Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummers: AWB 25/13652 en NL25.29132

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum] van Somalische nationaliteit, V-nummer: [v-nummer:], (gemachtigde: mr. M. van Werven),

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa,

alsmede

de minister van Asiel en Migratie, de minister,

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank twee beroepen. Het eerste beroep van eiser is gericht tegen het besluit van het COa van 6 juni 2025, waarbij het COa heeft besloten om eiser per 6 juni 2025 in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) in Hoogeveen te plaatsen (het plaatsingsbesluit).[1] Het tweede beroep van eiser is gericht tegen het besluit van de minister van dezelfde datum om hem een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 56 van de Vw[2] op te leggen. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

1.1. Eiser heeft op 7 juli 2025 en 9 juli 2025 gronden van beroep ingediend. Het COa heeft op 9 juli 2025 een verweerschrift ingediend.

1.2. De rechtbank heeft de beroepen op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Aan deze zitting hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister/ het COa. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De beroepen zijn ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en daarom ook geen vergoeding van de proceskosten. Hierna legt de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit

Het incident dat heeft geleid tot het plaatsingsbesluit en de kwalificatie daarvan

  1. Uit de verslaglegging van het COa blijkt - kort samengevat - het volgende. Op 20 mei 2025 zou eiser onder invloed van alcohol verbaal agressief zijn geweest richting het beveiligingspersoneel. Na hierop te zijn aangesproken bleef eiser dit gedrag vertonen buiten het gebouw naar medebewoners en personeel. Ook maakte hij seksueel grensoverschrijdende opmerkingen naar een vrouwelijke beveiligingsmedewerker. Na een gesprek met de opgeroepen politie zou eiser zich ophouden op zijn kamer, maar daar aangekomen werd hij opnieuw agressief. Hierbij zou eiser een aardappelschilmesje hebben gepakt en hiermee dreigend op een medewerker zijn afgelopen terwijl hij stekende bewegingen maakte en bedreigingen uitte. Toen eiser doorkreeg dat de politie nogmaals werd ingeschakeld gooide hij het aardappelschilmesje weg, maar bleef verbaal agressief. De politie heeft eiser hierna aangehouden op verdenking van bedreiging.

  2. De rechtbank stelt vast dat eiser het incident en de verslaglegging daarvan niet betwist. Op de zitting is aanvullend door eiser naar voren gebracht dat hij het zich niet meer goed kan herinneren, maar dat medebewoners mayonaise op zijn deur hadden gesmeerd en dreigend overkwamen.

  3. Eiser stelt dat het COa in het plaatsingsbesluit ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat er sprake was van een incident met een zeer grote impact. Doordat eiser onder invloed was van alcohol kon de opstelling door de medewerkers door hem als dreigend zijn ervaren. Bovendien heeft eiser het aardappelschilmesje weggegooid, waardoor de dreiging niet gekwalificeerd kan worden als gedrag met als doel de ander ernstige fysieke schade toe te brengen. De maatregel en het plaatsingsbesluit zijn onrechtmatig omdat het incident onterecht is gekwalificeerd als zeer groot van impact.

5.1. Het COa stelt dat het gedrag van eiser een zeer grote impact heeft gehad op het veiligheidsgevoel van de betrokken medewerkers. In overeenstemming met het maatregelenbeleid is het incident gekwalificeerd als gedrag met een zeer grote impact. Dat eiser stelt dat hij het aardappelschilmesje heeft weggegooid, laat volgens het COa onverlet dat de impact op de medewerker zeer groot was. Er was sprake van ernstige aantasting van de persoonlijke veiligheid. Hierbij heeft eiser gebruik gemaakt van fysiek, verbaal en seksueel grensoverschrijdend gedrag waardoor de noodzaak ontstond de politie in te zetten. Subsidiair kan het incident worden gekwalificeerd als incident met grote impact en is plaatsing in de HTL gerechtvaardigd, omdat eiser meermaals betrokken is geweest bij incidenten met grote impact.

5.2. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank stelt voorop dat eiser het incident en de verslaglegging daarvan niet betwist. De enkele niet nader onderbouwde stelling op zitting dat eisers disproportionele reactie misschien verklaard kan worden door mayonaise die medebewoners op zijn deur hebben gesmeerd, is onvoldoende om te twijfelen aan de door het COa geschetste gang van zaken. Verder is de rechtbank van oordeel dat het incident terecht is gekwalificeerd als een gedraging met zeer grote impact. Eiser heeft niet alleen verbaal, maar ook fysiek agressief gedrag laten zien richting (met name) de beveiliging. Hij is onder meer met een aardappelmesje dreigend op de ploegleider afgelopen en heeft daarbij stekende bewegingen gemaakt terwijl hij uitspraken deed als “I’ll kill you” en “Morgen pak ik je”. Dat hij het aardappelmesje, op het moment dat duidelijk werd dat opnieuw de politie zou worden gebeld, heeft weggegooid maakt de gedraging van eiser en de impact daarvan niet anders. Dat eiser onder invloed van alcohol was doet niet af aan de vaststelling dat het gedrag van eiser als doel had een ander ernstig te bedreigen en ernstige fysieke schade toe te brengen.Daarnaast gingen er aan dit incident al meerdere incidenten met een grote, dan wel zeer grote impact vooraf. Eerdere interventies hebben hierbij geen effect gehad op het gedrag van eiser.

Einddatum

  1. Eiser acht het bovendien onrechtmatig dat het plaatsingsbesluit en de maatregel geen einddatum vermelden, en er onvoldoende wordt gemotiveerd wat er met de maatregel wordt beoogd en hoe eiser kan bewerkstelligen dat hij wordt overgeplaatst naar een reguliere opvang.

