtbank en verweerder) alsnog door te spreken met eiser. Eiser en zijn gemachtigde zijn op de zitting in de gelegenheid geweest op deze stukken te reageren. De rechtbank vindt gelet op dit alles niet dat sprake is van een voor rekening van verweerder komende tekortkoming of dat eiser onevenredig in zijn verdedigingsbelangen is geschaad door het late tijdstip waarop de stukken zijn toegevoegd.

Onrechtmatige staandehouding en ophouding 2. Eiser betoogt dat de staandehouding en ophouding onrechtmatig zijn, omdat hij tijdens het vertrekgesprek met DT&V op 6 augustus 2025 door de vreemdelingenpolitie werd ‘overvallen’. Nu dit op een ‘slinkse’ wijze is gebeurd, is er sprake van een ernstige fout en dient de maatregel onrechtmatig te worden geacht. Mede omdat uit het proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van 4 juli 2025 blijkt dat eiser op die datum is vrijgelaten vanwege rechtmatig verblijf in Nederland en uit het dossier niet blijkt wat er tussen 4 juli 2025 en 6 augustus 2025 is veranderd.

2.1. De rechtbank begrijpt dat voor eiser de staandehouding tijdens een vertrekgesprek onverwacht en vervelend kan zijn geweest, maar volgt eiser niet in de stelling dat de staandehouding en ophouding onrechtmatig zijn. Door verweerder is ter zitting toegelicht dat de situatie in zoverre was veranderd dat eiser op 5 juli 2025 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Daarnaast heeft verweerder gewezen op het feit dat eiser meerdere keren met onbekende bestemming is vertrokken, op grond waarvan de overdrachtstermijn was verlengd. De rechtbank volgt verweerder hierin. Er was dan ook (zoals ook vermeld in het proces-verbaal staandehouding/overbrenging/ophouding van 6 augustus 2025) sprake van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en de situatie dat eiser geen of onvoldoende medewerking had verleend aan de overdracht naar Kroatië in het kader van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt niet.

Bewaringsgronden 3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;en als lichte gronden vermeld dat eiser:4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

3.1. Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring, en de daarop gegeven toelichtingen, niet betwist. De onbestreden zware gronden 3a, 3b, 3f en 3k en lichte gronden 4a, 4c en 4d, die de ambtshalve toetsing van de rechtbank kunnen doorstaan, zijn tezamen voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Er vloeit namelijk uit voort dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.

Motiveringsgebrek 4. Eiser voert aan dat er sprake is van een motiveringsgebrek omdat hij heeft verklaard dat hij niet terug wil naar Kroatië omdat hij daar mishandeld is. Volgens eiser worden in Kroatië de mensenrechten van vluchtelingen en Dublinclaimanten stelselmatig geschonden. In de maatregel is geen enkele overweging gewijd aan de mishandeling en de situatie in Kroatië. Eiser verzoekt daarom om opheffing van de maatregel.

4.1. De rechtbank overweegt dat, zoals verweerder ter zitting terecht opmerkte, de omstandigheden in Kroatië en de gestelde ervaringen van eiser in Kroatië buiten de omvang van dit geding vallen. De bewaringsrechter is niet bevoegd om te beoordelen of eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. In de uitspraak van 12 februari 2025 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam[1] reeds geoordeeld, met inachtneming van door eiser aangevoerde gronden, dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Hier dient in de maatregel van bewaring van uit te worden gegaan en dit hoeft niet opnieuw te worden gemotiveerd. Er is dan ook geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt niet.

Medische aspecten 5. Eiser voert aan dat hij heel veel stress ervaart doordat hij wordt overgedragen aan Kroatië. Hij heeft twee keer een suïcidepoging ondernomen en heeft naar aanleiding van de ophouding zijn arm bekrast.

5.1. De rechtbank is van oordeel dat de medische omstandigheden van eiser geen aanleiding vormen om de bewaring onevenredig te achten. De psychische klachten zijn kenbaar bij het opleggen van de maatregel betrokken. Verweerder heeft er daarbij terecht op gewezen dat eiser in het detentiecentrum toegang heeft tot medische zorg, de medische zorgverlening in detentie gelijk is aan die in de vrije maatschappij en niet gebleken is dat eiser detentieongeschikt is. Verder is in de maatregel van bewaring vermeld dat als blijkt dat de zorg toch onvoldoende kan worden gegeven, eiser wordt overgeplaatst naar een regulier ziekenhuis, penitentiair psychiatrisch centrum of een gesloten gezondheidsinstelling. Ook is in de maatregel van bewaring opgenomen dat indien er gevaar van suïcide dreigt er in detentie ( [detentiecentrum] ) extra aandacht aan eiser zal worden gegeven. Eventueel kan eiser geplaatst worden in een zogenaamde “time-out” kamer. Indien nodig kan dit onder cameratoezicht. Mocht dit onvoldoende effect hebben, dan kan eiser geplaatst worden in een zogenaamde observatiecel waar constant toezicht is. Verder kan er zo nodig kort voor het vertrek van eiser nog een medische toets worden uitgevoerd om te beoordelen of eiser medisch gezien kan reizen en of medische begeleiding tijdens de vlucht nodig is. De veiligheid voor het leven en voor de gezondheid van de vreemdelingen is hiermee voldoende gewaarborgd. Tenslotte merkt de rechtbank op dat eiser ter zitting heeft bevestigd dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum goed zijn. De beroepsgrond slaagt niet.

Slotsom beroepsgronden

  1. Uit het voorgaande volgt dat eisers beroepsgronden niet leiden tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is.

Ambtshalve toetsing

  1. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring voorafgaande aan de opheffing daarvan op enig moment onrechtmatig is geweest.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Zaaknummer NL24.46597


Voetnoten

Zaaknummer NL24.46597