ECLI:NL:RBAMS:2025:6477 - Rechtbank Amsterdam - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/116734-25
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 25 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[de opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats] (Suriname), inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen: [BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 18 juni 2025
De behandeling van het EAB is aangevangen op de zitting van 18 juni 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door haar raadsman, mr. E.G.S. Roethof, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tussenuitspraak 2 juli 2025
De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 2 juli 2025
Raadkamer 25 juli 2025
In raadkamer van 25 juli 2025 is het op 22 juli 2025 namens de opgeëiste persoon ingediende verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie toegewezen.
Zitting 5 augustus 2025
De behandeling van het EAB is – met toestemming van partijen – in gewijzigde samenstelling voortgezet op de zitting van 5 augustus 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is wederom bijgestaan door haar raadsman.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen met gelijktijdige schorsing van dat bevel tot aan de uitspraak.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat zij de Franse en Surinaamse nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak 2 juli 2025
Bij tussenuitspraak van 2 juli 2025
4 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen over het gelijkstellingsverweer in de tussenuitspraak van 2 juli 2025, waarin dit verweer is verworpen. In deze tussenuitspraak is onder meer geoordeeld dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken niet heeft aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000. Deze overwegingen dienen hier eveneens als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander om zo, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering aan de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland te kunnen ondergaan. De aangiftes inkomstenbelasting, in samenhang gelezen met de thans overgelegde bankafschriften, tonen voldoende genoegzaam aan dat de opgeëiste persoon in Nederland verblijft en gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het gelijkstellingsverweer niet kan slagen. De raadsman heeft voorafgaand aan de zitting 650 pagina’s aan bankafschriften overgelegd zonder deze informatie nader te duiden of hier een conclusie aan te verbinden. Uit deze gegevens is niet af te leiden of de opgeëiste persoon voldoet aan de inkomstenvereisten. De raadsman heeft daarnaast aangiftes inkomstenbelasting overgelegd, maar dit zijn geen objectieve stukken, op basis waarvan vastgesteld kan worden dat de opgeëiste persoon voldoende rechtmatig inkomen had. De opgeëiste persoon kan dan ook niet gelijkgesteld worden met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
-
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000; en
-
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
Artikel 6a, negende lid, OLW bepaalt dat bewijstukken ter onderbouwing van een gelijkstellingsverweer tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank moeten worden overgelegd. De rechtbank heeft de noodzaak van een tijdige (en geordende) aanlevering van stukken in meerdere uitspraken benadrukt.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de stukken ten behoeve van de zitting op 18 juni 2025 niet tijdig waren ingediend en is voorts geoordeeld dat aan de hand van die stukken niet is aangetoond dat zij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l Vreemdelingenwet 2000. Daarbij is verder overwogen dat ten aanzien van het inkomen geen objectieve stukken (zoals aanslagen inkomstenbelasting) zijn overgelegd.
De stukken over het inkomen die toen waren overgelegd betroffen aangiften inkomstenbelasting, betrekking hebbend op de jaren 2021, 2022 en 2023, doch zonder verdere toelichting.
De rechtbank heeft op 11 juli 2025 en 22 juli 2025 aanvullende stukken ontvangen van de raadsman ter nadere onderbouwing van het gelijkstellingsverweer. De stukken van 11 juli 2025 betroffen naast hypotheekafschriften over de jaren 2023-2025, meer dan 650 pagina’s aan bankafschriften over de periode van 2019 tot en met 2025 van de opgeëiste persoon, echter zonder verdere toelichting of conclusie ten aanzien van ontvangen inkomsten uit rechtmatige werkzaamheden. De op 22 juli 2025 toegezonden stukken betroffen (deels opnieuw) aangiftes inkomstenbelasting van 2019 tot en met 2023.
Hoewel de stukken van 11 juli 2025 en 22 juli 2025 tijdig voorafgaand aan de zitting van 5 augustus 2025 zijn ingediend, kan de rechtbank, zonder nadere toelichting of conclusie met betrekking tot het inkomen van de opgeëiste persoon, niet vaststellen dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l Vreemdelingenwet 2000. De enkele stelling van de raadsman, dat uit de bankafschriften blijkt van rechtmatig inkomen, is tegen de achtergrond van de grote hoeveelheid afschriften waarop (verdere) toelichting is uitgebleven onvoldoende. De onderbouwing van het inkomen met de overgelegde belastingaangiften over de jaren 2019 tot en met 2023 schiet – zoals in de tussenuitspraak al is overwogen – tekort, nu dit geen objectieve stukken zijn.
Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank dan ook het gelijkstellingsverweer. De rechtbank komt niet toe aan bespreking van de tweede voorwaarde.
5 Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden Frankrijk
De rechtbank verwijst allereerst naar haar overwegingen over de detentieomstandigheden in de tussenuitspraak van 2 juli 2025. De rechtbank heeft onder meer geoordeeld dat zij het waarschijnlijk acht dat de waarborgen van artikel 4 van het Handvest, in het bijzonder het minimum aan personal space van (ten minste een deel van) de gedetineerden aldaar, in het gedrang komen. De rechtbank heeft daarom de officier van justitie verzocht een aantal vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. Deze overwegingen dienen hier eveneens als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
Per brief van 15 juli 2025 hebben de Franse autoriteiten de in de tussenuitspraak gestelde vragen als volgt, voor zover hier van belang, beantwoord:
“Op 8 juli 2025 bedraagt de bezettingsgraad van de penitentiaire inrichting van Ducos 151 %, terwijl die van het huis van bewaring voor vrouwen, dat aangewezen is voor de plaatsing in voorlopige hechtenis van mevrouw [de opgeëiste persoon] na haar overlevering aan Frankrijk, 140 % bedraagt , d.w.z. 35 gedetineerden voor 25 plaatsen.
Het huis van bewaring voor vrouwen van het penitentiair centrum van DUCOS beschikt over: - 5 cellen met een oppervlakte van 8 tot 9 m2 en een capaciteit van één plaats; - 1 cel met een oppervlakte van 11 tot 12 m2 en een capaciteit van twee plaatsen, bestemd voor de opvang van nieuwkomers; - 6 cellen met een oppervlakte van 12 tot 13 m2 en een capaciteit van twee plaatsen; - 2 cellen met een oppervlakte van 14 tot 19 m2 en een capaciteit van drie plaatsen.
De 8 gemeenschappelijke cellen (met uitzondering van de cel voor nieuwkomers) huisvesten momenteel één gedetineerde meer dan hun theoretische capaciteit.
Desondanks is de persoonlijke ruimte van de vrouwelijke gedetineerden in het huis van bewaring voor vrouwen van het penitentiair centrum van Ducos groter dan 3 m2.
In het penitentiair centrum van DUCOS wordt, net als in alle Franse penitentiaire inrichtingen, de capaciteit van de cellen bepaald door het circulaire van 16 maart 1988 op basis van de vloeroppervlakte van de ruimte. De oppervlakte van de sanitaire ruimte wordt dus meegerekend in de oppervlakte van de ruimte, is afhankelijk van technische beperkingen en varieert tussen 1,4 en 1,8 m2. Elke cel in deze instellingen heeft een ruimte die toegang geeft tot sanitaire voorzieningen en een wastafel.
(...)
Elke cel heeft een afgescheiden sanitaire ruimte met een toilet, een wastafel met koud en warm water en een verwarmingssysteem.
(…)
Elke gedetineerde beschikt over een bed.
(…)
Zelfs als de gedetineerde geen activiteiten aanvraagt of niet ingaat op voorstellen van het personeel, heeft hij of zij elke dag gedurende ten minste een uur toegang tot een buitenluchtplaats.
Het detentieregime in de gevangenis wordt “gesloten deuren” genoemd, wat betekent dat gedetineerden hun cel alleen mogen verlaten voor een geplande verplaatsing, bijvoorbeeld om naar een zitting of een activiteit te gaan
De tijd die in de cel wordt doorgebracht, is afhankelijk van de activiteiten van de gedetineerde, met dien verstande dat de tijd die de gedetineerde ‘s nachts in de cel doorbrengt, niet langer mag zijn dan twaalf uur.”
