Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14065 - Rechtbank Den Haag - 28 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1406528 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.31166

(gemachtigde: mr. N. Birrou),

en

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

  1. Deze uitspraak gaat over de maatregel van bewaring die de minister aan eiseres heeft opgelegd. Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of de minister de maatregel van bewaring mocht opleggen.

Procesverloop

  1. De minister heeft op 11 juli 2025 de maatregel van bewaring aan eiseres opgelegd.[1]

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.[2]

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

Bestaat er in het geval van eiseres een significant risico op onderduiken?

  1. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de bewaring wordt gevorderd door het belang van de openbare orde, omdat er in het geval van eiseres een significant risico bestaat op onderduiken. De minister heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000),[3] als zware gronden vermeld dat eiseres:

en als lichte gronden vermeld dat eiseres:

3.1. Eiseres betoogt dat er in haar geval geen significant risico op onderduiken bestaat. Eiseres stelt naar Nederland te zijn gekomen, omdat zij naar zee wilde. Verder is de documentenkwestie volgens eiseres onvoldoende zwaarwegend, omdat haar paspoort in Duitsland ligt en zij openheid van zaken heeft gegeven.

3.2. Dit betoog slaagt niet. Van een significant risico op onderduiken is sprake als aan een vreemdeling ten minste twee bewaringsgronden, waarvan één zware grond, kunnen worden tegengeworpen.[4] Op de zitting heeft eiseres desgevraagd bevestigd dat zij de onder 3 genoemde zware en lichte gronden niet betwist. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen reden voor het oordeel dat aan eiseres niet ten minste twee bewaringsgronden, waarvan één zware grond, kunnen worden tegengeworpen. Dat betekent dat de minister aan eiseres terecht tegenwerpt dat in haar geval een significant risico op onderduiken bestaat. In dat verband is niet relevant met welke intentie eiseres naar Nederland is gekomen, dat het paspoort van eiseres nog in Duitsland ligt en dat zij openheid van zaken heeft gegeven.

Had de minister moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring? 4. Eiseres betoogt dat de minister had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiseres heeft erkend dat zij een fout heeft gemaakt door naar Nederland te reizen en heeft daar spijt van. Zij was graag zelfstandig naar Duitsland vertrokken en dat was ook mogelijk, zodat zij betreurt dat zij in bewaring is gesteld. Eiseres wil nog altijd terugkeren naar Duitsland, heeft geen bezwaar tegen de overdracht en stelt zich dan ook open en actief op. Daarnaast is eiseres moeder en heeft zij het zwaar.

4.1. Dit betoog slaagt niet. De minister had niet met een lichter middel dan de maatregel van bewaring moeten volstaan. De rechtbank stelt daarbij voorop dat, zoals hiervoor is overwogen, in het geval van eiseres een significant risico op onderduiken bestaat. Het enkele feit dat eiseres spijt heeft van haar reis naar Nederland en graag wil terugkeren naar Duitsland, doet aan dat risico op onderduiken niet af en had de minister dan ook niet tot een lichter middel moeten bewegen. Verder stelt de minister terecht dat eiseres over haar medische gesteldheid voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring slechts heeft verklaard medicijnen tegen hooikoorts te gebruiken,[5] zodat de minister ook daarin geen reden voor een lichter middel had moeten zien. Tot slot wijst de minister er terecht op dat eiseres op het moment van de inbewaringstelling niet in het bezit was van een reisdocument om naar Duitsland te reizen en niet aannemelijk heeft gemaakt dat iemand dit document naar Nederland kon brengen, zodat de minister de maatregel van bewaring ook niet achterwege had moeten laten op de grond dat eiseres in de gelegenheid was zelfstandig naar Duitsland te vertrekken.[6]

Werkt de minister voldoende voortvarend aan de overdracht van eiseres? 5. Eiseres betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend aan haar overdracht werkt. Eiseres wijst er daarbij op dat een overdracht in het kader van de Dublinverordening binnen zes weken moet plaatsvinden.[7]

5.1. Dit betoog slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat de minister nog vóór het opleggen van de maatregel van bewaring, op 10 juli 2025, een claimverzoek aan de Duitse autoriteiten heeft verzonden. De Duitse autoriteiten hebben deze claim op 14 juli 2025 geaccepteerd. Vervolgens heeft de minister op 16 juli 2025 een overdrachtsbesluit genomen en is diezelfde dag met eiseres een vertrekgesprek gevoerd. Op zitting heeft de minister verder toegelicht dat op 18 juli 2025 is aangekondigd dat eiseres op 25 juli 2025 over land aan Duitsland zal worden overgedragen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister voldoende voortvarend aan de overdracht van eiseres werkt.

Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel? 6. Los van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiseres verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan.[8]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek van eiseres om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiseres niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Dat staat in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.

In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.

Dat volgt uit artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder b, en 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000.

Zie het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 11 juli 2025, p. 6.

Vergelijk artikel 59, derde lid, van de Vw 2000.

Eiseres wijst op artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Dat staat in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000.

In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.

Dat volgt uit artikel 5.1a, vijfde lid, aanhef en onder b, en 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000.

Zie het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van 11 juli 2025, p. 6.

Vergelijk artikel 59, derde lid, van de Vw 2000.

Eiseres wijst op artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.