Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.24764 (beroep) en NL25.24765 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),

en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Inleiding

  1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.

1.1. Eiser heeft op 8 december 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 3 juni 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.

1.2. De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, J. Lakjaa als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

  1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiser heeft op 8 december 2024 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Hij heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij biseksueel is en toen hij werkte in Qatar een filmpje heeft gemaakt waarin hij zoenend te zien is met een man en dat heeft gepost op Facebook. Zijn familie in Marokko heeft dit filmpje gezien en hierdoor heeft eiser problemen ervaren in Marokko. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 3 juni 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.

  2. Volgens verweerder bestaat eisers asielrelaas uit de volgende asielmotieven:

3.1. Verweerder heeft eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig gevonden. Verweerder vindt eisers problemen vanwege zijn seksuele gerichtheid ongeloofwaardig. Zo heeft eiser zijn verklaringen niet onderbouwd met objectieve documenten die zijn asielmotief volledig onderbouwen. Eisers verklaringen vormen volgens verweerder voorts geen samenhangend en aannemelijk geheel. Zo heeft eiser niet inzichtelijk verklaard over welke gevoelens hij had toen hij erachter kwam dat hij zich ook aangetrokken voelde tot mannen. Eisers verklaringen over zijn vriendschap met [naam 1] en hoe deze vriendschap is ontwikkeld tot een liefdesrelatie zijn oppervlakkig en summier. Ook heeft eiser geen inzicht gegeven in zowel zijn persoonlijke gevoelens en gedachtes over hoe het voor hem was om zijn geaardheid geheim te moeten houden als in zijn persoonlijke beleving bij de ontdekking van zijn biseksuele geaardheid. Verder kan eiser niet concretiseren waarom hij zich anders voelde en hoe hij zijn geaardheid ziet in het licht van zijn religie. Ook weet eiser vrijwel niets over de situatie van de LHBTI-gemeenschap in Marokko en Nederland. Tot slot zijn eisers verklaringen over zijn problemen met zijn oom niet aannemelijk en heeft eiser zijn paspoort weggegooid en dit wordt hem verweten. Verder kan eiser volgens verweerder in grote lijnen niet als geloofwaardig worden beschouwd, omdat hij zijn paspoort expres heeft weggegooid. Daarnaast is eisers asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij afkomstig is uit een veilig land van herkomst.[1] Tot slot wordt eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.

Wat vindt eiser in beroep?

  1. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser verzoekt om hetgeen in de zienswijze naar voren is gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Eiser voert verder aan dat werkinstructie (WI) 2024/6 in strijd is met artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn[2]. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd welke extra documenten hij verlangd, nu eiser alle documenten heeft overgelegd waarover hij mogelijkerwijs kon beschikken om zijn asielrelaas te onderbouwen. Eiser voert verder aan dat verweerder miskent dat eiser beter in staat was over zijn gevoelens te verklaren in aanwezigheid van een vrouwelijk tolk en dat eiser moeite had om over zijn gevoelens te verklaren door de detentieomstandigheden in JCS[3]. Subsidiair vindt eiser dat zijn verklaringen over zijn relatie met [naam 1] en zijn gevoelens toen hij erachter kwam dat hij zich tot mannen aangetrokken voelde, niet oppervlakkig en summier. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met eisers situatie in Marokko en heeft niet de juiste vragen gesteld. Ook verwijt verweerder hem ten onrechte dat hij weinig weet over de LHBTI-organisaties in Nederland, omdat eiser tijdens het gehoor nog niet was toegelaten tot Nederland. Over de screenshots van het gesprek met [naam 2] , legt eiser uit dat [naam 2] iemand is met wie eiser contact heeft en zijn gevoelens deelt. Verder werpt verweerder ten onrechte tegen dat eiser geen toelichting heeft gegeven bij de overgelegde foto’s. Over eisers problemen met zijn oom voert eiser aan dat hij de video niet kan overleggen, omdat hij deze heeft verwijderd. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom het verwijderen van de video leidt tot de conclusie dat het gehele asielrelaas ongeloofwaardig is. Ook betrekt verweerder bij deze beoordeling ten onrechte de omstandigheid dat eiser zijn paspoort heeft weggegooid. Verweerder heeft hierbij niet de overgelegde verblijfsvergunning uit Qatar betrokken. Tot slot mocht verweerder eiser geen inreisverbod opleggen vanwege het enkele feit dat hij zijn paspoort heeft weggegooid, nu hij wel een identiteitskaart en verblijfsvergunning in Qatar heeft overgelegd.

