ECLI:NL:RBAMS:2025:5011 - Rechtbank Amsterdam - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Civiel recht
Zaaknummer: C/13/756799 / HA ZA 24-1037
Vonnis van 9 juli 2025
in de zaak van
WESTINGHOUSE LEGAL PARTNERS B.V., te Amsterdam, eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie, hierna te noemen: WLP, advocaat: mr. M.P.R. Sardjoe,
tegen
1 [gedaagde 1] B.V.,
te [vestigingsplaats] ,2. [gedaagde 2], te [woonplaats] , gedaagde partijen in conventie, eisende partijen in reconventie, hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] en samen [gedaagden] , advocaat: mr. H.J. Hagemans.
1 De zaak in het kort
1.1. Tussen WLP en [gedaagden] is een overeenkomst van opdracht gesloten voor het verlenen van juridische bijstand. Daarbij is een prijsafspraak gemaakt op basis van no cure no pay. Die prijsafspraak is echter nietig, daar zijn partijen het over eens. WLP vordert in deze procedure betaling op basis van het aantal gewerkte uren maal het volgens WLP gebruikelijke uurtarief. De rechtbank oordeelt dat [gedaagden] wel een gebruikelijk loon verschuldigd zijn, maar dat dat in dit geval bestaat uit een kostendekkend uurtarief met een bescheiden salaris voor de advocaat. De rechtbank is van plan een deskundige te benoemen om het redelijk aantal uren en het kostendekkend uurtarief vast te stellen.
1.2. [gedaagden] hebben ook een tegenvordering ingesteld. Zij stellen terecht dat WLP toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht. Het is echter nog niet duidelijk of [gedaagden] daardoor ook schade hebben geleden. Voor het begroten van eventuele schade zal de rechtbank de zaak op een later moment verwijzen naar de schadestaatprocedure.
2 De procedure
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding van 4 september 2024, met producties,
-
de conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie, met producties,
-
de conclusie van antwoord in reconventie, met producties,
-
het tussenvonnis van 27 november 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
-
het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 maart 2025 en de daarin genoemde processtukken en de zittingsaantekeningen van de griffier,
-
de brief van mr. Sardjoe van 16 april 2025 namens WLP met opmerkingen over de aan het proces-verbaal gehechte zittingsaantekeningen,
-
de e-mail van 18 april 2025 van mr. S.F. Puijk van [gedaagden] in reactie op de brief van mr. Sardjoe.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3 De feiten
3.1. WLP is een advocatenkantoor. Mr. [naam] is partner bij WLP.
3.2. [gedaagde 2] is huisarts. Hij is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 1] , die op haar enig beurt aandeelhouder was van dochtervennootschap [bedrijf] B.V. In die vennootschap werd een huisartsenpraktijk met meerdere vestigingen geëxploiteerd.
3.3. [gedaagde 1] heeft in 2020 51% van de aandelen in [bedrijf] verkocht aan Quin Dokters B.V. [gedaagde 1] en Quin Dokters waren een earn out-beding overeengekomen, op grond waarvan [gedaagde 1] aanspraak maakte op een bedrag van meer dan € 1 miljoen. Quin Dokters stelde zich echter op het standpunt dat zij helemaal niets meer verschuldigd was en dat zij zelfs nog een vordering op [gedaagde 1] had. Dit geschil is voorgelegd aan bindend adviseurs. [gedaagde 1] werd daarbij aanvankelijk bijgestaan door Bureau Brandeis. In het kader van dit geschil heeft Quin Dokters een bedrag van € 492.500,- in depot gestort.
De opdracht aan WLP
3.4. [gedaagde 2] en [naam] kenden elkaar. In juli 2022 zijn zij elkaar op straat tegengekomen en heeft [gedaagde 2] verteld over het geschil met Quin Dokters, waarna zij daarover hebben gesproken. Vervolgens heeft [gedaagde 2] [naam] gevraagd de behandeling van de zaak over te nemen van Bureau Brandeis.
3.5. Op 25 juli 2022 heeft [naam] namens WLP een concept opdrachtbevestiging aan [gedaagden] gestuurd. Daarin stond onder meer het volgende:
‘Onze werkzaamheden worden normaal gesproken verricht op basis van een uurtarief. Voor ondergetekende (partner) bedraagt dit tarief EUR 450, voor medewerkers van ons kantoor liggen deze uurtarieven tussen de EUR 105 (paralegal) en EUR 295 (senior-advocaat medewerker). De hoogte is gebaseerd op hun ervaringsjaren als advocaat of jurist. (…) In dit geval zal ik de werkzaamheden zelf verrichten, met behulp van een medewerker. Jij hebt aangegeven bereid te zijn om deze zaak los van een uurtarief op basis van een 50-50 verdeling van de opbrengsten te willen doen en zonder verder kosten van derden te hoeven voldoen, zoals een deskundige of griffierechten. Dat houdt in dat van ieder daadwerkelijk aan jouw vennootschap betaald bedrag de helft als fee aan ons kantoor zal worden doorbetaald. (...) [NB: op basis van orderegels van de beroepsgroep moet ik een minimumbedrag met jou bespreken ter dekking van kosten, dat eventueel weer verrekend kan worden met een uiteindelijk aan jou toegekend bedrag. Ik overleg graag nog even met jou daarover.]’
