Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.14595

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. D. de Vries),

mede namens haar minderjarige kinderen:

[naam],

V-nummer: [nummer],

[naam],

V-nummer: [nummer],

en

de minister van Asiel en Migratie, de minister.

Inleiding

  1. Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister volgens haar niet op tijd heeft beslist op de aanvraag van 21 augustus 2024 tot het verlenen van een machtiging voor voorlopig verblijf.

1.1. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.[1]

1.2. Eiseres heeft gevraagd om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.

Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

  1. De minister moet uiterlijk binnen 90 dagen na het ontvangen van de aanvraag beslissen.[2] De minister heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is verstreken.[3] Eiseres heeft de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.[4]

  2. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank de minister op?

  1. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in de uitspraak van 17 maart 2023[5] geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval[6], en hier rekening mee dient te worden gehouden bij het bepalen van een nieuwe beslistermijn. De Afdeling[7] heeft geoordeeld dat de beslistermijnen die de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 aan de verschillende fasen in de besluitvorming verbindt redelijk is.[8] Dit oordeel heeft de Afdeling in de uitspraak van 21 mei 2025[9] bevestigd.

  2. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat de minister de bij de aanvraag ingediende documenten nog moet beoordelen, van plan is een herstelverzuim te sturen voor nadere documenten of informatie, of in afwachting is van een reactie op die herstelverzuimbrief. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken een beslissing op de aanvraag moet nemen. Dit is anders wanneer de minister binnen deze termijn van acht weken besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een beslissing op de aanvraag nemen. De termijn begint op de dag na het bekendmaken van deze uitspraak.

Legt de rechtbank de minister een rechterlijke dwangsom op?

  1. Eiseres heeft gevraagd om een dwangsom op te leggen als de minister niet op tijd beslist. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat, als de minister niet binnen de door de rechtbank opgelegde termijn een besluit op de aanvraag neemt, zij een dwangsom van

€ 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.[10]

Is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd?

  1. Eiseres heeft gevraagd de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.[11] Echter, de minister heeft bij wet de bestuurlijke dwangsom in onder andere nareis zaken (deels) afgeschaft.[12] De minister is volgens deze wet in zaken waarin de beslistermijn nog niet was verstreken op het moment dat de wet op 15 april 2025 in werking trad en in de zaken waarin de beslistermijn al wel was verstreken maar voor 15 april 2025 nog geen geldige ingebrekestelling was ontvangen, geen bestuurlijke dwangsom meer verschuldigd. In alle andere gevallen moet de bestuurlijke dwangsom per zaak worden berekend.[13]

  2. Eiseres heeft de minister met de brief van 10 maart 2025 in gebreke gesteld. De minister heeft de ingebrekestelling op 12 maart 2025 ontvangen. De minister heeft niet binnen twee weken na de ingebrekestelling alsnog een besluit genomen. Daarom moet de minister een bestuurlijke dwangsom aan eisers betalen.[14] Omdat de bestuurlijke dwangsom (deels) is afgeschaft, is de minister een bestuurlijke dwangsom verschuldigd tot 15 april 2025. Concreet betekent dit dat de minister in dit geval een bestuurlijke dwangsom is verschuldigd van 26 maart 2025 tot 15 april 2025. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. [15] De rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom vast op € 497,-.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en de minister binnen acht weken een besluit moet nemen op de aanvraag, tenzij de minister binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de minister binnen twintig weken een besluit nemen op de aanvraag. Doet de minister dat niet, dan is zij aan eiseres een dwangsom verschuldigd. De minister moet ook een bestuurlijke dwangsom aan eiseres betalen.

  2. De minister moet de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 453,50.[16]

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van mr. B.A. Smit, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).

Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.

Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.

ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.

Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:2643.

ECLI:NL:RVS:2025:2337.

Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.

Artikel 4:17 van de Awb.

Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken.

Informatiebericht 2025/16, Afschaffing bestuurlijke dwangsom.

Artikel 4:17 van de Awb.

Artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.


Voetnoten

Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2u, eerste lid van de Vreemdelingenwet (Vw).

Artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb.

Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Awb.

ECLI:NL:RBDHA:2023:3590.

Als bedoeld in artikel 8:55d van de Awb.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:2643.

ECLI:NL:RVS:2025:2337.

Artikel 8:55d. tweede lid, van de Awb.

Artikel 4:17 van de Awb.

Wet herziening regels niet tijdig beslissen in vreemdelingenzaken.

Informatiebericht 2025/16, Afschaffing bestuurlijke dwangsom.

Artikel 4:17 van de Awb.

Artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.

Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door de gemachtigde verleende rechtsbijstand, waarbij 1 punt is gerekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor van 0,5.