ECLI:NL:RBDHA:2025:14059 - Rechtbank Den Haag - 28 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB24/18521
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. H. Tadema),
en
de minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 22 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde, referent, informant de heer [persoon A] en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als familie- of gezinslid bij de heer [persoon B] (referent) Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
-
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De besluitvorming
- De aanvraag van eiser van 24 augustus 2022 is bij besluit van 22 maart 2023 afgewezen, omdat er volgens de minister tussen eiser en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van 21 oktober 2024 kennelijk ongegrond verklaard. De minister onderbouwt dit als volgt. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat sprake is van exclusieve en duurzame relatie tussen eiser en referent. Uit de enkele omstandigheid dat eiser en referent op hetzelfde adres staan ingeschreven in de Basisregister Personen (BRP) kan niet worden afgeleid dat er sprake is van een partnerrelatie die gelijk te stellen is met een huwelijk. In onderhavig geval eens te meer, aangezien eiser en referent familie van elkaar zijn en omdat er sprake is van een zorgovereenkomst tussen hen. In die zorgovereenkomst is ook niet aangegeven dat het gaat om een liefdesrelaties, enkel een familierelatie. De minister heeft driemaal schriftelijk aan eiser gevraagd om bewijsstukken waaruit de liefdesrelatie tussen eiser en referent blijkt. Eiser stuurde na de laatste brief, acht foto’s. De acht foto’s waarop eiser en referent samen staan, maken het standpunt van de minister echter niet anders. Dergelijke foto’s zijn doorgaans te weinig om een relatie aan te tonen. Concluderend meent de minister dat eiser en referent niet hebben aangetoond dat er sprake is van een exclusieve en duurzame relatie, die op een lijn te stellen is met een huwelijk. Verder zijn er geen bijzondere omstandigheden om de aanvraag toch in te willigen.
[1] Aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond is, is eiser niet gehoord.
Hoorplicht
- Eiser voert allereerst aan dat de minister hem ten onrechte niet heeft gehoord op het bezwaar. Anders dan de minister stelt is er geen sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Eiser heeft bij de aanvraag toegelicht dan wel onderbouwd hoe de relatie tussen hem en referent is ontstaan. Hij verwijst in dit kader naar de relatieverklaring die bij de aanvraag is gevoegd. Indien er vragen waren over het bestaan van een partnerrelatie dient eiser de kans te krijgen deze tijdens een hoorzitting te beantwoorden. Op zitting heeft eiser hier nog het volgende aan toegevoegd. Dat eiser niet veel stukken heeft overgelegd is juist. Maar gezien de aard van de relatie, bestaan de gevraagde documenten niet. Eisers zijn twee homoseksuele mannen, afkomstig uit Afghanistan. Omdat hier een taboe op heerst maken zij hun relatie zo weinig mogelijk naar buiten kenbaar. Daar komt bij dat eiser en referent samenwonen en daarom dus niet hoeven te communiceren via Whatsapp. Bovendien bestaat er ook een zorgrelatie tussen hen, waardoor zij altijd samen zijn. De minister had in het bezwaar en de bijzondere achtergrond van de relatie aanleiding moeten zien om te horen. Een situatie als in onderhavig beroep het geval is, is bij uitstek een zaak waar gehoord moet worden.
5.1. De minister stelt zich op het standpunt dat hij de hoorplicht niet heeft geschonden. In het primaire besluit van 22 maart 2023 heeft de minister vermeld dat de exclusieve en duurzame relatie niet is onderbouwd. Na meerdere herstelverzuimbrieven, heeft eiser in bezwaar slechts acht foto’s overgelegd ter onderbouwing van de gestelde relatie. Deze foto’s en de eerder ingediende inschrijving in het BRP tonen de exclusieve en duurzame relatie echter niet aan. Daarom was het duidelijk dat de aanvraag kennelijk ongegrond zou worden verklaard. Dat is verzocht om een hoorzitting is onvoldoende. Eiser had dit verzoek in bezwaar nader moeten toelichten en dat is niet gedaan. Zo heeft eiser in bezwaar niet toegelicht wat de meerwaarde van een hoorzitting zal zijn geweest. De op zitting gegeven uitleg dat horen gelet op de bijzondere achtergrond van de relatie wenselijk was geweest acht de minister op zich volgbaar maar dit had in bezwaar naar voren moeten worden gebracht. Dat is niet dan wel onvoldoende gebeurd, aldus de minister.
5.2. De rechtbank stelt vast dat horen als bedoeld in artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het uitgangspunt is. Daarvan kan onder omstandigheden worden afgeweken. Deze omstandigheden staan beschreven in artikel 7:3 van de Awb. Eén van die omstandigheden is als sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022
5.3. Het betoog van eiser slaagt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ten onrechte afgezien van het horen in bezwaar. Hierbij stelt de rechtbank voorop dat horen het uitgangspunt is, juist in zaken die raken aan artikel 8 van het EVRM. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022 geoordeeld dat afzien van een hoorzitting niet voor de hand ligt in het geval dat in bezwaar nog niet alle relevante informatie en documenten zijn overgelegd.
5.4. De rechtbank is van oordeel dat deze omstandigheden bij uitstek reden zijn om te horen. Een gehoor kan juist in dit geval uitkomst bieden om ontbrekende informatie boven tafel te krijgen, of eventueel te zoeken naar oplossingen voor het ontbreken van documentatie van de relatie. Tijdens de hoorzitting kan bijvoorbeeld worden gevraagd naar de reden waarom documenten ontbreken en of er alternatieven bewijzen voorhanden zijn, zoals een schriftelijke verklaring van een derde. Verder kan gevraagd worden naar de omstandigheden die maakten dat de relatie geheim moest blijven, hoe de relatie zich heeft ontwikkeld en op welke wijze zij de relatie in stand houden zonder dat de omgeving het weet. Ook kan dan worden verklaard over bijvoorbeeld praktische details die uniek zijn in elke relatie. Zo kan het gehoor ondanks de afwezigheid van gebruikelijke documentatie toch inzicht geven in de relatie.
Conclusie en gevolgen
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 7:2 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Dit betekent dat de zaak weer in de bezwaarfase terechtkomt en dat de minister eiser (en referent) alsnog moet horen.
-
De rechtbank ziet gelet op voorgaande geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de minister binnen zestien weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
-
Omdat het beroep gegrond is moet de minister het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Daarom wordt aan eiser een bedrag toegekend van € 1.814,-
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 21 oktober 2024;
-
bepaalt dat de minister binnen zestien weken een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-
veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.814,- ;
-
draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 187,- te vergoeden.
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, overweging 5.2.