3.6. [naam] heeft [gedaagde 2] daarna ook een whatsappbericht gestuurd:
‘Heb je net een opdrachtbevestiging per mail gestuurd. Ik kwam nog een punt tegen over de fee-afspraak waarover ik nog even wil overleggen met jou dat voortkomt uit de orderegels van de beroepsgroep. Een afspraak mag nooit helemaal uitsluitend afhankelijk zijn van het resultaat. Ik bel jou vanmiddag nog. Daar komen we wel uit.’
3.7. In reactie daarop heeft [gedaagde 2] aan [naam] geschreven:
‘Sorry ik kan niet akkoord gaan met de voorwaarden. Ik zie het niet als ontzorgen. De heb aangegeven dat 50% is voor mij reel en omvat alles inclusief de belasting ,... Alles en geen voorwaarden van een minimum (…).’
3.8. Vervolgens heeft [naam] de opdrachtbevestiging aangepast, waarna de opdrachtbevestiging is getekend. In deze bevestiging is de 50-50 regeling blijven staan, maar is de alinea over uurtarieven verwijderd.
3.9. Een paar weken later heeft [gedaagde 2] [naam] nog geschreven:
‘Als laatste waar blijft de voorstel bodem bedrag en een andere percentage omdat jij hebt aangegeven dat jou collega’s en vanuit de regering niet de kosten mogen voorschieten en wat we hebben getekend niet geldig mag zijn.’
De uitvoering van de werkzaamheden: declaratiegeschil met Bureau Brandeis
3.10. [gedaagde 1] was het niet eens met de facturen die zij van Bureau Brandeis had ontvangen. Zij heeft WLP daarom opdracht gegeven ook verweer te voeren tegen die facturen. Bureau Brandeis heeft [gedaagde 1] gedagvaard voor deze rechtbank tot betaling van drie facturen met een totaalbedrag van € 27.038,38, met rente en kosten. WLP heeft namens [gedaagde 1] verweer gevoerd. De rechtbank heeft de vordering echter toegewezen.
De uitvoering van de werkzaamheden: onderhandelingen met Quin Dokters
3.11. De bindend adviseurs hebben in april 2023 een concept bindend advies afgerond en toegelicht. Zij hebben daarin gezegd niet tot een definitief advies te kunnen komen en zij hebben [gedaagden] en Quin Dokters in overweging gegeven om aan de hand van de bevindingen van de bindend adviseurs in overleg te treden over een minnelijke regeling.
3.12. In een e-mail van 7 mei 2023 heeft [naam] aan [gedaagde 2] geschreven:
‘De bandbreedte van een regeling zou volgens de bindend adviseurs tussen EUR 625.000 en EUR 1.094.457 moeten liggen. (...) Bovendien speelt de wettelijke rente nog een rol die vanaf de begindatum (nu alweer ongeveer twee jaar geleden) tot nu doorloopt. Die is erg hoog en leidt nog tot een verhoging van de eindbedragen (...) Ik hoor graag jouw ideeën hierover en of je binnen deze bandbreedtes (vooral de ondergrens natuurlijk) bereid bent om een regeling te treffen. Uiteraard is de bedoeling om zo hoog mogelijk voor jou uit te komen.’
3.13. [gedaagden] hebben [naam] gemandateerd om een schikkingsvoorstel te doen aan Quin Dokters van € 1.100.000,- exclusief handelsrente, totaal ruim € 1.300.000,-.
3.14. Op 1 juni 2023 heeft [gedaagde 2] het volgende aan [naam] geschreven:
‘Ik heb je verteld dat ik raar vind dat jij aan de afspraak houdt en mij niet erbij betrekt niet eens de brief delen die namens ik is verstuurd (...). (E)n het belangrijkste niets wordt gecommuniceerd naar Quin zonder mijn toestemming!!!!!! Jou ook gevraagd om Quin te vragen om met een voorstel op zwart wit komen voordat ik toestemming geef om iets te sturen.’
3.15. Op 16 en 17 augustus 2023 heeft [naam] onder meer de volgende berichten verzonden aan de advocaat van Quin Dokters:
‘Ik ben nog wel bereid om een substantieel gebaar te maken door de hoofdsom op 800.000 te zetten, exclusief de wettelijke handelsrente. (…) Dit heeft een mandaat van [gedaagde 1] .’
en:
‘Ik kan nog tot 750.000 gaan en iets met de rente doen door die gelijk te maken met de contractuele rente voor het vaste deel van de koopprijs (4%), maar ik wil dan wel het gevoel hebben dat we allebei serieus aan een oplossing werken.’