Het Openbaar Ministerie heeft op 31 juli 2025 gevraagd aan de uitvaardigende justitiële autoriteit hoeveel uur per dag de opgeëiste persoon buiten haar cel kan doorbrengen als zij mee zou doen aan alle aangeboden activiteiten. Per brief van 4 augustus 2025 hebben de Franse autoriteiten deze vraag als volgt beantwoord:
“Subject to requests made by prisoners and in agreement with the prison governor after prior approval by a single multidisciplinary committee, prisoners at the DUCOS prison have the opportunity to participate in supervised activities organised daily outside their cells.
The regulations recommend that each prisoner should be able to take part in at least five hours of supervised activities per day, in addition to the time allowed for walking, and subject to the prisoner’s wishes.
In addition to these daily activities, prisoners are allowed to walk for at least one hour per day in outdoor exercise yards.”
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er een groot risico zou zijn dat de mensenrechten van de opgeëiste persoon geschonden zouden worden bij overlevering naar Frankrijk. Er zijn zorgen over de minimum hoeveelheid personal spacedie gedetineerden in Ducos krijgen, gelet op de overbevolking. Verder is de toegang tot activiteiten buiten de cel niet automatisch gegarandeerd, waardoor onvoldoende compenserende factoren aanwezig zijn om het ruimtegebrek te verzachten. Het door Frankrijk aangehaalde rechtsmiddel voor gedetineerden biedt bovendien slechts achteraf bescherming. Daarmee is er onvoldoende rechtszekerheid en blijft het reële risico op onmenselijke of vernederende detentie bestaan. Overlevering van de opgeëiste persoon naar de detentie-instelling DUCOS op Martinique is daarom niet toelaatbaar. De raadsman heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat aan het EAB geen gevolg moet worden gegeven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat artikel 11 OLW niet aan de overlevering in de weg staat. Op de vragen uit de tussenuitspraak zijn heldere antwoorden gekomen. De gedetineerden in DUCOS hebben toegang tot voldoende m2 aan personal space. Daarnaast kunnen gedetineerden blijkens de aanvullende informatie zes uur buiten hun cel doorbrengen. De aanvullende informatie bevestigt dan ook dat de grondrechten in DUCOS niet in het gedrang komen en er geen reëel algemeen gevaar voor gedetineerden in deze detentie-instelling is.
Oordeel van de rechtbank
In onderhavige zaak dient de rechtbank allereerst vast te stellen of er een algemeen reëel gevaar bestaat dat vrouwen die in de detentie-instelling DUCOS in Martinique gedetineerd worden, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
Uit de aanvullende informatie van de Franse autoriteiten van 15 juli 2025 en 4 augustus 2025 blijkt dat de gedetineerden minimaal 3 m2 persoonlijke ruimte en een bed tot hun beschikking hebben. Met betrekking tot het aantal vierkante meters persoonlijke ruimte geldt dat dit in de brief niet alleen met zoveel woorden wordt vermeld, maar dat de rechtbank dit aan de hand van de concrete informatie in die brief ook zelf heeft kunnen narekenen.
Gelet op bovenstaande komt de rechtbank dan ook niet toe aan de vraag of sprake is van een individueel gevaar voor de opgeëiste persoon. De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer.
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5 en 7 OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [de opgeëiste persoon] aan het Parket van de rechtbank van Fort-de-France (Frankrijk) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R.P.J. Davids, voorzitter, mrs. D.L.S. Ceulen en H.P. Kijlstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.K. Verbruggen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2025:5005.
ECLI:NL:RBAMS:2025:5005.
Zie onder andere ECLI:NL:RBAMS:2013:5992, ECLI:NL:RBAMS:2017:5317 en ECLI:NL:RBAMS:2021:5218.
Uitgaande van het genoemde minimale aantal m2 van de cellen, verminderd met het genoemde maximale oppervlak van 1,8 m2 aan sanitaire ruimte in die cellen en uitgaande van één extra gedetineerde bovenop de vermelde theoretische capaciteit van de meerpersoonscellen. Dus voor cellen met een oppervlakte van 12 m2 – 1,8m2 sanitaire ruimte : 3 gedetineerden = 3,4 m2 en voor cellen met een oppervlakte van 14 m2 – 1,8 m2 sanitaire ruimte : 4 gedetineerden = 3,05 m2.