ECLI:NL:RBAMS:2024:2954 - Rechtbank Amsterdam - 21 mei 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/278413-23
Datum uitspraak: 22 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 26 januari 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [woonplaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 19 maart 2024, in aanwezigheid van mr. S.J. Wirken, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.A.C. de Ridder, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
De rechtbank heeft op 2 april 2024 een tussenuitspraak gewezen, waarbij het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst vanwege onderzoek naar de detentieomstandigheden. Bij tussenuitspraak is de beslistermijn op grond van artikel 22, vijfde lid, OLW voor 30 dagen verlengd. Ook is het bevel van de geschorste gevangenhouding met 30 dagen verlengd op grond van artikel 27, derde lid, OLW.
De behandeling van het EAB is voortgezet op de zitting van 8 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A.W. Nillesen, die waarneemt voor zijn kantoorgenoot, mr. S.A.C. de Ridder, beiden advocaat te ’s-Hertogenbosch.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Tussenuitspraak 2 april 2024
De rechtbank verwijst naar haar tussenuitspraak van 2 april 2024.
4 Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden
Standpunt van de raadsman De raadsman heeft betoogd dat dat de overlevering, ondanks de aanvullende informatie van de Lithuanian Prison Service van april (zonder dagtekening) 2024, dient te worden geweigerd gelet op artikel 11 OLW. Daartoe heeft hij aangevoerd dat er geen afdoende concrete, daadwerkelijke, garanties zijn verstrekt door de Litouwse autoriteiten om het gevaar dat de opgeëiste persoon slachtoffer wordt van het kastensysteem weg te nemen. Ook is de toegang tot de medische zorg in de gevangenissen ondermaats, hetgeen van belang is vanwege de medische problematiek van de opgeëiste persoon. Verder is een deel van de vragen niet (concreet) beantwoord. De aanvullende informatie schetst een papieren werkelijkheid, maar in de praktijk gaat het anders. Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding verzocht om meer garanties te verkrijgen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden geen beletsel vormen voor overlevering en heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van 25 april 2024
Oordeel van de rechtbank
In de uitspraak van 15 februari 2024
Bij uitspraak van 25 april 2024 heeft de rechtbank geoordeeld dat niet langer kan worden gesteld dat sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Litouwse detentieomstandigheden, gelet op aanvullende informatie van de Litouwse autoriteiten van 5 maart 2024 over de bescherming van gedetineerden tegen (de negatieve gevolgen) van het kastensysteem.. Deze aanvullende informatie is ook in deze zaak overgelegd en is – zo blijkt uit de aanvullende informatie van april 2024 – ook van toepassing op gedetineerden die in voorlopige hechtenis verblijven. Er is dus niet langer sprake van een algemeen gevaar van schending van artikel 4 Handvest ten aanzien van de detentieomstandigheden in Litouwen, zodat de rechtbank niet toekomt aan de vraag of de opgeëiste persoon bij overlevering aan Litouwen een individueel gevaar van schending van artikel 4 Handvest loopt. Daarbij merkt de rechtbank op dat uit de aanvullende informatie van april 2024 volgt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn voorlopige hechtenis niet zal worden gedetineerd in Alytus Prison., Dit betekent dat artikel 11 OLW niet aan overlevering in de weg staat. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de zaak aan te houden.
5 Overige verweren
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om aan de officier van justitie op te dragen navraag te doen of er overlap is tussen de zaak genoemd in het EAB en de Nederlandse strafzaak die bekend staat onder de naam “[onderzoeksnaam]”.
De rechtbank begrijpt dat het verzoek van de raadsman ziet op een mogelijk verweer op grond van artikel 9, eerste lid, OLW. Dit verzoek is niet nader onderbouwd door de raadsman en daarbij heeft de officier van justitie op de zitting verklaard dat er geen zaak aanhangig is tegen de opgeëiste persoon in Nederland. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding om het verzoek van de raadsman in te willigen.
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Office of the Prosecutor General of the Republic of Lithuania (Litouwen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Vegter, voorzitter, mrs. B.M. Vroom-Cramer en C.M. Delstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 22 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
ECLI:NL:RBAMS:2024:1971.
ECLI:NL:RBAMS:2024:2593.
ECLI:NL:RBAMS:2024:842.