3.16. In reactie daarop heeft de advocaat van Quin Dokters aan [naam] geschreven:
‘Nogmaals, mede doordat jullie je contraexpertise niet hebben overgelegd, konden de bindend adviseurs niet tot een oordeel komen. Zij zullen dus ook geen bindend advies kunnen gaan geven. Dat er wettelijke handelsrente zou gaan lopen vanaf het begin van de termijn, terwijl [gedaagde 2] zoveel vertraagd heeft, geloof ik niet. Dat gaat een rechter nooit vaststellen. Jouw voorstel is dus 50K verbeterd sinds ons laatste gesprek, toen je al de 8 ton noemde. Ik zal het overbrengen naar mijn cliënte. Je kent haar situatie. Dat geld is er niet, en op de praktijk die [gedaagde 2] heeft verkocht is alleen maar verlies geleden. (…) Dus je voorstel van een miljoen en nu 8 ton is gewoon teveel. Laat staan dat daar nog rente over betaald zou moeten worden.’
3.17. Op 28 juli, 10 augustus en 26 augustus 2023 heeft [gedaagde 2] gevraagd naar de stand van zaken. Op 12 september 2023 heeft hij aan [naam] geschreven:
‘nogmaals graag uitleg radio stilte maanden lang met als excuse zomervakantie!’
3.18. Daarop heeft [naam] diezelfde dag als volgt gereageerd:
‘De afgelopen zomermaanden heeft deze zaak vrijwel stilgelegen door vakantieverblijf van [de advocaat van Quin Dokters] in de Verenigde Staten. (...)
Voorafgaand aan de zomerperiode heb ik met [de advocaat van Quin Dokters] de mogelijkheden voor een schikking besproken. De samenvatting daarvan is, zoals besproken, dat wij op het spoor zitten dat er ongeveer 1 miljoen aan [gedaagde 1] betaald zou moeten worden. Zij hebben 500.000 geboden. Daarna is er eigenlijk geen serieuze beweging van de kant van Quin meer gekomen. (...) Er zit echt niet méér in dan het bod van 500.000, dat nog steeds staat, binnen te halen. Ik wil er nog wel langer toelichting op geven, maar het lijkt me onder de omstandigheden waarin we nu zitten echt heel verstandig om dat te doen.’
3.19. [gedaagde 2] heeft hierop laten weten dat hij niet met dit voorstel kon instemmen.
3.20. Op 25 september 2023 heeft [naam] aan [gedaagden] een (concept)vaststellingsoverkomst toegezonden waarin staat dat Quin Dokters en [gedaagde 1] overeenkomen dat het depotbedrag van € 492.500,00 aan [gedaagde 1] zal worden vrijgegeven. Volgens [naam] is dit minder dan hij en [gedaagden] hadden gewild, maar ‘het beste in de omstandigheden’, onder meer omdat volgens hem niet reëel was dat de uitkomst in een procedure gunstiger zou zijn voor [gedaagden]
3.21. [gedaagde 2] heeft hierop op 28 september 2023 gereageerd dat [gedaagden] op deze voorwaarden niet akkoord kunnen en willen gaan en geschreven dat een regeling uit zou moeten komen ‘in de range van 900K’, waarbij Quin Dokters de kosten van onder andere de deskundigen betaalt.
3.22. Hierop heeft [naam] op 29 september 2023 aan [gedaagde 2] geschreven:
‘Ik ga ook de belangen van mijn kantoor hier nu in betrekken. Als jij denkt dat er een betere uitkom(s)t in zit dan staat dat jou vrij. Mijn kantoor gaat dan wel afrekenen op basis van de regeling die er nu ligt. In een ander scenario hebben wij geen vertrouwen. Ik hoor geen professionele overwegingen waarom een beter resultaat haalbaar zou zijn zonder meer risico’s. Wij gaan niet nog meer tijd en energie besteden aan opties die geen opties zijn.’
3.23. Daarop heeft [gedaagde 2] diezelfde dag als volgt gereageerd:
‘Mijn einddoel is met Quin een deal te sluiten. (...) Met deze schikking bedrag zijn jou kosten kleine 20k (10% van escrow bedrag na kosten van derden). Is het niet beter om het bedrag hoger te krijgen?’
3.24. [naam] heeft daarop weer als volgt gereageerd:
‘ [gedaagde 2] , dit is totaal onacceptabel. Ik mis ook volledig enige zelfkritiek. Je bent vanaf het begin kansloze strategieën aan het uitdenken. Jij overlegt niet, doet maar wat en zet mensen aan het werk zonder dat zij worden betaald. (...) Je kent onze afspraken dus geef die niet bewust verkeerd weer. De factuur komt jouw kant op. De betaaltermijn is twee weken. Er is al geen geld om de lopende facturen te betalen dus wij zullen er snel opvolging aan moeten geven.
