Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Haarlem

Bestuursrecht

zaaknummers: NL24.37852 en NL24.37853 uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

V-nummer: [nummer] , (gemachtigde: mr. M. Spapens),

en

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.

Procesverloop

2. Eiseres is geboren op [datum] 1946 en heeft de Afghaanse nationaliteit. Zij heeft op 19 augustus 2021 haar vierde, hier voorliggende, aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 27 september 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

2.2. De rechtbank heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op 14 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres, de gemachtigde van eiseres en [tolk] als tolk deelgenomen. Verweerder heeft op 10 juli 2025, dus twee dagen voor de zitting, laten weten niet op de zitting te verschijnen. Verder heeft verweerder afgezien van het indienen van een verweerschrift.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas

3. Eiseres vreest voor de Taliban in Afghanistan. Vrouwen worden in Afghanistan gediscrimineerd en hebben een tweederangs positie. Eiseres is een alleenstaande vrouw, haar man is in het verleden door de Taliban vermoord en zij heeft geen familieleden meer in Afghanistan. Daarbij behoort zij tot de sjiitische tak van de islam en tot de Tadzjiekse bevolkingsgroep. Ook vreest zij vervolging door de Taliban vanwege haar langdurige verblijf in Nederland. Haar beide zoons zijn bekeerd tot het christendom en daarom zal de Taliban eiseres, naast verwestering ook bekering tot het christendom toedichten.

Het bestreden besluit

4. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiseres als kennelijk ongegrond afgewezen.[1] Aan eiseres is eerder al een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod uitgevaardigd. Deze zijn nog steeds geldig. Volgens verweerder bevat het asielrelaas de volgende relevante elementen:

1. De identiteit, nationaliteit en herkomst;

2. Alleenstaande vrouw.

4.1. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Verweerder acht het niet geloofwaardig dat eiseres een alleenstaande vrouw is. Daarmee wordt bedoeld dat niet wordt gevolgd dat eiseres geen netwerk in Afghanistan heeft omdat zij daar haar hele leven heeft gewoond. Verweerder volgt niet dat de Taliban eiseres en haar zoons zal toedichten dat zij zijn bekeerd tot het christelijk geloof. De landeninformatie die eiseres aanhaalt ziet niet op haar persoonlijke situatie. Om deze reden heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de Taliban komt te staan. Volgens verweerder is eiseres geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Ook is er geen sprake van willekeurig geweld in Afghanistan als bedoeld in artikel 15, onder c, van de Kwalificatierichtlijn[2].

Heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij een alleenstaande vrouw is in Afghanistan?

5. Eiseres voert aan dat zij moet worden aangemerkt als een alleenstaande vrouw. Zij beschikt niet over een netwerk in Afghanistan. De zoons van eiseres zitten nog in de beroepsfase in Nederland dus of zij terug moeten naar Afghanistan staat nog ter toetsing.

5.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet wordt aangemerkt als alleenstaande vrouw. Omdat zij 64 jaar in Afghanistan heeft gewoond mag worden verwacht dat zij daar nog een netwerk heeft. Daar komt bij dat aan de zoons van eiseres geen rechtmatig verblijf wordt verleend, daarom dienen ook zij terug te keren naar Afghanistan.

5.2. Bij uitspraak van vandaag heeft de rechtbank de beroepen van de zoons tegen de afwijzing van hun asielaanvraag gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuw besluit op hun aanvraag te nemen[3]. Het is daarom niet zeker of zij terug moeten naar Afghanistan. Verder heeft eiseres op de zitting verklaard dat zij geen enkel familielid meer heeft in Afghanistan. Verweerder heeft hier niet op gereageerd, omdat verweerder niet op zitting was. De rechtbank is om beide redenen van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat eiseres geen alleenstaande vrouw is in Afghanistan. De beroepsgrond slaagt.

Heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer in Afghanistan?

6. Eiseres voert aan dat zij een reëel risico loopt op ernstige schade[4] bij terugkeer naar Afghanistan en een gegronde vrees heeft voor vervolging. Haar beide zonen zijn tot het christendom bekeerd. Het langdurig verblijf van eiseres in Nederland zal een vermoeden wekken bij de Taliban dat zij ook is bekeerd en verwesterd. Eiseres verwijst hiervoor naar de landeninformatie van Vluchtelingenwerk van 15 juli 2024[5] en het EUAA Country Guidance-rapport van mei 2024. Eiseres benadrukt de tweederangs positie van vrouwen in Afghanistan sinds de machtsovername van de Taliban. Zij verwijst hiervoor naar de uitspraak AH en FN tegen Oostenrijk van het Europees Hof van Justitie (het Hof) van 4 oktober 2024[6] waarin is bepaald dat Afghaanse vrouwen vanwege een samenspel van discriminatoire maatregelen van de Taliban in Afghanistan, in aanmerking komen voor het vluchtelingschap. Verweerder heeft nagelaten onderzoek te doen in dit kader. Eiser verwijst hiervoor naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 28 februari 2024.[7]

6.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bekering van de zoons niet wordt gevolgd. De stelling dat eiseres ook als bekeerd, of verwesterd zal worden gezien is niet nader onderbouwd. De informatie die eiseres aanhaalt over de Taliban is niet van toepassing op de situatie van eiseres. Zij kleedt zich niet westers en zij heeft niet aangetoond dat zij zich niet kan aanpassen aan de sociaal-culturele normen. Haar verblijf in het Westen maakt niet dat zij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de negatieve belangstelling van de Taliban staat en daardoor bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade loopt. Dat de problemen van eiseres passen bij de beschikbare landeninformatie wil niet zeggen dat haar gestelde vrees aannemelijk is.

6.2. Omdat verweerder niet op zitting is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend, is verweerder niet ingegaan op de verwijzing in beroep naar het arrest AH en FN tegen Oostenrijk van het Hof. De rechtbank ziet dit als een zorgvuldigheidsgebrek. De rechtbank kan het standpunt van eiseres volgen dat het arrest concrete aanknopingspunten biedt voor de door haar aangevoerde vrees voor vervolging in Afghanistan. Uit de uitspraak AH en FN tegen Oostenrijk van het Hof volgt dat de maatregelen tegen vrouwen op zichzelf staand kunnen worden aangenomen als daad van vervolging omdat deze door hun cumulatieve effect, afbreuk doen aan de eerbiediging van de menselijke waardigheid zoals gewaarborgd door artikel 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.[8] De rechtbank volgt het standpunt van eiseres ter zitting dat uit de uitspraak AH en FN tegen Oostenrijk van het Hof niet volgt dat er onderscheid gemaakt wordt tussen vrouwen die geen discriminatie ontvangen. De rechtbank verwijst naar de volgende rechtsoverwegingen van dat arrest:

56. In dit geval concludeert het EASO in punt 3.15 van het rapport van januari 2023, getiteld „Country guidance: Afghanistan”, dat er in het algemeen voor Afghaanse vrouwen en meisjes, gelet op de sinds 2021 door het Talibanregime vastgestelde maatregelen, een gegronde vrees bestaat voor daden van vervolging in de zin van artikel 9 van richtlijn 2011/95. Evenzo wijst de UNHCR, in de context van de onderhavige zaak, in zijn op 25 mei 2023 afgegeven verklaring over het begrip „vervolging” wegens een accumulatie van maatregelen wat de huidige situatie van vrouwen en meisjes in Afghanistan betreft, op het bestaan van een vermoeden van erkenning van de vluchtelingenstatus ten aanzien van Afghaanse vrouwen en meisjes, gelet op de daden van vervolging die de Taliban uitsluitend op grond van hun geslacht jegens hen hebben gepleegd.

57. In die omstandigheden kunnen de bevoegde nationale autoriteiten met betrekking tot verzoeken om internationale bescherming die worden ingediend door vrouwelijke onderdanen van Afghanistan oordelen dat het momenteel niet nodig is om bij het individuele onderzoek naar de situatie van een vrouw die om internationale bescherming verzoekt vast te stellen dat zij een reëel en specifiek risico zou lopen aan daden van vervolging te worden onderworpen indien zij naar haar land van herkomst zou worden teruggestuurd, wanneer de gegevens betreffende haar individuele status, zoals haar nationaliteit en haar geslacht, vaststaan.

58. Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 4, lid 3, van richtlijn 2011/95 aldus moet worden uitgelegd dat het aan de bevoegde nationale autoriteit, rekening houdend met de omstandigheden in het land van herkomst van een vrouw op het moment dat haar verzoek om internationale bescherming wordt beoordeeld, niet de verplichting oplegt om, bij haar beoordeling of de discriminerende maatregelen waaraan deze vrouw in dat land van herkomst is blootgesteld of kan worden blootgesteld daden van vervolging vormen in de zin van artikel 9, lid 1, van deze richtlijn, in het kader van de individuele beoordeling van dat verzoek om internationale bescherming in de zin van artikel 2, onder h), van die richtlijn ook andere elementen dan haar geslacht en haar nationaliteit in aanmerking te nemen die kenmerkend zijn voor haar persoonlijke situatie.[9]

Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit bovenstaande passages dat op verweerder geen verplichting rust om ‘andere kenmerken dan geslacht en nationaliteit’ in aanmerking te nemen bij het individuele onderzoek naar de situatie van een vrouw bij de vraag of zij een reëel risico loopt op ernstige schade indien zij wordt teruggestuurd naar Afghanistan, en haar nationaliteit en haar geslacht, vaststaan. De rechtbank stelt vast dat dit het geval is bij eiseres. Verweerder heeft hier geen standpunt over ingenomen. Verweerders in het besluit weergegeven standpunt dat in het geval van eiseres geen sprake is van een risico op vervolging omdat eiseres zich niet westers kleedt, of zich zou kunnen aanpassen aan de sociaal-culturele normen volstaat in het licht van de overwegingen van het Hof niet. Dat geldt ook voor verweerders standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aangehaalde informatie op haar persoonlijk ziet, nu uit het arrest kan worden afgeleid dat de vaststelling dat eiseres de Afghaanse nationaliteit bezit en vrouw is, voor het Hof voldoende is voor het oordeel dat eiseres reeds om die reden gegronde vrees heeft voor vervolging.[10] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zonder dit arrest bij de beoordeling te betrekken, niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres geen gegronde vrees heeft voor vervolging in Afghanistan. Deze beroepsgrond slaagt.

