ECLI:NL:RBAMS:2025:6125 - Rechtbank Amsterdam - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/119776-25
Datum uitspraak: 12 augustus 2025
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 28 april 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedag] 1983, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] . nu uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
Zitting 24 juni 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 24 juni 2025 in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht bij de behandeling op zitting aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door zijn gemachtigd raadsman, mr. S. Ben Tarraf, advocaat in Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Tussenuitspraak 8 juli 2025
Bij tussenuitspraak van 8 juli 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat de afgegeven garantie door de Belgische autoriteiten op het punt van de medische zorg niet volstaat. De rechtbank heeft daarom het onderzoek heropend en geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de door de rechtbank geformuleerde vragen te stellen aan de Belgische autoriteiten.
Zitting 29 juli 2025
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 29 juli 2025, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan doorzijn raadsman, mr. S. Ben Tarraf, advocaat in Amsterdam.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak van 8 juli 2025
Bij deze tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over de grondslag en inhoud van het EAB, de strafbaarheid van het feit, artikel 6 OLW en over het recht op een eerlijk proces in het licht van artikel 11 OLW ten aanzien van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU. Deze overwegingen dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
4 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
De rechtbank verwijst in dit kader allereerst naar haar overwegingen onder 8.1.4 van de tussenuitspraak van 8 juli 2025. De overwegingen uit voornoemde uitspraak dienen hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak op 16 juli 2025 de navolgende aanvullende informatie verstrekt:
“4. Specifieke vragen gesteld door de rechtbank van Amsterdam
Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon toegang heeft tot intensieve, multidisciplinaire en specialistische zorg in een passende zorgomgeving, waar zijn fysieke en psychische basisbehoeften structureel kunnen worden gewaarborgd? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze dit kan worden gewaarborgd?
De gevangenis is geen ‘zorgomgeving’, maar naast huisartsen, die dagelijks consultaties doen, en dagelijkse aanwezigheid van verpleegkundigen tussen 07u00 en 20u00, zijn ook andere specialisten (psycholoog, tandarts, psychiater, dermatoloog, kinesisten) frequent aanwezig in de inrichting om de medische noden op te vangen. Er wordt ook samengewerkt met Antwerpse ziekenhuizen voor onderzoeken en ingrepen die niet in de gevangenis kunnen worden uitgevoerd.
Kan worden gegarandeerd dat de opgeëiste persoon niet om redenen van suïcidegevaar of personeelsgebrek in een strafcel wordt geplaatst?
Er worden nooit gedetineerden in een strafcel of veiligheidscel geplaatst omwille van personeelsgebrek. In geval van suïcidegevaar kan, in acute situaties en steeds in overleg met de medische dienst, psycholoog en/of psychiater, een plaatsing in een veiligheidscel geïndiceerd zijn.”
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich – kort samengevat – op het standpunt dat geen gevolg moet worden gegeven aan het EAB omdat de Belgische autoriteiten niet zijn ingegaan op de concrete medische situatie van de opgeëiste persoon, terwijl er wel een onderbouwing is verstrekt ten aanzien van de (complexe) medische situatie van de opgeëiste persoon. De verstrekt informatie kan niet als een individuele detentiegarantie worden beschouwd. De raadsman heeft ter zitting onder andere het jaarverslag 2024 van de Centrale Toezichtsraad voor het Gevangeniswezen overgelegd waarin wordt ingegaan op de medische situatie in de Belgische detentie-instellingen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de overlevering kan worden toegestaan. Het rapport waar de raadsman naar verwijst is algemeen van aard en doet niet af aan de individuele garantie van de Belgische autoriteiten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 16 juli 2025 van de uitvaardigende justitiële autoriteit – zoals hierboven onder 4 al is weergegeven – blijkt dat er dagelijks verpleegkundigen in de detentie-instelling aanwezig zijn en andere specialisten zijn er frequent aanwezig. Ten aanzien van het suïcidegevaar kan in overleg een veiligheidscel worden geïndiceerd. De rechtbank kan uit de aanvullende informatie van 16 juli 2025 echter niet opmaken tot welke voor hem passende zorg de opgeëiste persoon toegang zal krijgen. Gelet op de specifieke vragen die aan de Belgische autoriteiten zijn gesteld ten aanzien van de complexe medische situatie van de opgeëiste persoon, overweegt de rechtbank dat de gegeven antwoorden te algemeen van aard zijn en onvoldoende concreet.