Ik kan voor mijn gevoel praten wat ik wil, maar je hebt nog nooit ergens naar geluisterd. Je benadeelt door jouw optreden ook direct anderen die voor jou werken en dat is niet acceptabel. Mijn kantoor gaat er geen tijd meer in stoppen.’
3.25. Op 29 september 2023 hebben [gedaagde 1] en Quin Dokters de vaststellingsovereenkomst (overeenkomstig het concept) getekend. Op basis daarvan heeft [gedaagde 1] € 492.500,00 van Quin Dokters ontvangen.
Facturatie, beslag en kort geding
3.26. WLP heeft op 29 september 2023 een factuur aan [gedaagden] gezonden op basis van de 50-50 regeling. Die factuur kwam uit op een bedrag van € 246.250,-, exclusief 5% kantoorkosten en btw.
3.27. WLP heeft in oktober 2023 verlof gevraagd tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde 1] op haar bankrekening(en) en een onroerende zaak. Nadat partijen daarop zijn gehoord, zijn de verloven geweigerd.
3.28. WLP heeft daarna besloten toch op basis van uurtarief te factureren. Zij heeft in dat verband een urenstaat opgesteld. Die heeft geleid tot een factuur van 7 november 2023 van € 313.160,46 (inclusief btw), waarvan € 246.486,- aan honorarium, met 5% kantoorkosten en btw.
3.29. Vervolgens heeft WLP [gedaagden] in kort geding gedagvaard tot betaling van de factuur van 7 november 2023. De voorzieningenrechter heeft de vordering op 6 maart 2024 afgewezen, maar overwogen dat niet valt uit te sluiten dat WLP in beginsel wel aanspraak kan maken op een redelijk loon.
3.30. Partijen hebben gediscussieerd over de hoogte van de aangepaste factuur en daarbij ook de deken ingeschakeld. WLP heeft de urenstaat aangepast. Op basis van deze aangepaste urenstaat heeft WLP op 19 augustus 2024 opnieuw verlof gevraagd om beslag te mogen leggen op een onroerende zaak van [gedaagde 1] . De voorzieningenrechter heeft dit verlof verleend.
3.31. WLP heeft in deze procedure een aangepaste factuur overgelegd van 10 september 2024, gebaseerd op de aangepaste urenstaat. Deze factuur komt uit op een bedrag van € 273.311,23 (inclusief btw), waarvan € 215.121,-, aan honorarium exclusief 5% kantoorkosten en btw. Ook heeft WLP een creditfactuur van diezelfde datum overgelegd voor de oorspronkelijke factuur van 7 november 2023.
Tuchtprocedure
3.32. [gedaagden] hebben een tuchtrechtelijke klacht ingediend tegen [naam] . De Raad van Discipline heeft in haar beslissing van 28 oktober 2024 enkele klachtonderdelen gegrond verklaard en aan [naam] een maatregel opgelegd. De belangrijkste overwegingen van de Raad zijn:
3.33. [naam] heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
4 Het geschil
in conventie
4.1. WLP vordert – samengevat – dat de rechtbank [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt:
a. primair tot betaling van € 273.311,23,
b. subsidiair tot betaling van een door de rechtbank vast te stellen op gebruikelijke wijze berekend loon,
c. meer subsidiair tot betaling van een door de rechtbank te bepalen redelijk loon.
WLP vordert ook rente en kosten en zij vordert dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
4.2. WLP legt aan haar primaire en subsidiaire vordering kort gezegd het volgende ten grondslag. WLP heeft juridische bijstand verleend aan [gedaagden] De prijsafspraak op basis van no cure no pay is nietig, maar wordt op grond van artikel 3:42 BW geconverteerd in een gebruikelijk loon op grond van artikel 7:405 BW. Een gebruikelijk loon in de advocatuur is het aantal uren maal een gebruikelijk uurtarief, vermeerderd met het standaardtarief voor kantoorkosten en btw. Dat is het loon dat WLP doorgaans in rekening brengt. Aan haar meer subsidiaire vordering legt WLP ten grondslag dat de [gedaagden] op grond van artikel 7:405 lid 2 BW een redelijk loon verschuldigd is. Ook daarbij wordt aangesloten bij wat in de branche gebruikelijk is. In eerste instantie is een factuur gestuurd op 7 november 2023. Daarbij is het uurtarief gehanteerd dat ook in de opdrachtbevestiging was vermeld. Naar aanleiding van opmerkingen van [gedaagden] is de urenstaat aangepast en is op 20 februari 2024 een gecorrigeerde factuur verstuurd. Daarover zijn geen opmerkingen meer gemaakt.
4.3. [gedaagden] voeren verweer. Zij stellen dat [gedaagde 2] consument is en dat de nietige no cure pay-afspraak daarom niet kan worden vervangen door een ander prijsbeding. Daarnaast stellen zij dat zij hebben gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst, vanwege verkeerde en onvolledige informatie van WLP. Zij betwisten dat zij alsnog een gebruikelijk of redelijk loon verschuldigd zijn, en voor zover dat wel het geval is, betwisten zij de wijze waarop dat door WLP wordt berekend. Verder doen zij een beroep op opschorting ter verrekening met hun vordering in reconventie en voeren zij verweer tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad.
4.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
4.5. [gedaagden] vorderen – samengevat – dat de rechtbank: primair: I. voor recht verklaart dat WLP is tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst van opdracht met [gedaagden] , dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens hen; II. WLP veroordeelt tot betaling van schadevergoeding aan [gedaagden] , nader op te maken bij staat; subsidiair: I. voor recht verklaart dat [gedaagden] hebben gedwaald bij het maken van de afspraken met WLP en de gesloten overeenkomst van opdracht (partieel) vernietigt; II. WLP veroordeelt tot betaling van een vergoeding aan [gedaagden] , nader op te maken bij staat. [gedaagden] vorderen ook rente en kosten en zij vorderen dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad zal zijn.
4.6. [gedaagden] leggen aan hun primaire vordering het volgende ten grondslag. WLP is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht door een nietige honorariumafspraak te maken. Daarna heeft WLP zonder toestemming van [gedaagden] in heimelijke onderhandelingen met Quin Dokters al een groot deel van de vordering van [gedaagde 1] prijsgegeven. Vervolgens heeft WLP zich door haar eigen belang laten leiden. Daarmee heeft zij [gedaagden] in een positie gebracht waarbij zij zich gedwongen voelden om in te stemmen met een minnelijke regeling, terwijl zij daarmee niet wilden instemmen. Door het handelen van WLP hebben [gedaagden] schade geleden. De kans op een hoger schikkingsbedrag is namelijk verloren gegaan. [gedaagden] hebben ook gedwaald bij het maken van de afspraken met WLP, zodat de overeenkomst vernietigbaar is.
4.7. WLP voert verweer. WLP betwist dat zij is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst en zij betwist dat er causaal verband bestaat tussen een eventuele tekortkoming en de gestelde schade. Ook betwisten zij dat [gedaagden] hebben gedwaald.
4.8. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
5 De beoordeling
in conventie
[gedaagde 2] is geen consument, en kan dus geen beroep doen op de Richtlijn oneerlijke bedingen
5.1. [gedaagden] hebben als eerste aangevoerd dat de no cure no pay-afspraak óók nietig is wegens strijd met de Richtlijn oneerlijke bedingen
5.2. De rechtbank merkt [gedaagde 2] niet aan als consument. Een consument in de zin van de Richtlijn oneerlijke bedingen is een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteit vallen. De overeenkomst met WLP is aangegaan voor het zakelijke geschil tussen [gedaagde 1] en Quin Dokters. [gedaagde 2] heeft daarbij als enig aandeelhouder meegetekend. Daaruit volgt dat [gedaagde 2] de overeenkomst is aangegaan vanwege zijn functionele band met [gedaagde 1] , dus in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf.
Er is geen sprake van dwaling
5.3. [gedaagden] hebben verder als verweer gevoerd dat zij hebben gedwaald bij het sluiten van de overeenkomst van opdracht met WLP. Dat leidt tot vernietiging van de overeenkomst.
5.4. Een overeenkomst kan op grond van dwaling worden vernietigd als de overeenkomst bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten (artikel 6:228 BW). [gedaagden] stelt dat sprake is van dwaling op basis van verkeerde inlichtingen van WLP (artikel 6:228 lid 1 onder a BW) en dat WLP een mededelingsplicht heeft geschonden (artikel 6:228 lid 1 onder b BW).
5.5. [gedaagden] stellen ten eerste dat WLP mededelingen heeft gedaan die [gedaagden] op het verkeerde been hebben gezet. [gedaagden] verwoorden de uitlatingen van [naam] tijdens de ontmoeting op straat als volgt:
Tijdens dit informele gesprek heeft mr. [naam] zowel de bij Bureau Brandeis aanwezige expertise alsook de door Bureau Brandeis uitgezette strategie bekritiseerd en ter discussie gesteld. Mr. [naam] heeft onder meer het standpunt ingenomen dat betwijfeld kon worden of de juridische strategie om eerst de (on)rechtmatigheid van declaraties te laten vaststellen door bindend adviseurs en daarna een oordeel over de hoogte van de earn out te laten vaststellen überhaupt “mogelijk is, en of die juridisch relevant is”. 12. Mr. [naam] heeft betoogd dat het afdwingen van de vordering op Quin in een kortgedingprocedure de meest geëigende weg zou zijn. Voorts werd [gedaagden] geadviseerd om een enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam te entameren. Mr. [naam] heeft de heer [gedaagde 2] voorgehouden dat WLP (en hijzelf) wel over de vereiste expertise zou beschikken en dat WLP de belangen van cliënten efficiënter en doelmatiger zou kunnen behartigen.’