Wat is het oordeel van de rechtbank?

  1. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.

Herhaald en ingelast

  1. Voor zover eiser in beroep verwijst naar zijn standpunten uit de zienswijze en deze herhaalt, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Verweerder heeft op deze standpunten immers in de besluitvorming gemotiveerd gereageerd en eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom deze motivering niet juist is, hetgeen wel op zijn weg had gelegen.

Tolk, zorgvuldigheid gehoor en correcties en aanvullingen

  1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende zorgvuldig heeft gehandeld bij het afnemen van het gehoor en de inzet van de tolken. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat de hoorambtenaar bij aanvang van het gehoor op de eerste dag heeft aangegeven dat er geen vrouwelijke tolk beschikbaar was en aan eiser gevraagd of het goed was om met een mannelijke tolk het gesprek te voeren. Eiser heeft hierop gereageerd dat als er geen vrouwelijke tolk beschikbaar was, het geen probleem is om het gesprek te voeren met de mannelijke tolk.[4] Aan het eind van de eerste dag vraagt de hoorambtenaar ook of eiser nog op- of aanmerkingen heeft op de werkwijze van de tolk. Hierop reageert eiser dat dat niet het geval is en alles goed is gegaan.[5] Verweerder heeft op zitting toegelicht dat hoorambtenaren speciaal opgeleid zijn en alert zijn op het welzijn van de vreemdeling. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat eiser op geen enkel moment heeft aangegeven dat hij zich niet op zijn gemak voelde. Eiser heeft dit tijdens de zitting niet weersproken. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiser fijner was geweest om al een vrouwelijke tolk op dag één te krijgen, is uit het verslag van het nader gehoor niet gebleken dat eiser terughoudend is geweest om over zijn gevoelens te verklaren. Ook is niet gebleken dat eiser door de omstandigheden in de JCS problemen heeft ondervonden tijdens het nader gehoor. Gelet op het voorgaande heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij door de gestelde onzorgvuldige gang van zaken tijdens het gehoor in zijn belangen is geschaad.

7.1. Eisers beroepsgrond dat verweerder de correcties en aanvullingen onvoldoende in de besluitvorming heeft meegewogen, slaagt niet. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat hij kennis heeft genomen van de correcties en aanvullingen. Maar hij heeft er daarnaast op gewezen dat uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat van een vreemdeling een deugdelijke verklaring wordt verwacht voor het feit dat hij essentiële punten van zijn asielrelaas pas in de correcties en aanvullingen correct naar voren heeft gebracht.[6] Eiser heeft – mede gelet op het oordeel dat het gehoor zorgvuldig is afgenomen – hiervoor geen deugdelijke verklaring gegeven.

De geloofwaardigheidsbeoordeling 8. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft op 6 maart 2025 uitspraak gedaan over de nieuwe werkwijze van verweerder voor de geloofwaardigheidsbeoordeling.[7] Uit deze uitspraak volgt dat de nieuwe werkwijze geen verhoogde bewijsmaatstaf bevat die in strijd is met het Unierecht. Wel moet verweerder alle omstandigheden in een specifiek geval altijd in samenhang beoordelen om tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De cumulatieve voorwaarden uit artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 kunnen dus niet als strikte checklist worden getoetst door verweerder. De grond van eiser dat de werkwijze van verweerder met betrekking tot de geloofwaardigheidsbeoordeling op zichzelf in strijd is met het Unierecht, slaagt dus niet.

