Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15034 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1503412 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL25.35668

V-nummer: [V-nummer], (gemachtigde: mr. J.J. Eizenga),

en

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw[1] opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Verweerder heeft op 3 augustus 2025 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet.

Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 4 augustus 2025 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 7 augustus 2025 een verweerschrift ingediend. Eiser heeft op 9 augustus 2025 gereageerd op het verweerschrift. De rechtbank heeft op 12 augustus 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1994 en heeft de Surinaamse nationaliteit.

2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.

Strafrechtelijk voortraject

3. Eiser voert aan dat de strafrechtelijke arrestatie voorafgaand aan de vreemdelingenbewaring onterecht was en dat dit gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de inbewaringstelling.

4. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling[2] ligt de rechtmatigheid van het strafrechtelijk voortraject niet bij de bewaringsrechter ter beoordeling voor.[3] Voor zover eiser meent dat deze aanhouding niet meer binnen het strafrecht aan de orde kan worden gesteld, maakt dat het vorenstaande niet anders. Een eventuele onrechtmatigheid in het strafrechtelijk voortraject, raakt de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring niet.

Rechtsbijstand

5. Eiser voert verder aan dat hij voorafgaand aan het gehoor inbewaringstelling ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om met zijn gemachtigde te spreken en dat zijn gemachtigde ten onrechte niet is toegelaten tot dat gehoor. Volgens eiser is dit in strijd met het Vb[4] en is hem daardoor het recht op rechtsbijstand ontnomen. Verweerder had zo nodig de termijn van de ophouding kunnen verlengen. Ook is niet met zijn gemachtigde gecommuniceerd hoe lang het gehoor nog zou duren en is geen direct contact met hem opgenomen.

6. Verweerder geeft aan dat de piketmelding om 16:35 uur is verzonden, om 18:14 uur is geaccepteerd en het gehoor ruim twee uur na verzending van de piketmelding, om 18:55 uur, is aangevangen. Daarmee is volgens verweerder, conform het beleid, zoals neergelegd in paragraaf A5/6.5 van de Vc[5] gehandeld. Omdat de gemachtigde arriveerde op het moment dat het gehoor bijna was afgerond, is het recht op rechtsbijstand niet geschonden.

7. Het recht op rechtsbijstand in bewaringszaken is neergelegd in artikel 100 van de Vw, artikel 5.2 van het Vb en in paragraaf A5/6.5 van de Vc. In laatstgenoemde paragraaf is bepaald dat het gehoor zonder aanwezigheid van een advocaat mag worden aangevangen indien de vreemdeling geen advocaat wenst of indien binnen twee uur na verzending van de piketmelding geen advocaat aanwezig is. Vaststaat dat de piketmelding op 29 juli 2025 om 16:35 uur is ontvangen door de Raad voor rechtsbijstand en dat het gehoor om 18:55 uur is aangevangen, zodat de voornoemde termijn van twee uur is verstreken. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt dat de gehoorambtenaar kort voor aanvang tevergeefs telefonisch contact heeft geprobeerd op te nemen met de toegewezen advocaat (om 18:50 uur) en dat tijdens het gehoor werd gemeld dat de advocaat onderweg was. Eiser heeft desgevraagd verklaard te begrijpen dat zijn advocaat hem na afloop van het gehoor zou bezoeken. Tegen het eind van het gehoor werd gemeld dat de advocaat was gearriveerd, waarna de gehoorambtenaar heeft aangegeven dat deze eiser na afloop kon spreken, nu het gehoor nagenoeg was afgerond.

Gelet op het voorgaande is geen sprake van een schending op het recht op rechtsbijstand. De beroepsgrond slaagt niet.

Maatregel van bewaring

8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden[6] vermeld dat eiser:

- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

  • 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;

en als lichte gronden[7] vermeld dat eiser:

- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

  *- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;*
  
  *- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan*.

9. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.

Lichter middel

10. Eiser voert verder aan dat hij heeft aangeboden zelf zorg te dragen voor terugkeer naar Suriname, zodat een lichter middel van bewaring mogelijk was.

11. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd waarom geen aanleiding bestond om een lichter middel toe te passen. Daarbij is van belang dat aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden een risico op onttrekking aan het toezicht oplevert. Verweerder heeft kunnen betrekken dat eiser eerder de gelegenheid om zelfstandig te vertrekken niet heeft benut en dat daaruit volgt dat hij niet bereid was te vertrekken. Hoewel eiser heeft verklaard zelfstandig terug te willen keren naar Suriname, heeft hij ook verklaard dat hij nooit in Nederland heeft gewerkt of inkomen heeft verdiend, dat zijn vriendin in Nederland hem onderhield en dat zijn geld zich bij zijn moeder in Suriname bevindt. Verweerder heeft onder deze omstandigheden niet erop hoeven vertrouwen dat eiser op korte termijn zelfstandig zou vertrekken. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Ambtshalve toets

12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;

  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 12 augustus 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2020:2400.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Vreemdelingencirculaire 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Zie onder meer ECLI:NL:RVS:2020:2400.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Vreemdelingencirculaire 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.