5.6. WLP heeft betwist dat dergelijke concrete uitlatingen zijn gedaan. Als de rechtbank ervan uit zou gaan dat dergelijke uitlatingen wel zouden zijn gedaan, kan de rechtbank zich voorstellen dat [gedaagden] naar aanleiding daarvan geïnteresseerd zou zijn geraakt in wat WLP te bieden had. Dergelijke uitlatingen in een informeel gesprek op straat kunnen echter niet worden aangemerkt als inlichtingen in de zin van artikel 6:228 lid 1 onder a BW. Daarvoor zijn ze te algemeen, en bovendien gedaan zonder dat [naam] zelf kennis had kunnen nemen van het dossier.
5.7. Voor het overige hebben [gedaagden] alleen in algemene termen gesteld dat een te rooskleurig beeld is geschetst van de kosten en van de mogelijkheden van een procedure, maar welke mededelingen in dit verband precies zijn gedaan, blijft onduidelijk. Er is daarom onvoldoende gesteld voor een beroep op dwaling op basis van onjuiste inlichtingen.
5.8. [gedaagden] stellen ten tweede dat WLP haar mededelingsplicht heeft geschonden omdat zij geen informatie heeft verstrekt over de risico’s van de prijsafspraak, in het bijzonder het risico dat zij nu wordt geconfronteerd met een vordering van WLP van € 273.311,23. Ook dit is echter onvoldoende voor een beroep op dwaling. Het staat immers vast dat [naam] tegen [gedaagde 2] heeft gezegd dat de no cure no pay-afspraak niet door de beugel kon, en dat hij sowieso een minimumbedrag aan [gedaagden] moest declareren (zie 3.5 en 3.6). Er is dus in zoverre geen sprake van een schending van een mededelingsplicht. Of de betalingsverplichting uiteindelijk uitkomt op een bedrag van € 273.311,23, staat nog niet vast. Dat is immers juist waar deze procedure over gaat.
5.9. De conclusie is dat er onvoldoende is gesteld om te komen tot vernietiging op grond van dwaling. Dat betekent dat de overeenkomst in stand blijft.
[gedaagden] zijn een gebruikelijk loon verschuldigd
5.10. Het staat tussen partijen wel vast dat de no cure no pay-afspraak nietig is. De overeenkomst is echter een overeenkomst van opdracht die door opdrachtnemer WLP is aangegaan in de uitoefening van haar beroep of bedrijf. Dat betekent dat opdrachtgevers [gedaagden] op grond van artikel 7:405 lid 1 BW wel loon verschuldigd zijn. Lid 2 van dat artikel bepaalt dat, indien loon is verschuldigd, maar de hoogte niet door partijen is bepaald, een op de gebruikelijke wijze berekend loon verschuldigd is, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon.
5.11. De nietigheid van de prijsafspraak betekent dat het beding niet geldt, en dat dus in feite geen prijs is afgesproken. De rechtbank stelt deze situatie dan ook gelijk met de situatie die wordt benoemd in het tweede lid, dat de hoogte van het loon niet door partijen is bepaald.
5.12. Het gebruikelijke loon in de advocatuur is het aantal gewerkte uren vermenigvuldigd met een uurtarief. Het staat echter vast dat partijen een resultaatsafhankelijke beloning wilden overeenkomen. In dat geval is het gebruikelijk dat de advocaat niet zijn standaarduurtarief hanteert, maar een lager uurtarief. Wanneer een positief resultaat wordt behaald, kan dat lagere uurtarief worden vermenigvuldigd met een factor of kan daaraan een percentage van het behaalde resultaat worden toegevoegd. Dat lagere uurtarief moet op grond van de beroepsregels voor de advocatuur minimaal kostendekkend zijn en voorzien in een bescheiden salaris voor de advocaat. Dat komt ook overeen met de mededeling van [naam] aan [gedaagde 2] dat het moet gaan om een “minimumbedrag ter dekking van kosten” (zie 3.5) en de e-mail van [gedaagde 2] waarin hij informeert naar het bodembedrag (zie 3.9).
5.13. Wat in dit geval een gebruikelijk loon is, is dus mede afhankelijk van de vraag of een positief resultaat is behaald. De rechtbank oordeelt dat dat niet het geval is. In het declaratiegeschil tegen Bureau Brandeis heeft [gedaagde 1] immers geheel ongelijk gekregen. En de uitkomst van de onderhandelingen met Quin Dokters is weliswaar geweest dat [gedaagde 1] € 492.500,- heeft ontvangen, maar gelet op de wijze waarop [naam] deze schikking tot stand heeft gebracht, kan niet worden gezegd dat daarmee een positief resultaat is behaald. In dat verband verwijst de rechtbank ook naar overweging 5.9 van de Raad van Discipline (zie 3.32). In dat geval zijn [gedaagden] dus slechts een kostendekkend uurtarief met een bescheiden salaris voor de advocaat verschuldigd.