8.1. De rechtbank is met betrekking tot de inhoudelijke geloofwaardigheidsbeoordeling van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn biseksuele gerichtheid niet aannemelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen, onder andere omdat eiser niet inzichtelijk heeft verklaard over welke gevoelens hij had toen hij erachter kwam hij zich ook aangetrokken voelde tot mannen. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat hij zijn gevoelens en gedachtes hierover niet concreet heeft gemaakt. Zo heeft eiser verklaard dat hij een gevoelig en emotioneel persoon is en dat hij niet kijkt naar het innerlijk van de mens[8], maar verweerder heeft mogen concluderen dat deze verklaring en de gestelde vervolgvragen geen inzicht bieden in eisers persoonlijke gevoelens en gedachten toen hij erachter kwam dat hij biseksueel was. Daarnaast heeft verweerder mogen betrekken dat eiser oppervlakkig en summier heeft verklaard over de ontwikkeling van de vriendschap tot een relatie met [naam 1] , over zijn gevoelens voor [naam 1] en de relatie zelf. Verweerder mocht dit wel van eiser verwachten nu eiser stelt vijf jaar een relatie met hem te hebben gehad, zij elkaar dagelijks zagen en hij bovendien heeft verklaard dat [naam 1] een leegte in eisers leven vulde[9]. Daarom mag verweerder van eiser verwachten dat hij kan uitleggen hoe hun vriendschap tot een relatie is ontwikkeld. Ook mag verweerder van eiser verwachten dat hij meer kan verklaren over zijn gevoelens voor [naam 1] . De verklaringen van eiser dat hij zich door [naam 1] niet meer eenzaam voelde, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Verder mocht verweerder eiser tegenwerpen dat hij geen inzicht geeft in zijn persoonlijke gevoelens en gedachtes over hoe het voor hem was om zijn geaardheid geheim te moeten houden en hoe zijn persoonlijke beleving was bij de ontdekking van zijn biseksuele geaardheid. Eiser verklaart slechts dat het voor hem niet uitmaakte. Ook mocht verweerder eiser tegenwerpen dat hij wisselend en ongerijmd heeft verklaard over wanneer hij wist biseksueel te zijn, nu hij eerst heeft verklaard dat hij het wist op het moment dat hij naar de universiteit ging, maar later heeft verklaard dat hij zijn biseksuele gerichtheid voor die tijd niet wist omdat hij niet de kans heeft gekregen om dat te begrijpen.[10] Verweerder heeft van belang geacht dat eiser niet kan concretiseren waarom hij zich anders voelde en hoe hij zijn geaardheid ziet in het licht van zijn religie. Zo heeft eiser aangegeven dat hij nog veel vragen heeft, deze vragen moet uitzoeken, maar kan hij niet concretiseren welke vragen hij heeft.[11] Ook heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij vrijwel niets weet over de LHBTI situatie in Marokko. Zo weet eiser bijvoorbeeld niet of homoseksualiteit verboden is in Marokko.[12] Ten aanzien van de screenshots van het gesprek met [naam 2] heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat dit niet voldoende is om eisers homoseksuele gerichtheid aannemelijk te maken. Het gesprek gaat slechts over LHBTI-organisaties in Nederland. Ten aanzien van de foto’s en brief van zijn gestelde partner, heeft verweerder erop kunnen wijzen dat enkel het overleggen van foto’s en een brief niet voldoende zijn om zijn seksuele gerichtheid geloofwaardig te bevinden. Zelfs als eiser moet worden gevolgd in zijn uitleg dat hij de gestelde vragen tijdens het gehoor verkeerd heeft begrepen, is dat onvoldoende om de voorgaande tegenwerpingen anders te maken.

8.2. De rechtbank volgt eiser wel in zijn beroepsgrond dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte heeft tegengeworpen dat bij eiser geen interne worsteling heeft plaatsgevonden. Eiser heeft er niet ten onrechte op gewezen dat verweerder moest beoordelen of eiser dan wel een denkproces heeft doorgemaakt. Verweerder heeft op zitting verduidelijkt dat in de besluitvormig is meegewogen of eiser concreet over zijn denkproces kon verklaren. Verweerder heeft eiser, gelet op zijn summiere en oppervlakkige verklaringen, mogen tegenwerpen dat hij hierin niet is geslaagd. De rechtbank volgt eiser ook in zijn beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat zijn kennis over de LHBTI-gemeenschap in Nederland te summier is. Verweerder heeft op zitting het standpunt ingenomen dat iedere vreemdeling weliswaar op een andere manier leert over de LHBTI-gemeenschap in Nederland maar dat verweerder in zijn beoordeling aan dit aspect minder waarde hecht. Hiermee heeft verweerder onvoldoende uitgelegd waarom hij (een bepaalde) waarde heeft gehecht aan eisers gebrek aan kennis, terwijl eiser hiervoor een verklaring heeft gegeven. Gelet op hetgeen is overwogen onder 8.1. neemt dit gebrek de overige tegenwerpingen van verweerder niet weg, waardoor de rechtbank van oordeel is dat verweerder eisers biseksuele geaardheid ongeloofwaardig heeft kunnen vinden.

