Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Utrecht

Bestuursrecht

zaaknummer: AWB 24/365

V-nummer: [V nummer] (gemachtigde: mr. W.J. Rohlof)

en

de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar gericht tegen de afwijzing van de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid in het kader van nareis. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.[1]

2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.[2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.[3]

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?

3. Eiseres heeft op 26 december 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een mvvnareis. Verweerder moet uiterlijk binnen negentien weken een indienen van het bezwaarschrift is verstreken.[4]Verweerder heeft de beslistermijn met zes weken verlengd.[5] Eiseres heeft verweerder op 11 augustus 2023 in gebreke gesteld. Dit is na het verstrijken van de beslistermijn. Ook heeft eiseres meer dan twee weken na de ingebrekestelling beroep in gesteld. Dit betekent dat het beroep terecht is ingediend. Het beroep is gegrond.

Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?

4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.[6] In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.[7]

5. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank gaat er vanuit dat de zaak beslisklaar is en dat verweerder geen extra onderzoekshandelingen hoeft te verrichten om tot een zorgvuldige beslissing op bezwaar te komen. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op het bezwaar moet nemen.

Welke rechterlijke dwangsom legt de rechtbank verweerder op?

6. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.

Bestuurlijke dwangsom

7. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden.[8]

8. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit nu alsnog (artikel 8:55c Awb). De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,-, omdat er inmiddels al 42 dagen zijn verstreken sinds verweerder in gebreke is.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt en dat verweerder binnen vier weken alsnog een beslissing op bezwaar bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). Ook moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;

  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.

  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;- bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 187,- vergoedt;- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2024.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.

Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Dit staat in artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Op grond van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.

Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.


Voetnoten

Op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.

Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.

Dit staat in artikel 76, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Op grond van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.

Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.

Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.