Deze stand van zaken leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon het vastgestelde reële gevaar van schending van zijn grondrechten wegens de detentieomstandigheden in België niet is weggenomen. De rechtbank stelt vast dat er voor de opgeëiste persoon een individueel gevaar van schending van zijn grondrechten bestaat als de overlevering zou worden toegestaan.
Op grond van artikel 11, tweede lid, OLW moet de rechtbank, indien zij een individueel reëel gevaar vaststelt, de beslissing over de overlevering aanhouden, tenzij evident is dat dit gevaar niet binnen een redelijke termijn zal worden weggenomen als gevolg van een wijziging van de omstandigheden. Deze uitzondering doet zich niet voor. Indien de uitvaardigende justitiële autoriteit alsnog gegevens verstrekt op basis waarvan de rechtbank tot de conclusie komt dat de opgeëiste persoon de (voor hem) benodigde medische zorg zal krijgen, zal sprake zijn van een dergelijke wijziging van omstandigheden.
Daarom houdt de rechtbank de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW, aan en stelt zij daarbij, ingevolge artikel 11, vierde lid, OLW, een redelijke termijn vast van dertig dagen. De voortzetting van de zaak zal worden ingepland op het einde van deze termijn (op 3 september 2025) of uiterlijk 10 dagen daarna, zodat nagegaan kan worden of binnen die redelijke termijn een wijziging van de omstandigheden is opgetreden. Wanneer dit niet het geval is, zal aan het EAB ingevolge artikel 11, eerste lid, OLW, geen gevolg worden gegeven.
5 Samenloop van Europese aanhoudingsbevelen
De rechtbank stelt vast dat naast het onderhavige EAB nog een Duits EAB (parketnummer: 13/751108-22) is uitgevaardigd ten aanzien waarvan de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon al heeft toegestaan bij uitspraak van 12 april 2022.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op grond van artikel 26, derde lid, OLW samen met artikel 28, vierde lid, OLW, voorrang moet worden gegeven aan het onderhavige EAB omdat het gaat om ernstige strafbare feiten. België heeft daarom belang bij de voortgang en afdoening van de strafzaak. Dit kan in het gedrang komen als de opgeëiste persoon eerst naar Duitsland zou gaan om daar de hem opgelegde straf uit te zitten.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de vraag aan welk EAB voorrang zou moeten worden verleend.
Gelet op de omstandigheid dat de rechtbank de beslissing over de overlevering zal aanhouden, kan zij de voorrang nog niet bepalen.
6 Beslissing
HEROPENT en SCHORST het onderzoek en bepaalt dat de zaak opnieuw moet worden ingepland op een zitting op 3 september 2025 of uiterlijk 10 dagen daarna.
HOUDT AAN de beslissing over de overlevering op grond van artikel 11, tweede lid, OLW.
VERLENGT op grond van artikel 22, vierde lid, sub c, OLW de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met zestig dagen tot 13 september 2025, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
VERLENGT op grond van artikel 27, derde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon met zestig dagen.
BEVEELT de oproeping van de opgeëiste persoon en zijn raadsman tegen nader te bepalen datum en tijdstip. Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Biçer, voorzitter, mr. R.A. Sipkens en mr. D.L.S. Ceulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Gauneau, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 augustus 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 OLW.
Zie artikel 22. eerste en derde lid. OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2025:4640.