ECLI:NL:RBDHA:2025:15002 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.34612, NL25.34613, NL25.34614, NL25.34615 en NL25.34617
**[eiseres 1],**v-nummer: [nummer 2], eiseres **[eiseres 2],**v-nummer: [nummer 3], eiseres, **[eiseres 3],**v-nummer: [nummer 4], eiseres, **[eiser 2],**v-nummer: [nummer 5], eiser samen: eisers, (gemachtigde: mr. F.W. Verweij),
en
(gemachtigde: mr. E. Özel).
Procesverloop
Met het bestreden besluit van 28 juli 2025 heeft de minister aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. Op 1 augustus 2025 heeft de minister de maatregel van bewaring opgeheven vanwege de Dublinoverdracht van eisers aan Kroatië en is de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 augustus 2025 op zitting behandeld. Eisers en hun gemachtigde zijn niet verschenen. De minister heeft zich later vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Heeft de minister voldaan aan de informatieplicht?
2. Eisers betogen dat de minister niet heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). In dit kader voeren eisers aan dat aan hen een informatiefolder in de Turkse taal is verstrekt. Hiermee is niet voldaan aan de informatieplicht. Eisers betogen dat zij niet schriftelijk in een taal die zij verstaan op de hoogte zijn gesteld van de redenen van de inbewaringstelling.
2.1. De minister stelt zich op het standpunt dat, door het verstrekken van de informatiefolder in de Turkse taal, is voldaan aan de informatieplicht zoals bedoeld in artikel 5.3 van het Vb 2000. De minister stelt dat er geen informatiefolders beschikbaar zijn in de Oeigoerse taal. Oeigoers is een Turkse taal. Eisers hebben langere tijd in Turkije gewoond en kunnen de Turkse taal verstaan, waardoor de informatiefolder in de Turkse taal volstaat. Wanneer de rechtbank dit standpunt niet volgt, verzoekt de minister de rechtbank om een belangenafweging te maken. Hierbij wijst de minister op het feit dat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling in de Oeigoerse taal heeft plaatsgevonden, waardoor eisers zijn geïnformeerd in een taal die zij wel verstaan. De minister stelt zich op het standpunt dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad.
2.2. De rechtbank is het met eisers eens dat de minister met betrekking tot de aan eisers uitgereikte informatiefolder niet aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb 2000 heeft voldaan. Niet is gebleken dat eisers de Turkse taal dusdanig beheersen dat zij de aan hen uitgereikte informatiefolder in de Turkse taal kunnen begrijpen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eisers op 28 juli 2025 zijn gehoord met behulp van een tolk in de Oeigoerse taal. Het had dan ook op de weg van de minister gelegen om aan eisers een informatiefolder in de Oeigoerse taal ter beschikking te stellen of de beschikbaar gestelde folder bij uitreiking met behulp van een tolk in de Oeigoerse taal toe te lichten. Dit betekent echter niet dat de rechtbank de beroepen gegrond zal verklaren, want er bestaat aanleiding om dit gebrek te passeren op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad. Tijdens het eerdergenoemde gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling zijn eisers bijgestaan door een registertolk in de Oeigoerse taal. Hierdoor zijn eisers wel mondeling geïnformeerd over hun inbewaringstelling en de gronden die hieraan ten grondslag liggen. Ook was hen bekend dat zij rechtsbijstand konden verkrijgen, en hebben zijn beroep kunnen instellen.
