Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag
ECLI:NL:RBDHA:2025:12168 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBDHA:2025:12168•9 juli 2025•Deze uitspraak wordt in 2 latere zaken aangehaald
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.27172
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.C. van Asperen),
en
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.[1]
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet uitspraak zonder zitting.[2]
Overwegingen
- Eiseres is geboren op [datum] 1997 en heeft de Saoedi-Arabische nationaliteit. Zij heeft op 3 maart 2025 een asielaanvraag ingediend.
- Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat eiseres door de buitenlandse vertegenwoordiging van Frankrijk in het bezit is gesteld van een visum, dat geldig is van 9 februari 2025 tot 8 februari 2030. Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening
[3] is Frankrijk daarmee verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Nederland heeft op grond van dit artikel een verzoek om overname gedaan. Op 6 juni 2025 heeft Frankrijk het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Frankrijk vaststaat.
- Eiseres voert aan dat ten aanzien van Frankrijk niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De opvangvoorzieningen in Frankrijk zijn dermate slecht dat sprake is van een systeemfout. Er is structureel sprake van een tekort aan opvangplekken, ook voor Dublinterugkeerders. Uit het AIDA-rapport Update 2023 volgt dat eind 2023 slechts 29.6 % van de asielzoekers op wie de Dublinprocedure van toepassing is opvang had. Verweerder heeft in redelijkheid niet kunnen verwijzen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) over de situatie in Frankrijk, waaruit volgt dat ten aanzien van Frankrijk van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Op verweerder rust namelijk een eigen verantwoordelijkheid om de schrijnende situatie in Frankrijk te toetsen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
- Verweerder mag er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, in beginsel vanuit gaan dat Frankrijk zijn verdragsverplichtingen nakomt. Het is aan eiseres om te onderbouwen dat dit anders is en zij moet dit met concrete aanwijzingen aannemelijk maken.
- Eiseres is daarin niet geslaagd. Uit de uitspraken van de Afdeling van 2 mei 2024 en 30 augustus 2024
[4] volgt dat ten aanzien van Frankrijk nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit deze uitspraken volgt dat er problemen zijn (geweest) in de Franse asielopvang, maar dat niet is gebleken dat deze problemen dermate structureel en ernstig van aard zijn dat er bij een overdracht aan Frankrijk sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM[5] of artikel 4 van het Handvest.[6] De Afdeling heeft in haar laatste uitspraak ook de update over 2023 van AIDA betrokken. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat het Human Rights Watch World Report over Frankrijk van 2025 eveneens geen wezenlijk ander beeld schetst van de opvangvoorzieningen in Frankrijk dan de informatie die is betrokken door de Afdeling in haar uitspraken. Niet gebleken is dat voor Dublinterugkeerders geen opvang beschikbaar is. De door eiseres overgelegde stukken bieden daarom geen aanleiding voor de conclusie dat niet kan worden uitgegaan van het oordeel van de Afdeling. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij in Frankrijk geen opvang zal kunnen krijgen.
- Met het claimakkoord van 6 juni 2025 hebben de Franse autoriteiten bovendien gegarandeerd het verzoek van eiseres om internationale bescherming in behandeling te nemen. Eiseres zal derhalve terugkeren op grond van de Dublinverordening en haar asielaanvraag zal in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. In geval van voorkomende problemen in Frankrijk kan zij zich wenden tot de Franse autoriteiten. Niet gebleken is dat dit voor haar niet mogelijk is of bij voorbaat zinloos is.
- Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 9 juli 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Verordening (EU) nr. 604/2013.
ECLI:NL:RVS:2024:1863 en ECLI:NL:RVS:2024:3552.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. - - - ## Voetnoten