De rechtbank is van plan een deskundige te benoemen
5.14. De rechtbank heeft onvoldoende gegevens om vast te stellen wat een kostendekkend uurtarief is en WLP heeft daarvan ook geen inschatting gegeven. De rechtbank overweegt daarom een deskundige benoemen om deze vraag te beantwoorden.
5.15. Die deskundige zal ook moeten beoordelen wat een redelijk aantal uren is voor de verrichte werkzaamheden omdat het aantal gewerkte uren in dit geval onvoldoende vast staat. Het is immers gebruikelijk dat een advocaat gedurende het werk het aantal gewerkte uren bijhoudt. In dit geval heeft [naam] zijn urenstaat echter achteraf opgesteld. [gedaagden] kunnen niet zonder meer worden gebonden aan die urenstaat. Zij hebben immers niet tussentijds inzicht gekregen in het aantal gewerkte uren. Daarmee hebben zij ook niet de mogelijkheid gehad WLP aan te spreken op het aantal gewerkte uren en eventueel bij te sturen. In dit verband verwijst de rechtbank ook naar overweging 5.13 van de Raad van Discipline (zie 3.32).
5.16. Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank een deskundige benoemen. Voordat daartoe wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over:
-
de persoon van de te benoemen deskundige(n);
-
de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
5.17. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige, te weten een ervaren advocaat. De rechtbank heeft contact opgenomen met de deken, die immers al op de hoogte was van het geschil tussen partijen, en gevraagd of de deken een voorstel kon doen. De deken heeft mr. H.F. Doeleman voorgesteld, die inmiddels aan de rechtbank heeft laten weten dat hij vrij staat het deskundigenonderzoek te verrichten en bereid is dat te doen.
5.18. Indien partijen zich niet kunnen vinden in de benoeming van deze deskundige, gaat de rechtbank ervan uit dat zij in onderling overleg overeenstemming kunnen bereiken over de persoon die als deskundige gaat optreden. Voor zover partijen daarover geen overeenstemming kunnen bereiken en om die reden iedere partij een deskundige voorstelt, moeten partijen gemotiveerd aangeven waarom de door de rechtbank en/of de wederpartij voorgestelde deskundige niet voor benoeming in aanmerking mag komen en waarom zij de voorkeur geven aan de door henzelf voorgestelde deskundige. Daarbij valt te denken aan zwaarwegende redenen als gebrek aan deskundigheid of gerechtvaardigde twijfels met betrekking tot de onpartijdigheid van de deskundige. Die zwaarwegende redenen moeten worden onderbouwd. De rechtbank zal dan, na weging van de onderbouwing vóór en tegen de benoeming van een potentiële deskundige, een door partijen aangedragen deskundige of een eigen deskundige benoemen.
5.19. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat de volgende vragen moeten worden gesteld:
-
Wat is een redelijk aantal uren voor de opdracht die [gedaagden] aan WLP heeft verstrekt met betrekking tot het geschil met Quin Dokters en met betrekking tot het declaratiegeschil met Bureau Brandeis?
-
Wat is een kostendekkend uurtarief voor de werkzaamheden van WLP?
-
Zijn er nog andere punten die u naar voren wilt brengen waarvan de rechter volgens u kennis moet nemen bij de verdere beoordeling?
5.20. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt in de wet dat het voorschot op de kosten van de deskundige(n) door de eisende partij moet worden betaald. Dit voorschot moet daarom door WLP worden betaald. In het eindvonnis zal de rechtbank beslissen wie van partijen uiteindelijk de kosten van de deskundige moet betalen.
5.21. De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen, zodat partijen zich bij akte kunnen uitlaten over de persoon van de deskundige en de aan de deskundige te stellen vragen. Partijen moeten de concept-akte uiterlijk een week vóór de roldatum naar elkaar toesturen, zodat zij in hun definitieve akte op de akte van de wederpartij kunnen reageren.
in reconventie
5.22. In reconventie vorderen [gedaagden] primair een verklaring voor recht dat WLP is tekortgeschoten in de overeenkomst van opdracht met [gedaagden] , dan wel onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagden] , met verwijzing naar de schadestaatprocedure.
5.23. Omdat tussen partijen een contractuele relatie bestaat, zal de rechtbank eerst beoordelen of WLP is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. Pas als dat niet het geval is, komt de rechtbank toe aan de vraag of WLP onrechtmatig heeft gehandeld.
5.24. Volgens [gedaagden] is WLP tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst omdat [naam] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat verwacht mag worden. Daaraan leggen zij kort gezegd vier verwijten ten grondslag:
5.25. Het aangaan van de *no cure no pay-*afspraak is weliswaar een verboden handeling, maar WLP heeft terecht aangevoerd dat dit verwijt ziet op het aangaan van de overeenkomst en niet op de uitvoering van de overeenkomst zelf. De verweten gedraging levert dus geen tekortkoming in de nakoming op van de overeenkomst op. Deze gedraging is in de verhouding tot [gedaagden] ook niet onrechtmatig, omdat WLP [gedaagden] er immers expliciet op heeft gewezen dat een dergelijke afspraak niet was toegestaan. [gedaagden] waren zich daar dus van bewust, en hebben er toch voor gekozen een no cure no pay-afspraak te maken.