2.3. Ten aanzien van de proceskostenvergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), in meervoudige samenstelling, van 15 november 2023 volgt dat geen aanleiding bestaat de minister te veroordelen in de proceskosten indien de rechtbank oordeelt dat de minister de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 heeft geschonden, maar het beroep tegen de maatregel van bewaring toch ongegrond verklaart.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen? 3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eisers zich aan het toezicht zouden onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vb 2000, als zware gronden vermeld dat eisers:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;3d. niet dan wel niet voldoende meewerken aan het vaststellen van hun identiteit en nationaliteit;3f. zich zonder noodzaak hebben ontdaan van hun reis- of identiteitsdocumenten;3k. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en geen medewerking verlenen aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van hun asielverzoeken;3m. een overdrachtsbesluit hebben ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;en als lichte gronden vermeld dat eisers:4a. zich niet aan een of meer andere voor hen geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb hebben gehouden;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
3.1. De minister heeft lichte gronden 4a en 4d ter zitting laten vallen.
3.2. Eisers betwisten alle zware en lichte gronden. Met betrekking tot zware grond 3a voeren eisers aan dat deze niet aan hen kan worden tegengeworpen, omdat zij asielzoekers zijn. Eisers hebben zich direct na binnenkomst in Nederland gemeld en asiel aangevraagd. Hiermee hebben zij voldaan aan de op hen rustende verplichting. Ten aanzien van zware grond 3f voeren eisers aan dat dit niet aan hen kan worden tegengeworpen, omdat het hebben van identiteitsdocumenten niet relevant is voor de Dublinprocedure. Om die reden is ook het ontbreken van identiteitsdocumenten niet relevant, evenals de reden voor het ontbreken van deze documenten. Ten aanzien van lichte grond 4c betogen eisers dat zij in een opvanglocatie van het COa verbleven waarbij zij leefgeld ontvingen. Het is daarom, aldus eisers, volstrekt onwaarschijnlijk dat zij zich aan het toezicht zouden onttrekken. Eisers betogen dat de stelling van de minister dat een vaste woon- of verblijfplaats slechts kan worden aangenomen bij een inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP), gebaseerd is op een onjuiste interpretatie van rechtspraak van de Afdeling.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er voldoende gronden om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Voor zware gronden 3a en 3f is het voldoende dat deze feitelijk juist zijn.
Heeft de minister ten onrechte geen lichter middel opgelegd? 4. Eisers betogen dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling. Dat de inbewaringstelling volgens de minister nu noodzakelijk is, is het gevolg van het handelen van de minister en niet van dat van eisers. Eisers betogen dat de minister sinds 26 juni 2025 geen acties heeft ondernomen om de overdracht aan Kroatië voor te bereiden.
4.1. Naar het oordeel van de rechtbank had de minister niet moeten volstaan met een lichter middel dan de inbewaringstelling van eisers. Hierbij heeft de minister mogen meewegen dat eisers tijdens het vertrekgesprek van 8 april 2025 een weigerachtige houding hebben aangenomen. In dit gesprek hebben eisers aangegeven dat zij van plan waren om na de ongegrondverklaring van het beroep in de Dublinprocedure in Nederland te blijven. Hieruit heeft de minister mogen afleiden dat eisers niet voornemens waren om mee te werken aan hun overdracht. Ook volgt het onttrekkingsrisico uit de zware en lichte gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel. Op zitting is nog wel aan de orde gesteld of de minister aan eisers mocht tegenwerpen dat zij niet zelf enige actie hebben ondernomen om daadwerkelijk de vrijwillige, zelfstandige gecontroleerde overdracht mogelijk te maken en dat zij niet hebben voldaan aan het overdrachtsbesluit
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
5. Los van de door eisers aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eisers verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.
Conclusie en gevolgen
6. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6.1. Gelet op het geconstateerde gebrek onder rechtsoverweging 2.2 en hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 2.3 ziet de rechtbank wel aanleiding om de minister te veroordelen in de door eisers redelijkerwijs gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,00 (1 punt voor het indienen van de samenhangende beroepschriften met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart de beroepen ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
-
veroordeelt de minister in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 907,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E. Brokke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
ABRvS 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.
Rb Den Haag (zp Arnhem), 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
ABRvS 30 juni 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2911 en ECLI:NL:RVS:2025:2912.
ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
Tijdens de zitting is o.a. ABRvS 13 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1667 besproken, waarin is geoordeeld dat in het kader van de Dublinprocedure “de vreemdeling niet gehouden is initiatief te nemen om te vertrekken naar de verantwoordelijke lidstaat”.
Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.