ECLI:NL:RBAMS:2024:2845 - Rechtbank Amsterdam - 15 mei 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13.265399.22
Datum uitspraak: 16 mei 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 15 maart 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 2 mei 2024, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. B.A.E.J. Koster, advocaat te Groningen en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt twee vonnissen:
I. Een vonnis van the Regional Court in Wejherowo 2nd Criminal Department van 10 januari 2017, met kenmerk II K 1127/16 (hierna: vonnis I);
II. Een vonnis van the Regional Court in Wejherowo 2nd Criminal Department van 7 augustus 2012, met kenmerk II K 450/12 (hierna: vonnis II).
De overlevering wordt ten aanzien van vonnis I verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar. De overlevering wordt ten aanzien van vonnis II ook verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar. Deze straffen dienen door de opgeëiste persoon te worden ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I:
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden geweigerd ten aanzien van vonnis I. De opgeëiste persoon betwist dat hij heeft getekend voor een adresinstructie. Hij heeft zijn verdedigingsrechten niet kunnen uitoefenen in deze procedure.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden afgezien van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW en verwijst hierbij naar een uitspraak van de rechtbank van 28 februari 2024.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en
dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Evenmin is een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren.
De rechtbank overweegt daartoe dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure die tegen hem liep. Uit de aanvullende informatie van 4 april 2024 blijkt dat hij op 23 februari 2016 een adresinstructie heeft ontvangen en hiervoor ook heeft getekend. In deze adresinstructie is de opgeëiste persoon onder meer gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en dat, wanneer hij dit nalaat, correspondentie die is verstuurd naar het laatst opgegeven adres wordt geacht juist betekend te zijn, hetgeen de rechtbank aldus begrijpt dat de procedure dan zonder zijn aanwezigheid kon worden voortgezet en afgerond. Op 30 maart 2016 heeft de opgeëiste persoon een adres doorgegeven. De oproep voor de zitting is naar dit adres verstuurd.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij in 2016 vervolgens naar Nederland is vertrokken en geen nieuw adres heeft doorgegeven. Hij heeft geen maatregelen getroffen om op de hoogte te kunnen blijven van het verloop van de procedure. Hij ontkent dat hij een zogenaamde adresinstructie heeft gekregen.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon, die op de hoogte was van de strafprocedure die tegen hem liep en gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden, ofwel stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om op de zitting aanwezig te zijn, ofwel in dat kader kennelijk onzorgvuldig is geweest door, ondanks de aan hem gegeven adresinstructie, niet bereikbaar te zijn voor de autoriteiten. De rechtbank is daarbij van oordeel dat de enkele ontkenning van de opgeëiste persoon een adresinstructie te hebben gehad onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de informatie op dit punt.
Ten aanzien van vonnis II:
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis van 7 augustus 2012 heeft geleid. Hierdoor is ten aanzien van vonnis II de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing.
4 Strafbaarheid
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Feit 1 dat ten grondslag ligt aan vonnis I levert naar Nederlands recht op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder
eenvoudige belediging
Feit 2 dat ten grondslag ligt aan vonnis I levert naar Nederlands recht op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Het feit dat ten grondslag ligt aan vonnis II levert naar Nederlands recht op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen terwijl het door de schuldige gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
5 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
6 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 141, 266, 300 en 304 Wetboek van Strafrecht, 3 en 11 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.
7 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the District Court in Gdánsk, Polen voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter, mrs. B. van Galen en R.A. Sipkens, rechters, in tegenwoordigheid van A. Gabriëlse en L.E. Poel, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 16 mei 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Rechtbank Amsterdam, ECLI:NL:RBAMS:2024:1133.