De problemen met eisers oom

  1. De rechtbank stelt voorop dat verweerder op zitting heeft toegelicht dat hij niet langer tegenwerpt dat eiser indirect is bedreigd door zijn oom en dat eiser bescherming kon zoeken bij de autoriteiten in Marokko.

  2. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder niet enkel en alleen om het feit dat eisers biseksualiteit ongeloofwaardig is bevonden, de problemen met zijn oom ongeloofwaardig vinden.[13] De rechtbank zal dan ook verweerders subsidiaire standpunt beoordelen in overweging 10.1. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eiser zonder nadere motivering niet kon tegenwerpen dat het onlogisch is dat hij naar Qatar is gegaan, omdat ook daar homoseksuele handelingen niet zijn toegestaan. Eiser heeft namelijk toegelicht dat er ten tijde van het WK voetbal in Qatar werkgelegenheid was, dat er een grote internationale LHBTI-gemeenschap aanwezig was en dat het daarom makkelijker was om met die gemeenschap in contact te komen.

10.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder verder deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij het asielrelaas over de problemen met eisers oom ongeloofwaardig vindt. Verweerder heeft mogen betrekken dat eisers biseksuele geaardheid ongeloofwaardig is geacht nu gelet op hetgeen overwogen onder overweging 8, verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eisers biseksuele geaardheid ongeloofwaardig is. Verder heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat hij geen problemen van zijn familieleden heeft ondervonden en hij bovendien heeft verklaard dat hij sinds zijn vertrek niets meer heeft gehoord van zijn oom.[14] Ook heeft verweerder eiser mogen tegenwerpen dat een aantal vrienden de op Facebook geplaatste video hebben gezien, maar dat hij geen reactie van hen heeft gekregen.[15] Verder vindt verweerder het ongerijmd dat eiser een video op Facebook plaatst waarmee hij zijn geheim openbaart. Eiser heeft deze tegenwerpingen niet bestreden.

10.2. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser ten onrechte tegengeworpen dat hij de video niet heeft overgelegd. Volgens eiser heeft hij de video direct van Facebook Stories verwijderd nadat hij erachter kwam dat de video was geplaatst. Daarmee is volgens eiser de video voorgoed gewist. Verweerder heeft niet weersproken dat dit zo werkt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder eiser zonder nadere toelichting niet mocht tegenwerpen dat hij de video niet heeft overgelegd. Gezien het voorgaande leidt dit echter niet tot een andere conclusie.

10.3. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat eisers beroepsgrond dat verweerder ten onrechte in de geloofwaardigheidsbeoordeling van eisers problemen met zijn oom heeft meegewogen dat hij zijn paspoort heeft weggegooid, slaagt. Verweerder heeft op zitting toegelicht dat eiser weliswaar zijn identiteit voldoende heeft aangetoond, maar dat het weggooien van het paspoort is meegewogen bij de geloofwaardigheid van eisers verklaringen. Verweerder heeft verduidelijkt dat dit element niet van doorslaggevend gewicht is in de geloofwaardigheidsbeoordeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met deze toelichting onvoldoende gemotiveerd waarom eisers paspoortinformatie – waaronder zijn eerdere reizen – zijn asielmotieven nader zouden moeten onderbouwen. Gelet op het voorgaande leidt dit echter niet tot een andere conclusie.