5.26. De verwijten 2) tot en met 4) leveren wel een tekortkoming op. Op 1 juni 2023 heeft [gedaagde 2] gevraagd om geen voorstellen aan Quin Dokters te doen zonder toestemming, maar medio augustus 2023 is dat toch gebeurd (zie 3.15 en 3.16). [gedaagde 2] is daar op dat moment niet over geïnformeerd. Integendeel, op 12 september 2023 is hem voorgehouden dat de zaak stil had gelegen tijdens de zomer, maar dat er een bod lag van € 500.000,-. Uit de correspondentie volgt dat [gedaagden] dit bod niet wilden accepteren, maar dat WLP er vervolgens op heeft aangedrongen om dat toch te doen. Daarbij heeft [naam] gezegd “Ik ga ook de belangen van mijn kantoor hier nu in betrekken”, “De factuur komt jouw kant op. De betaaltermijn is twee weken. Er is al geen geld om de lopende facturen te betalen dus wij zullen er snel opvolging aan moeten geven” en “Mijn kantoor gaat er geen tijd meer in stoppen”(zie 3.22 en 3.23). Dit is niet handelen zoals dat van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. De gevorderde verklaring voor recht dat WLP is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst van opdracht met [gedaagden] zal dan ook – bij eindvonnis – worden toegewezen.
5.27. De vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure zal ook worden toegewezen. Het staat nog niet vast dát [gedaagden] door het handelen van WLP schade hebben geleden. Voor toewijzing van de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure is echter slechts nodig dat de mogelijkheid dat schade is geleden aannemelijk is. Die lage drempel wordt gehaald. Hoewel [gedaagde 2] (mede namens [gedaagde 1] ) uiteindelijk zelf de vaststellingsovereenkomst heeft ondertekend, hebben [gedaagden] voldoende onderbouwd dat de door [naam] uitgeoefende druk daarbij wel een rol heeft gespeeld. Dat zij mogelijk ook andere overwegingen hebben gehad om te tekenen, doet daar niet aan af. En hoewel Quin Dokters op dat moment niet tot een hoger schikkingsbedrag bereid lijkt te zijn geweest, is mogelijk dat toch een hoger bedrag zou zijn uitonderhandeld of dat via een procedure een hoger bedrag zou zijn verkregen. De kans daarop is echter verloren gegaan door het handelen van [naam] . [gedaagden] hebben er ook terecht op gewezen dat het moeilijk is om eenmaal ‘weggegeven’ bedragen terug te onderhandelen. Omdat de hoogte van de schade niet eenvoudig is vast te stellen en omdat expliciet is gevraagd om verwijzing naar de schadestaat, zal de rechtbank daartoe overgaan.
5.28. Omdat voor recht wordt verklaard dat WLP is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst, komt de rechtbank niet meer toe aan de vraag of WLP (daarnaast ook) onrechtmatig heeft gehandeld. Ook komt de rechtbank niet toe aan de subsidiaire vordering om voor recht te verklaren dat [gedaagden] hebben gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. Uit de overwegingen in conventie blijkt bovendien al dat die vordering niet toewijsbaar zou zijn.
in conventie voorts
5.29. [gedaagden] hebben een beroep op opschorting gedaan ter verrekening met de vordering in reconventie. Daarop kan nu al worden beslist. Op grond van artikel 6:262 lid 2 BW is opschorting in geval van niet-behoorlijke nakoming slechts toegestaan, voor zover de tekortkoming haar rechtvaardigt. Uit de overwegingen in reconventie volgt dat de hoogte van de schade van [gedaagden] nog niet vaststaat. Er staat nog niet eens vast dát [gedaagden] schade hebben geleden als gevolg van de tekortkomingen van WLP. Verrekening met de vordering in reconventie is in deze procedure dus nog niet mogelijk. Ook kan niet worden beoordeeld of de tekortkoming de opschorting rechtvaardigt. Het opschortingsverweer zal dus worden verworpen.
5.30. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden
6 De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van woensdag 6 augustus 2025 om beide partijen in de gelegenheid te stellen een akte in te dienen als bedoeld in 5.21, waarin zij zich uitlaten over het aangekondigde deskundigenbericht,
6.2. bepaalt dat partijen elkaar uiterlijk een week vóór de genoemde roldatum de concept-akte moeten toesturen, zodat zij ieder in hun eigen akte nog kunnen reageren op de standpunten van de wederpartij,
6.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
in reconventie
6.4. houdt iedere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, bijgestaan door mr. K.E. Beerlage, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2025.
Dit vonnis is niet gepubliceerd.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1934, te vinden op www.rechtspraak.nl.
Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.