Loopt eiseres bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade?

6.3. Eiseres heeft op de zitting gewezen op de landeninformatie van Vluchtelingenwerk van 7 april 2025.[11] De rechtbank dient gelet op het bepaalde in artikel 83a van de Vw[12] het bestreden besluit naar de situatie van dit moment (ex nunc) te toetsen. Gelet daarop zal de rechtbank ook de landeninformatie van 7 april 2025 bij de beoordeling betrekken.

6.4. Eiseres heeft aangevoerd dat sprake is van een lacune voor wat betreft de informatie over gedwongen terugkeer naar Afghanistan. Volgens eiseres is niet bekend wat er gebeurt met mensen die gedwongen terugkeren. Dit is volgens eiseres ook niet betrokken bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 november 2024.[13] Eiseres heeft op de zitting benadrukt dat verweerder nader onderzoek moet doen zoals volgt uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 28 februari 2024[14].

6.5. De rechtbank stelt vast dat de Afdelingsuitspraak van 20 november 2024 ziet op vrijwillige terugkeer naar Afghanistan. De conclusie van de Afdeling dat uit de informatie uit de openbare bronnen niet volgt dat vreemdelingen die in een westers land hebben verbleven, bij terugkeer alleen al om die reden een reëel risico op ernstige schade lopen als zij vrijwillig terugkeren naar Afghanistan, ziet dus niet op gedwongen terugkeer. Verweerder heeft hier vanwege het niet verschijnen op de zitting geen standpunt over ingenomen. Uit de door eiseres aangehaalde landeninformatie volgt dat sinds de machtsovername van de Taliban geen gedwongen terugkeer heeft plaatsgevonden vanuit Europa.[15] De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering of onderzoek niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres geen reëel risico loopt op ernstige schade.

6.6. De conclusie is dat verweerder zonder nadere motivering of onderzoek niet tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiseres geen reëel risico loopt op ernstige schade. Deze beroepsgrond slaagt.

6.7. Omdat het beroep reeds gegrond is, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.

7.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. In het bijzonder moet verweerder ingaan op het arrest van het Hof die ziet op de discriminatie van vrouwen in Afghanistan sinds de machtsovername van de Taliban. Ook dient verweerder in te gaan op het standpunt van eiseres dat in haar geval, sprake zal zijn van gedwongen terugkeer, en hoe dat doorwerkt in de beoordeling of eiseres een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.

7.2. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

7.3. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding van haar proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten van eiser met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op €2.721,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het indienen van een verzoekschrift en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit van 27 september 2024;

  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;

  • veroordeelt verweerder tot een betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres.

De voorzieningenrechter:

  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;

  • veroordeelt verweerder tot een betaling van € 907,- aan verzoekster.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Zoon, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover dit gaat over het beroep, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b eerste lid onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.

Richtlijn 2011/95/EU.

NL24.35628, NL24.37849 en NL24.37850.

Als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 15 juli 2024.

ECLI:EU:C:2024:828.

ECLI:NL:RBDHA:2024:2720.

ECLI:EU:C:2024:828, rechtsoverweging 46.

Idem, rechtsoverweging 56-58.

Als bedoeld in artikel 2 van de Kwalificatierichtlijn.

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025.

Vreemdelingenwet 2000.

ECLI:NL:RVS:2024:4648.

ECLI:NL:RBDHA:2024:2720

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025, pagina 10, 11 en 19.


Voetnoten

Op grond van artikel 31, eerste lid, en artikel 30b eerste lid onder g, van de Vreemdelingenwet 2000.

Richtlijn 2011/95/EU.

NL24.35628, NL24.37849 en NL24.37850.

Als bedoeld in artikel 3 van het EVRM.

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 15 juli 2024.

ECLI:EU:C:2024:828.

ECLI:NL:RBDHA:2024:2720.

ECLI:EU:C:2024:828, rechtsoverweging 46.

Idem, rechtsoverweging 56-58.

Als bedoeld in artikel 2 van de Kwalificatierichtlijn.

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025.

Vreemdelingenwet 2000.

ECLI:NL:RVS:2024:4648.

ECLI:NL:RBDHA:2024:2720

Vluchtelingenwerk Nederland, Afghanistan - Leefregels onder de Taliban & verwestering mannen, terugkeer uit het Westen, 7 april 2025, pagina 10, 11 en 19.