Veilig land van herkomst 11. De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 8 januari 2025 geoordeeld dat het uitzonderen van groepen zich niet verdraagt met de aanwijzing van een land als veilig in de zin van de Procedurerichtlijn.[16] De rechtbank sluit zich aan bij dit oordeel en verklaart artikel 3.37f, vierde lid, aanhef en onder a, van het Vv 2000 daarom onverbindend.[17]

11.1. Verweerders aanwijzing van Marokko als veilig land van herkomst berust niet op een draagkrachtige motivering. Verweerder heeft dan ook onzorgvuldig gehandeld door de asielaanvraag van eiser te behandelen in de versnelde procedure en verweerder heeft eisers aanvraag ook ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Het beroep is gelet hierop gegrond.

11.2. Op grond artikel 8:41a van de Awb[18] beslecht de bestuursrechter het hem voorgelegde geschil zoveel mogelijk definitief. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, zoals hierboven in overwegingen 7 tot en met 9 besproken, op goede gronden en voldoende deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft niet gesteld dat hij door de toepassing van de versnelde procedure niet alles omtrent zijn asielrelaas naar voren heeft kunnen brengen en dit is de rechtbank in dit geval ook niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Verweerder heeft de aanvraag van eiser ten onrechte afgewezen als kennelijk ongegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd wegens strijd met artikel 30b van de Vw 2000 en het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel.[19]

  2. Gelet op overwegingen 11 tot en met 11.2. zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door de asielaanvraag van eiser af te wijzen als ongegrond. Deze uitspraak geldt ook als terugkeerbesluit.[20] Omdat verweerder – buiten de kennelijke ongegrondheid – geen andere gronden heeft gegeven waarom eiser een vertrektermijn kon worden onthouden, ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat de vertrektermijn vier weken bedraagt en dat deze aanvangt met ingang van de dag na verzending van deze uitspraak.[21] Omdat Marokko het herkomstland van eiser is, moet hij daarheen vertrekken.

  3. Omdat het bestreden besluit – waar het terugkeerbesluit een onderdeel van is – is vernietigd, komt daarmee ook de grondslag voor het bij dat besluit opgelegde inreisverbod te vervallen en wordt dit vernietigd. Nu eiser geen vertrektermijn kan worden onthouden, bestaat geen mogelijkheid meer een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000 op te leggen.

  4. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.

  5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.841,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

  6. Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.

Beslissing

De rechtbank:

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.

Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.

Richtlijn 2011/95/EU.

Justitieel Complex Schiphol.

Zie pagina 2 van het verslag nader gehoor.

Zie pagina 18 van het verslag nader gehoor.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3460.

Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3440.

Pagina 9 van het verslag nader gehoor.

Zie bijvoorbeeld pagina 4, 9 van het verslag nader gehoor.

Pagina 14, 15 van het verslag nader gehoor.

Pagina 30, 32 van het verslag nader gehoor.

Pagina 24 van het verslag nader gehoor.

Zoals volgt uit paragraaf C1/4.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 beoordeelt verweerder ieder asielmotief los.

Verslag nader gehoor, p. 25.

Verslag nader gehoor, p. 26.

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).

Voorschrift Vreemdelingen 2000.

Algemene wet bestuursrecht.

Zie artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.

Op grond van artikel 45, eerste lid, van de Vw.

Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1331, rechtsoverweging 7.1.


Voetnoten

Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw.

Richtlijn 2011/95/EU.

Justitieel Complex Schiphol.

Zie pagina 2 van het verslag nader gehoor.

Zie pagina 18 van het verslag nader gehoor.

Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3460.

Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:3440.

Pagina 9 van het verslag nader gehoor.

Zie bijvoorbeeld pagina 4, 9 van het verslag nader gehoor.

Pagina 14, 15 van het verslag nader gehoor.

Pagina 30, 32 van het verslag nader gehoor.

Pagina 24 van het verslag nader gehoor.

Zoals volgt uit paragraaf C1/4.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 beoordeelt verweerder ieder asielmotief los.

Verslag nader gehoor, p. 25.

Verslag nader gehoor, p. 26.

Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking).

Voorschrift Vreemdelingen 2000.

Algemene wet bestuursrecht.

Zie artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb.

Op grond van artikel 45, eerste lid, van de Vw.

Op grond van artikel 62, eerste lid, van de Vw. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1331, rechtsoverweging 7.1.