6.1. De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt vast dat in bijlage 2 van het plaatsingsbesluit termijnen worden genoemd over de duur van de HTL-maatregel. Ook wordt hier uitgelegd wat er moet gebeuren om terug te keren naar een reguliere opvanglocatie.Vrijheidsontneming en wettelijke grondslag 7. Volgens eiser is er sprake van vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 EVRM. Dat eiser de opvang vrijwillig kan verlaten doet hier niet aan af. Daarnaast biedt artikel 56 van de Vw volgens eiser een onvoldoende wettelijke grondslag voor de plaatsing in de HTL.

7.1. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat plaatsing in de HTL een onvoldoende wettelijke grondslag heeft of als vrijheidsontnemende maatregel moet worden aangemerkt. De rechtbank verwijst allereerst naar de uitspraak van de Afdeling[3] van 11 september 2024.[4] Daarnaast verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 2 februari 2024[5] waarin is geoordeeld dat overplaatsing naar de HTL een vergaande inperking van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling vormt, maar geen vrijheidsontneming is in de zin van artikel 5 EVRM. De rechtbank ziet in eisers betoog geen aanleiding om anders te oordelen over de vraag of er bij een HTL-plaatsing sprake is van vrijheidsontneming. De rechtbank overweegt dat eisers stelling dat uit artikel 56 Van de Vw, gelezen in combinatie met artikel 57 van de Vw, volgt dat geen specifieke ruimte of plaats kan worden aangewezen waar eiser zich dient op te houden, onvoldoende is onderbouwd. Uit artikel 5.1 Vb volgt dat de 56 Vw maatregel kan bestaan uit een verplichting zich bij verblijf in Nederland zich in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden. Gezien de zekere bewegingsvrijheid die een vreemdeling op de HTL heeft, overweegt de rechtbank dat de HTL-locatie kan worden aangemerkt als ‘een bepaald gedeelte van Nederland’.[6] De beroepsgrond slaagt niet.Inbreuk op privéleven

  1. Eiser stelt zich bovendien op het standpunt dat een verblijf in de HTL een inbreuk maakt op het recht op zijn privéleven waarvoor een expliciete wettelijke grondslag ontbreekt.

8.1. De rechtbank ziet geen grond het oordeel dat plaatsing in de HTL in het algemeen in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat een vreemdeling zich elk moment aan het verblijf in de HTL kan onttrekken door vrijwillig de HTL te verlaten – zoals eiser in deze zaak ook heeft gedaan –, terwijl dat voor de asielprocedure en latere opvang geen gevolgen heeft.

Contra-indicaties

  1. Tot slot stelt eiser dat de maatregel en het plaatsingsbesluit onzorgvuldig tot stand zijn gekomen nu hij zelf ook een oplossing voor zijn alcoholproblematiek wenst. Eiser ervaart veel onzekerheid en stress ten aanzien van zijn lopende asielprocedure en de situatie van zijn familie in zijn land van herkomst. Eiser wil graag gaan werken en perspectief voor zichzelf creëren, en een nieuwe plaatsing in de HTL draagt niet bij aan het oplossen of verzachten van de oorzaken van zijn alcoholgebruik. Eiser heeft ter onderbouwing ook zijn patiëntendossier en een specialistenbrief overgelegd.

9.1. Het COa voert in haar verweerschrift aan dat de intensieve structuur en het toezicht in de HTL juist een goede setting zijn voor verandering in het gedrag van eiser. Zo is het in de HTL niet mogelijk om alcohol te nuttigen, en kan hij ten aanzien hiervan worden begeleid op vrijwillige basis.

9.2. Deze beroepsgrond slaagt niet. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eiser, is de rechtbank van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. Eiser is sinds 18 april 2025 in ieder geval bij vijf incidenten betrokken geweest van grote of zeer grote impact waarbij hij vermoedelijk onder invloed verkeerde. Hiervoor is eiser ook meermaals bij incidenten betrokken geweest en zijn aan hem meerdere maatregelen opgelegd. Deze maatregelen en een eerdere HTL-plaatsing hebben niet geleid tot gedragsverandering. De rechtbank overweegt dat voor zover eiser meent dat sprake is van een contra-indicatie omdat hij kampt met een alcoholverslaving, het COa zorgvuldig heeft gehandeld door het GZA voor de HTL-plaatsing te raadplegen. Het GZA heeft niet aangegeven dat er een medische contra-indicatie bestaat voor plaatsing in de HTL in het geval van eiser. Het is de rechtbank verder niet gebleken dat het COa geen passende zorg heeft geboden aan eiser. De rechtbank spreekt de hoop uit dat eiser met een (concrete) hulpvraag aan zijn onderliggende problemen wil werken en samen met het COa een dagbesteding gevonden kan worden zodat eiser zijn alcoholgebruik de baas kan worden.

  1. De rechtbank verklaart het beroep gericht tegen het plaatsingsbesluit ongegrond.

Het beroep gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel

  1. Omdat het beroep tegen het plaatsingsbesluit ongegrond is en de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit, oordeelt de rechtbank dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ook ongegrond moet worden verklaard en wijst het verzoek tot schadevergoeding af.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Strating, griffier, op 17 juli 2025 en gepseudonimiseerd gepubliceerd op rechtspraak.nl.

de griffier de rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:3564.

ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.

Zie ook de uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats, 6 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3431).


Voetnoten

Op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.

Vreemdelingenwet 2000.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2024:3564.

ECLI:NL:RBDHA:2024:1889.

Zie ook de uitspraak van de meervoudige kamer van deze zittingsplaats, 6 maart 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:3431).