ECLI:NL:RBAMS:2025:4791 - Rechtbank Amsterdam - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/298779-24 RK nummers: 25/004335 en 25/004337
BESCHIKKING
Op de verzoeken tot schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 529, 533 en 530 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van: [verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1993, te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, [adres] ,
hierna te noemen: verzoeker.
1 Procesgang
De overleveringsprocedure is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van 31 december 2024 strekkende tot weigering van de overlevering van verzoeker.
Bij schriftelijke verzoeken, door de rechtbank ontvangen op 17 februari 2025, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming, immateriële schade, gederfd inkomen en van de kosten van rechtsbijstand in verband met deze verzoeken tot schadevergoeding.
De rechtbank heeft op 25 juni 2025 verzoeker, zijn raadsvrouw mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam, en de officier van justitie, mr. A.L. Wagenaar, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoek is tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.
2 Voorgeschiedenis
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
-
Bij vonnis van 31 juli 2023 van the Court of Focsani, Roemenië, met zaaknummer 18598/231/2023 is verzoeker veroordeeld tot een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar;
-
Op 2 september 2024 is door the Court of Focsani, County of Vrancea, Roemenië, een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Roemenië, in verband met de tenuitvoerlegging van voornoemde straf;
-
Op 6 oktober 2024 is verzoeker voorlopig aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW gelet op voormeld EAB;
-
Op vordering van de officier van justitie van 18 oktober 2024 is het overleveringsverzoek behandeld op de zittingen van 4 december 2024, 19 december 2024 en 31 december 2024;
-
Bij uitspraak van deze rechtbank en kamer van 31 december 2024 is de overlevering geweigerd op basis van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Daarbij is de overleveringsdetentie opgeheven.
3 Verzoeken
De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 8.760,- € 8.760,- voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure, nader gespecificeerd:
2 dagen politiebureau: 2 x € 130,- = € 260,-
85 dagen Huis van Bewaring 85 x € 100,- = € 8.500,-
-
€ 1.000,- € 1.000,- als vergoeding van immateriële schade wegens het missen van de feestdagen met zijn zeer jonge zoontje waardoor sprake is van psychische klachten en ouderonthechting;
-
€ 7.348,32,- € 7.348,32,- als vergoeding van gederfd inkomen zowel gedurende de overleveringsdetentie als de eerste maand na zijn vrijlating omdat het uitzendbureau hem ook na invrijheidstelling niet meer wilde aannemen vanwege de overleveringsprocedure;
-
€ 680,- € 680,- voor de kosten die in verband met (het opstellen, indienen en behandelen van) de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsvrouw heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Zij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat zijn overlevering is geweigerd. Het is onzeker wanneer verzoekers zaak in Roemenië in hoger beroep wordt behandeld en er bestaat een mogelijkheid dat hij geen gevangenisstraf zal krijgen. Een toezegging van aftrek van de dagen die verzoeker in Nederland in detentie heeft doorgebracht door de Roemeense autoriteiten is dan nietszeggend. Er is sprake van onterechte detentie, omdat de overlevering is geweigerd. De raadsvrouw verwijst naar een uitspraak van deze rechtbank van 1 mei 2025 (ECLI:NLRBAMS:2025:2717). Daarnaast is sprake van immateriële schade, omdat de detentie is voortgezet hoewel er voldoende binding is met Nederland en hij familieleven hier heeft. Verzoeker had daarom moeten worden geschorst. Ook is sprake van gederfd inkomen. Verzoeker heeft meer dan 40 uur per maand gewerkt en dat zou hij ook hebben gedaan als hij niet vast zou hebben gezeten. Voor de berekening van dat bedrag is een gemiddelde genomen. Verzoeker heeft ook na het einde van zijn contract op 27 augustus 2024 gewerkt, gezien de overgelegde loonstroken die van na 27 augustus 2024 dateren. De verzochte schadevergoeding komt daarom in aanmerking voor toewijzing.
4 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vooraf een schriftelijk standpunt ingenomen. Ter zitting is zij daar, voor wat betreft de verzochte schadevergoeding voor de dagen die verzoeker in detentie heeft doorgebracht, op terug gekomen. Tegen de vergoeding van die schade verzet zij zich niet. Zij heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de overige verzoeken moeten worden afgewezen. Ten aanzien van het verzoek om immateriële schadevergoeding heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verzoeker van die schade geen onderbouwing heeft gegeven. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding voor de gederfde inkomsten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het aantal uur dat verzoeker per week via het uitzendbureau werkte, wisselde, zijn contract slechts voor 40 uur per maand was en dat niet is onderbouwd dat hij het aantal uur zou werken waar in de berekening in het verzoekschrift vanuit wordt gegaan.
Toetsingskader
Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 533, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 534, 535 en 536 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 529 en 530 Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 534, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.
5 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt met partijen tot de conclusie dat verzoeker ten onrechte in overleveringsdetentie heeft gezeten en daarom in aanmerking komt voor een vergoeding die dagen in detentie, zoals door verzoeker gevraagd.
Ten aanzien van de immateriële schade overweegt de rechtbank het volgende. De forfaitaire vergoeding die wordt toegekend voor de dagen die (ten onrechte) in detentie zijn doorgebracht wordt geacht ook de immateriële schade te omvatten. Dat maakt dat de rechtbank geen aanleiding ziet om hogere bedragen dan de forfaitaire bedragen toe te kennen, omdat niet met objectieve stukken is onderbouwd dat sprake is van psychisch lijden of ouderonthechting.
Met betrekking tot het verzoek om vergoeding van gederfd inkomen overweegt de rechtbank dat deze post evenmin in aanmerking komt voor toewijzing omdat deze niet afdoende is onderbouwd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verzoeker pas sinds 30 juli 2024 een contract had voor 40 uur per maand, hij niet betaald kreeg als hij niet werkte en dat het aantal uur dat hij tot aan zijn aanhouding heeft gewerkt fluctueerde. Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen dat hij gedurende de overleveringsdetentie zou worden ingeroosterd en dus in die periode had kunnen werken. Een direct causaal verband met de overleveringsdetentie kan hierdoor niet worden vastgesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het causaal verband tussen het gederfd inkomen voor de maand januari 2025 na het beëindigen van de overleveringsdetentie op 31 december 2024 ook ontbreekt. Niet is onderbouwd dat het arbeidscontract is beëindigd en dat de oorzaak hiervan was gelegen in de overleveringsdetentie.
6 Beslissing
De rechtbank WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
De rechtbank WIJST AFde verzoeken tot schadevergoeding voor immateriële schade en voor gederfd inkomen ten bedrage van:
-
€ 1.000,- € 1.000,- vanwege immateriële schade en
-
€ 7.348,32,- € 7.348,32,- vanwege gederfd inkomen.
Deze beslissing is gegeven op 9 juli 2025 en in het openbaar uitgesproken door mr. E. Biçer, voorzitter, mrs. J.G. Vegter en A.L. op ‘t Hoog, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. C.W. van der Hoek en G.S. Haas, griffiers.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 9.440,- (negenduizend vierhonderdveertig euro) op
IBAN/rekeningnummer [rekeningnummer] bij de ABN Amro,
ten name van Stichting [naam] ,
onder vermelding van vergoeding 67 OLW, 533 en 530 Sv, inzake: [verzoeker] (verzoeker)/ [code] .
Aldus gedaan op 9 juli 2025 door mr. E. Biçer, voorzitter.