Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.2. Behandeling van het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.2.5. Onderzoek ter zitting
Artikel 8:57

Artikel 8:57 (Achterwege laten onderzoek ter zitting)

Laatste versie

1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

2. Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien:

a. het bestuursorgaan heeft medegedeeld dat het geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen; b. de termijn als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, ongebruikt is verstreken; c. partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht; of d. de termijn als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, ongebruikt is verstreken, tenzij partijen daardoor kunnen worden benadeeld.

3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.

Uitleg in duidelijke taal

1. De bestuursrechter kan bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft indien geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, binnen een door hem gestelde redelijke termijn heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht.

Dit artikelonderdeel betekent dat de bestuursrechter de bevoegdheid heeft om te beslissen dat een onderzoek ter zitting niet plaatsvindt. Dit kan de bestuursrechter doen als aan de volgende voorwaarde is voldaan: geen van de betrokken partijen heeft, nadat zij geïnformeerd zijn over hun recht om tijdens een zitting gehoord te worden, binnen een door de bestuursrechter vastgestelde redelijke periode aangegeven dat zij van dit recht gebruik willen maken.

2. Is het beroep reeds ter zitting behandeld, dan kan de bestuursrechter na toepassing van artikel 8:51a bepalen dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft indien:

Dit artikelonderdeel stelt dat indien het beroep al tijdens een zitting is behandeld, de bestuursrechter, na het toepassen van artikel 8:51a, kan beslissen dat een verder onderzoek ter zitting niet nodig is, mits aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a. het bestuursorgaan heeft medegedeeld dat het geen gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen of te laten herstellen;

Dit betekent dat het bestuursorgaan heeft laten weten dat het de kans om een geconstateerd gebrek zelf te repareren of door anderen te laten repareren, niet zal benutten.

b. de termijn als bedoeld in artikel 8:51a, tweede lid, ongebruikt is verstreken;

Dit houdt in dat de periode die in artikel 8:51a, tweede lid, is genoemd, voorbij is gegaan zonder dat er gebruik van is gemaakt.

c. partijen hun zienswijzen over de wijze waarop het gebrek is hersteld, naar voren hebben gebracht; of

Dit betekent dat de betrokken partijen hun meningen of standpunten kenbaar hebben gemaakt over hoe het gebrek is gecorrigeerd.

d. de termijn als bedoeld in artikel 8:51b, derde lid, ongebruikt is verstreken, tenzij partijen daardoor kunnen worden benadeeld.

Dit houdt in dat de periode die in artikel 8:51b, derde lid, is genoemd, voorbij is gegaan zonder dat er gebruik van is gemaakt. Een uitzondering hierop is als partijen hierdoor nadeel zouden ondervinden.

3. Als de bestuursrechter bepaalt dat het onderzoek of het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft, sluit hij het onderzoek.

Dit artikelonderdeel stelt dat wanneer de bestuursrechter beslist dat het onderzoek ter zitting of het nadere onderzoek ter zitting niet zal plaatsvinden, de bestuursrechter het onderzoek officieel beëindigt.

Gerelateerde rechtspraak

Raad van State85x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RVS:2024:896 - Raad van State - 12 maart 2024

ECLI:NL:RVS:2024:89612 maart 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State55x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RVS:2024:63 - Raad van State - 16 januari 2024

ECLI:NL:RVS:2024:6316 januari 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Centrale Raad van Beroep7x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:CRVB:2024:1889 - Centrale Raad van Beroep - 26 augustus 2024

ECLI:NL:CRVB:2024:188926 augustus 2024Dit wetsartikel wordt 8 keer genoemd in deze uitspraak
Centrale Raad van Beroep

ECLI:NL:CRVB:2024:1971 - Centrale Raad van Beroep - 16 oktober 2024

ECLI:NL:CRVB:2024:197116 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 8 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State18x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RVS:2024:3981 - Raad van State - 1 oktober 2024

ECLI:NL:RVS:2024:39811 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State17x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RVS:2023:4724 - Raad van State - 26 december 2023

ECLI:NL:RVS:2023:472426 december 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad13x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:157 - Hoge Raad - 10 maart 2022

ECLI:NL:HR:2022:15710 maart 2022Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad16x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:505 - Afwijzing uitstelverzoek digitale zitting wegens COVID-19 vereist deugdelijke motivering - 8 april 2021

ECLI:NL:HR:2021:5058 april 2021Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De rechter mag een verzoek om uitstel van een digitale zitting onder de Tijdelijke wet COVID-19 niet afwijzen zonder de aangevoerde gewichtige redenen, zoals gezondheid en gebrek aan apparatuur, af te wegen tegen zwaarder wegende belangen. Een ongemotiveerde afwijzing schendt de regels van een goede procesorde.

Rechtbank Den Haag11x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RBDHA:2024:4567 - Rechtbank Den Haag - 28 maart 2024

ECLI:NL:RBDHA:2024:456728 maart 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:322 - Hoge Raad - 7 maart 2019

ECLI:NL:HR:2019:3227 maart 2019Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak