ECLI:NL:PHR:2025:911 - Parket bij de Hoge Raad - 29 augustus 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/03279 Zitting29 augustus 2025
CONCLUSIE
T. Hartlief
In de zaak
[eiseres] B.V. (hierna: ‘ [eiseres] ’)
tegen
Omroepvereniging BNNVARA (hierna: ‘Zembla’)
Deze zaak draait om uitlatingen van Zembla in televisie-uitzendingen en andere publicaties over granuliet. Het granuliet waar het in deze zaak over gaat, is een restproduct van het breken van brokken gesteente tot steenslag. Om het bezinkingsproces van de zeer fijne fracties gesteente te versnellen, voegt [eiseres] een bindmiddel – polyacrylamide – toe waarna een product met een leemachtige consistentie ontstaat. [eiseres] noemt dit product granuliet. Het wordt onder meer in het gebied ‘Over de Maas’ toegepast op de bodem van plassen om deze met het oog op natuurontwikkeling ondieper te maken (‘verondieping’). Aan [eiseres] is door een van overheidswege erkende certificerende instelling een productcertificaat voor granuliet verstrekt op basis van een beoordelingsrichtlijn voor ‘grond’. [eiseres] meent dat Zembla met verschillende kritische uitlatingen over granuliet onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld omdat haar reputatie daardoor is geschaad. Het gaat met name om de uitlatingen dat (i) granuliet geen grond is, (ii) het productcertificaat (voor grond) niet past bij granuliet en (iii) granuliet, in verband met het daarin aanwezige polyacrylamide, (mogelijk) schadelijk is voor mens en milieu. Naast deze ‘beschuldigingen’ stelt [eiseres] dat Zembla ook onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door uitlatingen uit te zenden van oud-officier van justitie [betrokkene 1] (hierna: ‘ [betrokkene 1] ’) die [eiseres] in een van de televisie-uitzendingen heeft beschuldigd van strafbaar handelen. Verder acht [eiseres] enkele andere uitlatingen onrechtmatig jegens haar, waaronder de vergelijking van granuliet met ‘slijpsel’ dat bij steenhouwen als afval overblijft. In eerste aanleg zijn de vorderingen van [eiseres] ten dele toegewezen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat Zembla onrechtmatig tegenover [eiseres] heeft gehandeld door de door [betrokkene 1] gedane uitlatingen in een van de televisie-uitzendingen op te nemen, heeft Zembla op straffe van een dwangsom veroordeeld op dit punt een rectificatie te publiceren, heeft Zembla veroordeeld tot vergoeding van de schade van [eiseres] , waarvan het bestaan en de omvang nog moeten worden vastgesteld, en heeft de overige vorderingen afgewezen. Zowel Zembla als [eiseres] heeft hoger beroep ingesteld. Volgens Zembla is ten onrechte een deel van de vorderingen van [eiseres] toegewezen, terwijl volgens [eiseres] al haar vorderingen hadden moeten worden toegewezen. In hoger beroep is het vonnis van de rechtbank vernietigd en zijn alle vorderingen van [eiseres] afgewezen. Naar het oordeel van het hof is geen van de uitlatingen waartegen [eiseres] bezwaar maakt, dus ook niet (het uitzenden van) de uitlatingen van [betrokkene 1] , onrechtmatig. [eiseres] heeft cassatieberoep ingesteld. Deze zaak hangt samen met de zaak van [eiseres] tegen [betrokkene 1] , waarin [eiseres] eveneens cassatieberoep heeft ingesteld. Die zaak is bij Uw Raad aanhangig onder zaaknummer 24/03281 en ook in die zaak concludeer ik vandaag. Het cassatiemiddel van [eiseres] in de onderhavige zaak valt uiteen in tien onderdelen. De middelonderdelen 1 tot en met 5 hebben grote gelijkenis met de middelonderdelen 1 tot en met 5 in de zaak van [eiseres] tegen [betrokkene 1] en worden in deze conclusie verkort besproken. De middelonderdelen 6 tot en met 10 vertonen geen parallellie met het cassatieberoep in de zaak tegen [betrokkene 1] .
1 Feiten
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
1.2 is onderdeel van het familiebedrijf [A] . [B] B.V. bezit 65% van de aandelen in [eiseres] . De overige 35% van de aandelen wordt gehouden door (dochterondernemingen van) grote Nederlandse (wegen)bouwbedrijven, waaronder VolkerWessels.
1.3 [eiseres] houdt zich bezig met het verwerken van brokken gesteente tot steenslag. Het gaat om graniet en zandsteen afkomstig uit Noorwegen en Schotland. Het steenslag van [eiseres] wordt gebruikt in de bouw- en infrastructuursector, onder meer voor de productie van asfalt. Granuliet
1.4 Granuliet is een restproduct van het verwerken van gesteente tot steenslag door [eiseres] . Dit granuliet ontstaat als volgt. Rotsblokken worden gebroken, gewassen en gezeefd tot verschillende fracties. De fijnste fractie (korrelgrootte kleiner dan 63 micrometer) die ontstaat uit het breek- en scheidingsproces komt met het spoelwater in een bak terecht. Om de minerale delen sneller te laten bezinken, wordt door [eiseres] polyacrylamide (Ecopure-1715) als flocculant (bindmiddel) toegevoegd. De flocculant bindt de fijne fractie in het spoelwater in grotere aggregaten (flocs) waardoor ze makkelijker uit het water kunnen worden verwijderd. Deze geconcentreerde fractie wordt daarna met een filterpers mechanisch ontwaterd tot een steekvast product met een leemachtige consistentie. Dit product is het granuliet waar het in deze zaak over gaat.
1.5 De polyacrylamide die als flocculant wordt toegevoegd blijft aanwezig in het granuliet. Polyacrylamide bestaat uit een mengsel van polymeren van acrylamide. Polyacrylamide is op zich genomen niet toxisch. De stof acrylamide wordt echter wel beschouwd als kankerverwekkend en is aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stof.
1.6 [eiseres] slaat op haar Amsterdamse bedrijfsterrein het granuliet op totdat zij daarvoor een bestemming heeft gevonden. Onderscheid ‘grond’ – ‘bouwstof’; wettelijke definitie van grond; zorgplicht
1.7 In deze procedure speelt onder meer de vraag of granuliet gekwalificeerd moet worden als ‘grond’ of als ‘bouwstof’.
1.8 Met de inwerkingtreding van het Besluit Bodemkwaliteit (hierna: ‘het Bbk’)
1.9 Art. 1 Bbk (zoals het in de voor deze zaak relevante periode gold) geeft – voor zover hier relevant – de volgende definitie van grond:
1.10 Verder staat in art. 34 lid 2 Bbk:
1.11 In de nota van toelichting bij art. 34 lid 2 Bbk staat het volgende:
1.12 Art. 1.1 onder 2 van de toenmalige Regeling bodemkwaliteit (hierna: ‘de Rbk’) bepaalt:
1.13 Bij het toepassen van grond en bouwstoffen (en ook baggerspecie) moet onder alle omstandigheden de wettelijke zorgplicht in acht worden genomen. Voor de bescherming van oppervlaktewateren is een specifieke zorgplicht opgenomen in art. 7 Bbk:
1.14 Het Bbk bevat een stelsel van kwaliteitsborging (hierna: ‘Kwalibo’), waarin onder meer gebruik wordt gemaakt van een certificeringsstelsel. Dit Kwalibo-stelsel kent een privaat deel en een publiek deel.
1.15 Binnen het private deel van het Kwalibo-stelsel worden zogenoemde normdocumenten, waaronder beoordelingsrichtlijnen (hierna: ‘BRL’), ontwikkeld.
1.16 In Nederland is een aantal erkende certificerende instellingen geaccrediteerd voor Kwalibo-werkzaamheden. De certificerende instelling toetst – ook in het private deel van het Kwalibo-stelsel – of een bedrijfsproces en een product voldoen aan de eisen van een BRL. Als de certificerende instelling, na een toelatingsonderzoek, van oordeel is dat een product voldoet aan de eisen van een BRL, dan geeft de instelling een productcertificaat af op basis van deze BRL.
1.17 [eiseres] heeft in augustus 2008 aan Senter Novem (de voorganger van Bodem+, een onderdeel van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) de vraag gesteld in hoeverre “granietzand” past onder de definitie van grond onder het Bbk. Na intern overleg heeft Senter Novem later die maand geantwoord dat granietzand valt onder de definitie van ‘grond’.
1.18 Vervolgens heeft SGS Intron Certificatie B.V. (hierna: ‘Intron’) – een van overheidswege erkende certificerende instelling – in september 2009 een productcertificaat aan [eiseres] verleend op basis van BRL 9321.
1.19 Materiaal dat valt onder BRL 9321 mag worden toegepast als grond. De tekst van BRL 9321 vermeldt hierover onder het kopje ‘toepassingsgebied’ (p. 1):
1.20 BRL 9321 vermeldt ook (p. 1):
1.21 Het aan [eiseres] verleende certificaat vermeldt dat het betrekking heeft op het product “granuliet”. In het certificaat verklaart Intron dat het gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het door [eiseres] vervaardigde “industriezand” voldoet aan de in het certificaat vastgelegde milieuhygiënische eisen en de relevante eisen van het Bbk. In 2015 heeft Intron hiervoor opnieuw een productcertificaat op basis van BRL 9321 afgegeven.
1.22 Voordat granuliet – ook met een productcertificaat – concreet ergens kan worden toegepast, moet eerst een melding worden gedaan. Tegen een ‘ontoereikendverklaring’ van een dergelijke melding staat geen bezwaar of beroep open. De betrokken organen van de overheid
1.23 Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: ‘lenW’) draagt zorg voor de ruimtelijke indeling, het verkeer en het waterbeheer in Nederland. Tot de organisatieonderdelen van IenW behoren onder meer het Directoraat-Generaal Water en Bodem (hierna: ‘DGWB’), Rijkswaterstaat (hierna: ‘RWS’) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna: ‘ILT’).
1.24 DGWB ontwikkelt beleid op het gebied van waterbeleid en waterveiligheid, klimaatadaptatie, waterprojecten in specifieke gebieden, alsmede op het gebied van water en bodem. RWS voert het beleid van DGWB uit. ILT is de toezichthouder van IenW.
1.25 Bodem+ was een onderdeel van RWS. Bodem+ ondersteunde overheden met kennis over bodemsanering, bodembescherming, bodembeheer en bodemenergie voor een duurzaam gebruik van het bodem- en grondwatersysteem en de ondergrond. De discussie binnen IenW over granuliet in 2018/2019
1.26 Het granuliet van [eiseres] is onder meer gebruikt om plassen te ‘verondiepen’ (het ophogen van de bodem van plassen).
1.27 Het project ‘Over de Maas’ is een zandwinnings- en natuurontwikkelingsproject in de uiterwaarden van de Maas tussen Alphen en Dreumel in de gemeente West Maas en Waal. Het project strekt ertoe dat de plassen in het gebied, na het winnen van zand en klei, worden verondiept om natuurontwikkeling mogelijk te maken. In het projectplan staat dat voor de verondieping granuliet wordt gebruikt, dat vervolgens wordt afgedekt met een leeflaag met een dikte van drie meter. Over de Maas valt onder verantwoordelijkheid van de afdeling Zuid-Nederland van RWS (hierna: ‘RWS ZN’).
1.28 In 2016 is granuliet gestort in een plas in het gebied Over de Maas.
1.29 Begin 2018 is een melding van [eiseres] voor voorgenomen toepassing van granuliet voor de verondieping van een andere plas, de Honswijkerplas bij Houten, afgewezen (ontoereikend verklaard) door RWS Oost-Nederland (hierna: ‘RWS ON’).
1.30 In 2018 werd binnen IenW voor het eerst geconstateerd dat door [eiseres] flocculant (polyacrylamide) wordt toegevoegd in het productieproces van granuliet. In de rapportage van W. Kuijken van 1 september 2020 (hierna ook: ‘het rapport Kuijken ’) over de toepassing van granuliet, die in opdracht van de staatssecretaris van IenW is opgemaakt, wordt daarover opgemerkt (p. 62):
1.31 In verband met de kwestie inzake de Honswijkerplas heeft RWS ON – naar aanleiding van een verzoek van de advocaat van [eiseres] om een rechtsoordeel – aan ILT gevraagd om een juridisch advies. Daarop is binnen ILT een schriftelijk juridisch advies opgesteld dat is gedateerd 19 november 2018.
1.32 In dit advies wordt geconcludeerd dat granuliet moet worden gezien als bouwstof, dat de BRL 9321 niet van toepassing is op granuliet, dat het productcertificaat op basis van BRL 9321 niet had mogen worden afgegeven voor granuliet en dat sprake is van overtreding van art. 28 Bbk omdat [eiseres] aldus niet beschikt over een geldige milieuhygiënische verklaring die vereist is voor een bouwstof. Daarnaast vermeldt de notitie dat in het kader van het milieubelang, de flora en fauna onder water, voorkomen moet worden dat granuliet wordt toegepast in voormalige zandputten zoals de Honswijkerplas, en dat in het kader van de zorgplicht van art. 7 Bbk de verantwoordelijkheid hier rust op de toepasser.
1.33 In mei 2019 heeft [eiseres] (via het bedrijf Brabob) bij RWS gemeld dat ze een partij granuliet wil storten in Over de Maas. RWS ZN heeft dit afgewezen. Een medewerker van RWS heeft in een e-mail van 7 mei 2019 hierover aan Brabob geschreven:
Mocht je willens en wetens deze partij als grond melden, wetende dat dat in strijd is met de uitspraak van ILenT, dan wordt dit gezien als een economisch delict (WED) [Wet op de economische delicten, A-G] en zal er ook een bodemsignaal afgegeven worden aan ILenT.”
1.34 Ook in juni 2019 is een melding van [eiseres] voor de storting van granuliet in Over de Maas afgewezen door RWS.
1.35 In verband met de discussie over granuliet en de toepasselijkheid van BRL 9321 is onder leiding van Bodem+ een notitie opgesteld (hierna: ‘de Notitie Granuliet’). Na een eerste versie van 22 april 2019
1.36 In de Notitie Granuliet staat onder meer het volgende: “Notitie Granuliet (...)
1 Inleiding
Bij de levering en toepassing van granuliet zijn een aantal discussiepunten en vragen ontstaan. (...) (...) De notitie is afgestemd met ILT, Rijkswaterstaat uitvoering en Rijkswaterstaat handhaving en toezicht. (...)
3 Karakteristiek en milieuhygiënische kwaliteit van granuliet
(...) Granuliet bevat geen organische stof. (...) Granuliet wijkt af van natuurlijke fijnkorrelige grondsoorten zoals die van nature voorkomen. (...) Rijkswaterstaat beoordeel[t] dat granuliet een beperkte bestendigheid heeft tegen erosie door langsstromend water. Dit wordt door Deltares bevestigd. Dit beteken[t] dat in oppervlakte wateren granuliet zich verder kan verspreiden (uitvloeien). Door [eiseres] wordt EcoPure P1715 gebruikt als flocculant. (...) Rijkswaterstaat heeft zorgen over afbraakproducten van EcoPure. Bij afbraak ontstaa[t] polyacrylamide en daarbij mogelijk ook acrylamide. Acrylamide staat op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen. Acrylamide is carcinogeen en mutageen. Door [eiseres] zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de milieuhygiënische samenstelling en emissie van granuliet. (...) Onduidelijk is of bij de toetsing van milieuhygiënische kwaliteit mogelijke zorgwekkende afbraakproducten van de flocculant zoals acrylamide zijn onderzocht. (...)
5 Beantwoording discussiepunten
5.1 Granuliet: grond of bouwstof? (...) Conclusie Granuliet is een bouwstof omdat het niet voldoet aan de definitie van grond: Granuliet komt niet rechtstreeks uit de bodem maar is een (rest)product dat ontstaat bij het breken, zeven en spoelen van (…) rots (-stukken) tot verschillende granulaten en het ontwateren van het spoelgruis. Door deze bewerkingen is granuliet niet vergelijkbaar met materiaal dat rechtstreeks uit de bodem komt. De karakteristieken van granuliet als dichtheid, korrelgrootteverdeling, organische stofgehalte, structuur van de granulietkorrels en het ontbreken van een minerale lutumfractie zijn afwijkend. Daarnaast bevat granuliet een gering aandeel flocculant. Een stof die van nature niet in de bodem aanwezig is. (...)
5.2 Zorgplicht: Toepassen van granuliet in oppervlaktewater
In artikel 7 van het Bbk is specifiek voor de bescherming van het oppervlakte water een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht geldt aanvullend op de milieuhygiënische kwaliteit van granuliet zoals deze overeenkomstig het Bbk en de RBk bepaald dient te worden. Het is een algemene aanvullende bepaling.
Zorgplicht artikel 7 Bbk Degene die bouwstoffen, grond of baggerspecie toepast en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor een oppervlaktewaterlichaam ontstaan of kunnen ontstaan, die met of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die zoveel mogelijk voor zover voorkomen met mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Conclusie Uit het onderzoek van [eiseres] volgt dat, overeenkomstig de vereisten van het Bbk, granuliet geen verontreinigende stoffen bevat die tot nadelige gevolgen voor een oppervlaktewaterlichaam kunnen leiden. Hierbij is – mogelijk – niet gekeken naar mogelijke schadelijke effecten door de flocculant (...). Dit is gelet op de zorgplicht wel nodig. (...)
5.3 Bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit granuliet (...) Door [eiseres] wordt momenteel voor granuliet op basis van de BRL 9321: “productcertificaat voor de milieuhygiënische kwaliteit van industriezand en gebroken industriegrind” een erkende kwaliteitsverklaring afgegeven. (...) Uit het processchema blijkt dat granuliet ontstaat door spoelwater te concentreren met behulp van cycloneren, flocculatie en persen. Dit is een heel ander proces dan in het toepassingsgebied van de BRL 9321 is bedoeld.
Daarnaast wordt in de BRL 9321 onder de definitie van industriezand en (gebroken) industriegrind verstaan: “van nature in de bodem voorkomend sedimentair materiaal”. Granuliet is een industrieel product en niet een van nature in de bodem voorkomend sedimentair materiaal. (...)
Conclusie De BRL 9321 is niet bruikbaar als erkende kwaliteitsverklaring c.q. milieuhygiënische verklaring voor granuliet. (...)”
1.37 Op 20 juni 2019 is de Notitie Granuliet besproken binnen het Implementatieteam Bbk (hierna: ‘het IT’), bestaande uit vertegenwoordigers van IenW (waaronder Bodem+ en ILT), waterschappen, provincies, gemeenten en het bedrijfsleven. In het verslag van deze vergadering is het volgende oordeel van het IT over granuliet opgenomen (p. 4):
1.38 In verband met de discussie over granuliet hebben in 2019 ook gesprekken plaatsgevonden tussen [eiseres] en (topambtenaren van) RWS/DGWB. In die gesprekken is naast de inhoudelijke discussie over de kwalificatie van granuliet ook aan de orde gekomen dat door de afwijzingen van RWS ON en RWS ZN een aanzienlijke hoeveelheid granuliet bij [eiseres] in opslag ligt, en dat als [eiseres] dit granuliet niet snel alsnog kan afzetten de leveringen van [eiseres] voor de productie van asfalt in gevaar komen.
1.39 Van de kant van [eiseres] is in juni 2019 voormalig minister [betrokkene 2] (hierna: ‘ [betrokkene 2] ’) betrokken geraakt. [betrokkene 2] was inmiddels aangesteld als directeur bij VolkerWessels, één van de aandeelhouders van [eiseres] (zie randnummer 1.2 hiervoor) en – als wegenbouwer – ook afnemer van de producten van [eiseres] .
1.40 [betrokkene 2] heeft in juni 2019 contact opgenomen met de Secretaris-Generaal van IenW. Deze verwijst hem naar de directeur Leefomgeving bij RWS WVL (Water, Verkeer en Leefomgeving). [betrokkene 2] e-mailt op 20 juni 2019 vervolgens aan (onder anderen) deze directeur:
1.41 Op 27 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiseres] en RWS. Een medewerker van RWS heeft in een e-mail later diezelfde dag geschreven wat toen is besproken. In deze e-mail staat onder meer:
- Er ligt een voornemen om granuliet als bouwstof te beschouwen (ipv grond). De moeilijkheid daarbij is dat een bouwstof terugneembaar moet zijn. Het voornemen is beschreven in een intern l&W memo dat op 12 juli in gesprek met beleidsmedewerker van DGWB zal worden besproken. (...)
- [A] [ [eiseres] , A-G] heeft eigenlijk nodig dat a.s. maandag, als DGWB, ILT en RWS met [A] om de tafel zitten, de uitspraak wordt gedaan dat Noordse Leem (granuliet) met het bestaande certificaat kan worden toegepast. (...)
- Advies (...) aan [A] : 1. Toon aan dat je product schoon is (...) 2. Draag in de grond vs bouwstof discussie proportionaliteit/maatschappelijk[e] effect aan als argument (binnen zes weken zal er geen asfalt meer geleverd kunnen worden. En [A] levert materiaal voor 85% van de deklagen in NL).”
1.42 In een interne e-mail van RWS van 9 juli 2019 wordt het volgende geschreven over het voor 12 juli 2019 geplande gesprek:
1.43 Op 12 juli 2019 hebben [eiseres] en [betrokkene 2] een gesprek gehad bij DGWB naar aanleiding van de Notitie Granuliet. Na afloop van dit gesprek schrijft [eiseres] in een e-mail aan DGWB:
Wij hebben ervaren dat jullie de urgentie inzien en dat jullie direct vervolgacties inzetten richting IL&T en RWS.”
1.44 In een interne e-mail van RWS van 5 augustus 2019 wordt besproken dat een RWS-directeur de Directeur-Generaal van RWS zal informeren over de laatste ontwikkelingen en de gesprekken met [eiseres] :
- Duiding potentieel van een risico voor asfaltproductie, dat voortkomt uit weigering HH [dat staat denkelijk voor handhaving, A-G] om restmateriaal te accepteren in diepe plas;
- Dat het voortouw nu bij DGWB ligt voor een richtinggevende uitspraak.”
1.45 Op 14 augustus 2019 mailt de Directeur-Generaal van RWS over een aankomend overleg:
1.46 In augustus 2019 is binnen IenW gesproken over de discussie rondom granuliet. In een verslag van 26 augustus 2019 staat:
1.47 Op 23 september 2019 heeft RWS ZN een melding van [eiseres] voor de toepassing van granuliet in Over de Maas afgewezen, met onder meer als argument dat het aangeleverde certificaat ontoereikend is omdat granuliet niet onder de BRL 9321 valt, en dat na intern overleg binnen RWS nog niet is vastgesteld of granuliet als grond kan worden aangemerkt. Het aangeleverde bewijsmiddel (het BRL 9321-certificaat) is volgens RWS ZN daarmee niet toereikend. Voor zover er wel een geldig bewijsmiddel is, bestaan er volgens RWS ZN ook bezwaren op grond van art. 5 Bbk (toepassing van afvalstoffen, zonder nuttige toepassing) en art. 7 Bbk (zorgplicht).
1.48 Op 10 oktober 2019 heeft de Directeur-Generaal van Water en Bodem een memo verstuurd aan de Directeur-Generaal van RWS (hierna: ‘het Memo van 10 oktober 2019’). DGWB is in deze kwestie de beleidsverantwoordelijke instantie. In het Memo van 10 oktober 2019 is bepaald dat granuliet nog steeds als grond kan worden toegepast en dat het certificaat op basis van BRL 9321 kan worden gebruikt. In het Memo van 10 oktober 2019 staat onder meer:
1.49 Op 17 oktober 2019 heeft [eiseres] weer een melding gedaan bij RWS ZN voor de toepassing van granuliet in Over de Maas. RWS ZN heeft die melding afgewezen met dezelfde motivering als de afwijzing van 23 september 2019.
1.50 Naar aanleiding van die afwijzing heeft [betrokkene 2] diezelfde dag via WhatsApp contact opgenomen met de Directeur-Generaal van RWS:
1.51 De Directeur-Generaal van RWS antwoordt de volgende dag (18 oktober 2019):
1.52 Op 18 oktober 2019 heeft de Directeur-Generaal van RWS een gesprek gevoerd met (de directie van) RWS ZN. Later diezelfde dag heeft RWS ZN de melding alsnog toereikend geoordeeld, met de toevoeging “op basis van gewijzigde inzichten”.
1.53 Vanaf eind oktober 2019 is [eiseres] verder gegaan met het storten van granuliet in de plassen in het gebied Over de Maas. Televisie-uitzendingen en andere publicaties van Zembla
1.54 Zembla is het onderzoeksjournalistieke televisieprogramma van Omroepvereniging BNNVARA. Het programma richt zich op het kritisch onderzoeken en controleren van de handelwijze van actoren die invloed hebben op de samenleving.
1.55 Op 6 februari 2020 heeft Zembla een televisieprogramma uitgezonden met de titel ‘De afvaldump door Rijkswaterstaat’ (hierna ook: ‘de Eerste Uitzending’).
1.56 In de Eerste Uitzending is aandacht besteed aan het toepassen van granuliet voor het verondiepen van plassen in het gebied Over de Maas. Daarbij wordt duidelijk gemeld en getoond dat [eiseres] de producent en leverancier van het granuliet is. In de Eerste Uitzending wordt uitgedragen dat granuliet niet als grond kan worden aangemerkt en dus niet mag worden toegepast voor het verondiepen van plassen. Ook wordt gesteld dat hoge ambtenaren van RWS door beïnvloeding van buitenaf hebben besloten om granuliet desondanks toch als grond aan te merken. Daarbij zouden hoge ambtenaren binnen RWS lagere ambtenaren hebben gedwongen om in te stemmen met toepassing van granuliet in Over de Maas. In dit verband wordt ook ingegaan op de rol van [betrokkene 2] bij de contacten tussen [eiseres] en hoge ambtenaren van RWS. Ook wordt ingegaan op de door [eiseres] toegevoegde flocculant in granuliet.
1.57 In de Eerste Uitzending heeft Zembla gevraagd aan [betrokkene 4] (hierna: ‘ [betrokkene 4] ’), toen gepensioneerd maar tot 2018 als milieuchemicus verbonden aan de universiteit Wageningen, om zich uit te laten over granuliet. Daartoe wordt door [betrokkene 5] (hierna: ‘ [betrokkene 5] ’), journalist van Zembla, een monster van granuliet en het BRL 9321-certificaat aan [betrokkene 4] getoond. In de uitzending wordt vervolgens onder meer het volgende gezegd: “voice-over: Milieuchemicus [betrokkene 4] is gespecialiseerd in bodem en waterverontreiniging. Hij is meteen duidelijk. [betrokkene 4] : Nee dit is geen grond. voice-over: Volgens hem is granuliet geen grondsoort, onder meer omdat er nauwelijks organisch materiaal in zit. [betrokkene 5] : Zou u het in uw tuin willen hebben? [betrokkene 4] : Nee, dat zou ik absoluut niet en dat vind ik (…) bovendien altijd een goed criterium voor of iets grond is: zou je het in [je] tuin willen hebben? En dit materiaal, ik ben bang dat er niets op groeit. Dat elk plantje dat je erin stopt, dat ie doodgaat. (…)voice-over: We laten [betrokkene 4] het certificaat zien dat we van [A] [ [eiseres] , A-G] hebben gekregen, en dat ook door Rijkswaterstaat gebruikt wordt om aan te tonen dat er niets illegaals gebeurt. [betrokkene 4] : De eerste stap is verkeerd door het industriezand te noemen. Het is gewoon … ja dat is het in mijn ogen niet, het is geen zand. Het is dus een onjuist certificaat want het is een certificaat van een product waar het niet over gaat.”
1.58 Ook zijn in de Eerste Uitzending forensisch onderzoeker [betrokkene 6] (hierna: ‘ [betrokkene 6] ’) en [betrokkene 1] aan het woord geweest. De Eerste Uitzending bevat de volgende fragmenten:
1.59 Door de voice-over van Zembla wordt gesteld dat opvalt dat de deskundigen ook waarschuwen voor de flocculant die in het granuliet zit. Vervolgens volgt een fragment waarin over de flocculant wordt gesproken: “ [betrokkene 4] : Flocculant is een stof om te zorgen dat het geen troebeling geeft. Het is een chemische stof die wordt toegevoegd om die troebeling te voorkomen. [betrokkene 5] : Dat zit in het granuliet? [betrokkene 4] : Dat zit in het granuliet. [betrokkene 5] : En dat maakt dat het eigenlijk nog gevaarlijker is om het toe te passen daar? [betrokkene 4] : Ja je weet niet wat het in de toekomst gaat brengen. Het kan meevallen, maar het is gewoon onbekendheid. Het is onbekend, en dat moet je zeker niet doen in een ongecontroleerd systeem als zo’n plas. [betrokkene 1] : Die plas staat in open verbinding met de Maas, dus dat water gaat steeds heen en weer, dus als er verontreinigde stoffen in zitten, dan gaan die zich door het hele watersysteem verspreiden.”
1.60 In de Eerste Uitzending komt ook [betrokkene 2] aan het woord over zijn rol: “voice-over: [betrokkene 2] kent zowel de top van Rijkwaterstaat als de directie van [A] [ [eiseres] , A-G]. Hij brengt beide partijen dus bij elkaar. [betrokkene 2] doet dat ook om een probleem voor VolkerWessels op te lossen, vertelt hij aan ons. [betrokkene 2] : Wij zouden daar last van krijgen vanwege het feit dat [C] tussen de 50 en 75 procent van het steenslag voor het asfalt in Nederland regelt, en dat granuliet is een restproduct wat overblijft als ze steenslag maken, en daar lag het hele Amsterdamse havengebied overal wel vol mee, dus hij was door zijn opslagcapaciteit heen. En dat zou betekenen dat wij geen steenslag meer zouden kunnen krijgen. Niet alleen wij hoor, overigens de hele bouwsector in Nederland. Toen heb ik ze dus in contact gebracht met Rijkswaterstaat om dat probleem te proberen op te lossen. (…) voice-over: Uit een interne memo die wij hebben blijkt dat de ambtelijke top uiteindelijk om is gegaan na een gesprek met betrokken belanghebbenden. vanwege de bredere maatschappelijke gevolgen mag granuliet als grond worden gezien. De memo wordt afgesloten met de voetnoot dat [A] een van de belangrijkste leveranciers is voor de asfaltindustrie. [betrokkene 5] : Heeft u er druk op uitgeoefend om dit voor elkaar te krijgen? [betrokkene 2] : Nee hoor, dat is gewoon een telefoonnummer aan iemand geven en hem veel succes wensen.”
1.61 Het standpunt van [eiseres] en van IenW komt in de Eerste Uitzending ook aan de orde: “voice-over: In een schriftelijke reactie laat het ministerie weten te hebben ingestemd met granuliet als grond, omdat er geen overtuigende argumenten zijn om het niet als grond te accepteren. (…) voice-over: Over het gebruikte certificaat zegt het ministerie dat er geen bezwaar is tegen de huidige manier van certificeren. In afwachting van een nieuw te ontwikkelen norm. [A] [ [eiseres] , A-G] Iaat nogmaals weten dat ze niets illegaals doen, omdat het ministerie granuliet als grond beoordeelt. Hun hele reactie is te lezen op onze website.”
1.62 Op 10 september 2020 heeft Zembla de Eerste Uitzending opnieuw uitgezonden. Op 24 september 2020 heeft Zembla een tweede televisie-uitzending over deze kwestie uitgezonden getiteld ‘De afvaldump door Rijkswaterstaat (deel 2)’ (hierna ook: ‘de Tweede Uitzending’).
2 Procesverloop
2.1 Bij dagvaarding van 9 september 2021, ruim een jaar na dagvaarding van [betrokkene 1] op 24 juli 2020, heeft [eiseres] Zembla in rechte betrokken. De procedure tegen [betrokkene 1] blijft hier verder onbesproken en komt aan de orde in de samenhangende zaak die bij Uw Raad aanhangig is onder zaaknummer 24/03281 waarin ik vandaag ook concludeer. [eiseres] heeft in de onderhavige zaak tegen Zembla, samengevat weergegeven, gevorderd dat de rechtbank Den Haag (hierna: ‘de rechtbank’) bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- i. voor recht verklaart dat Zembla onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding, in het bijzonder door [eiseres] herhaaldelijk, onder andere in de Eerste Uitzending en de Tweede Uitzending, en in meerdere artikelen op de website van Zembla, te beschuldigen van onder meer illegale activiteiten nu granuliet volgens Zembla niet zou (kunnen) worden gekwalificeerd als grond en/of er gebruik zou zijn gemaakt van een vals productcertificaat en/of granuliet schadelijk zou zijn voor mens en milieu en/of soortgelijke beschuldigingen;
- ii. voor recht verklaart dat Zembla onrechtmatig heeft gehandeld zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding door te weigeren de hiervoor onder i. genoemde beschuldigingen recht te zetten;
- iii. voor recht verklaart dat Zembla met haar journalistieke handelwijze zoals omschreven in het lichaam van de dagvaarding jegens [eiseres] onrechtmatig heeft gehandeld;
- iv. Zembla beveelt om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de onderstaande rectificatietekst te plaatsen op de in de dagvaarding nader omschreven plaatsen en wijze, op straffe van een dwangsom van € 25.000 voor elke dag of gedeelte daarvan dat Zembla verzuimt dit bevel na te komen:
“Zembla handelt onrechtmatig inzake granulietberichtgeving
Zembla heeft in een tv-uitzending van 6 februari 2020 en in een tv-uitzending van 24 september 2020, alsmede in een veelheid van overige publicaties en uitingen, aandacht besteed aan de toepassing van granuliet. In deze berichtgeving heeft zij [eiseres] B.V., ook wel ‘ [A] ’ genoemd, onder meer beschuldigd van illegale activiteiten, nu granuliet volgens Zembla niet zou (kunnen) worden gekwalificeerd als grond, er gebruik zou zijn gemaakt van een vals productcertificaat en granuliet schadelijk zou zijn voor mens en milieu. De Rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van [datum] geoordeeld dat deze beschuldigingen geen steun vinden in het feitenmateriaal en dat BNNVARA en Zembla onrechtmatig hebben gehandeld jegens [A] . De Rechtbank is verder van oordeel dat BNNVARA en Zembla tevens onrechtmatig jegens [A] hebben gehandeld door de (journalistieke) wijze waarop zij gedurende een lange periode over granuliet hebben bericht. De Rechtbank Den Haag heeft BNNVARA en Zembla bevolen deze rectificatie te plaatsen.
Het vonnis van de Rechtbank Den Haag is hier te lezen: [link]”;
- v. Zembla veroordeelt tot vergoeding van de door [eiseres] als gevolg van het onrechtmatige handelen geleden immateriële en materiële schade, nader op te maken bij staat, met nevenvorderingen;
- vi. met veroordeling van Zembla in de proceskosten inclusief de nakosten.
2.2 Bij eindvonnis van 31 augustus 2022
5.1. verklaart voor recht dat Zembla onrechtmatig (want niet met de van haar te verwachten zorgvuldigheid) tegenover [eiseres] heeft gehandeld door de door [betrokkene 1] gedane uitlatingen over het opzettelijk plegen van strafbare feiten door [eiseres] in de uitzending van Zembla van 6 februari 2020 op te nemen, echter zonder voldoende feitelijke basis en op de ongenuanceerde en onvoorwaardelijke wijze zoals Zembla dat toen heeft gedaan;
5.2. beveelt Zembla om binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis op al haar webpagina’s over de uitzending van 6 februari 2020 en in de montage van die uitzending – dit in een nieuwe alinea direct na de door Zembla al permanent geplaatste rectificatietekst over [betrokkene 1] – permanent de hierna volgende rectificatietekst te plaatsen, op straffe van een dwangsom van € 2.000,- per dag dat Zembla in gebreke blijft aan dit bevel te voldoen tot een maximum van € 100.000,-:
“Rectificatieverplichting Zembla De Rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 31 augustus 2022 geoordeeld dat Zembla onrechtmatig (want niet met de van Zembla te verwachten zorgvuldigheid) tegenover het bedrijf [eiseres] (ook handelend onder de naam [A] ) heeft gehandeld door de door [betrokkene 1] gedane uitspraken over het opzettelijk plegen van strafbare feiten door het bedrijf [A] in de uitzending van 6 februari 2020 op te nemen. Dit echter zonder voldoende feitelijke basis en op de ongenuanceerde en onvoorwaardelijke wijze zoals Zembla dat toen heeft gedaan. De rechtbank Den Haag heeft BNNVARA / Zembla bevolen deze rectificatie te plaatsen.”
5.3. veroordeelt Zembla tot vergoeding van de door [eiseres] als gevolg van het bovenstaand onrechtmatig handelen van Zembla geleden schade, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.4. veroordeelt Zembla tot betaling aan [eiseres] van € 2.054,52 voor de proceskosten, ingeval van betekening van dit vonnis nog te vermeerderen met € 85,-;
5.5. verklaart de veroordelingen onder 5.2, 5.3 en 5.4 uitvoerbaar bij voorraad;
5.6. wijst af al hetgeen [eiseres] meer of anders heeft gevorderd.” Hoger beroep
2.3 Bij appeldagvaarding van 10 november 2022 is Zembla bij het gerechtshof Den Haag (hierna: ‘het hof’) in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank van 31 augustus 2022. [eiseres] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Zembla meent dat de rechtbank ten onrechte een deel van de vorderingen van [eiseres] heeft toegewezen, terwijl volgens [eiseres] ten onrechte niet al haar vorderingen zijn toegewezen.
2.4 Bij arrest van 28 mei 2024
2.5 Het hof heeft eerst de standpunten van [eiseres] en Zembla in grote lijnen weergegeven (rov. 6.1 en 6.2).
2.6 Het hof heeft vervolgens het algemene juridische kader uiteengezet voor beantwoording van de vraag of de uitlatingen in Zembla’s publicaties onrechtmatig zijn jegens [eiseres] in de zin van art. 6:162 BW (rov. 6.3-6.6). Het hof heeft daarbij overwogen dat in deze zaak sprake is van twee botsende rechten die beide worden beschermd door het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (hierna: ‘het EVRM’): het door art. 10 EVRM beschermde recht op de vrijheid van meningsuiting van Zembla en het door art. 8 EVRM gewaarborgde recht op bescherming van de reputatie van [eiseres] (rov. 6.3). Uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: ‘het EHRM’)
2.7 Daarna is het hof nader ingegaan op de wijze waarop het arrest is opgebouwd (rov. 6.7-6.12). Het hof heeft drie ‘beschuldigingen’ onderscheiden die volgens [eiseres] , ook ieder op zich, onrechtmatig zijn, namelijk dat (i) granuliet geen grond is, (ii) het productcertificaat op basis van BRL 9321 niet past bij granuliet en (iii) granuliet, en met name de daarin aanwezige flocculant, (mogelijk) schadelijk is voor mens en milieu (rov. 6.7). Per kwestie heeft het hof, mede aan de hand van de in het vorige randnummer onder (a) tot en met (f) opgesomde omstandigheden beoordeeld of de desbetreffende uitlating van Zembla onrechtmatig is (rov. 6.8). Voor zover er aanleiding is om afzonderlijke uitlatingen nog nader onder de loep te nemen, is het hof daarop eveneens ingegaan (rov. 6.9). Het hof heeft overwogen dat, voor zover [eiseres] van mening is dat de hiervoor bedoelde beschuldigingen (i), (ii) en/of (iii) reeds onrechtmatig zijn omdat het bevoegde gezag heeft geoordeeld dat het granuliet van [eiseres] op basis van BRL 9321 mag worden gestort in natuurplassen, dat niet opgaat (rov. 6.10). Naast de hiervoor bedoelde beschuldigingen (i), (ii) en (iii) heeft het hof de volgens [eiseres] ‘expliciete beschuldiging dat [eiseres] strafbaar zou handelen’ van [betrokkene 1] , weergegeven in randnummer 1.58 hiervoor (“Als je het in juridische termen zou kwalificeren (…)”, apart beoordeeld (rov. 6.11-6.12).
2.8 Het hof heeft eerst beoordeeld of Zembla onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld door uitlatingen in de Eerste Uitzending, de Tweede Uitzending en in andere publicaties met de boodschap als in het vorige randnummer bedoeld onder (i) en (ii), dus dat granuliet geen grond is en dat het productcertificaat op basis van BRL 9321 niet past bij granuliet (rov. 6.13).
2.9 Het hof heeft geoordeeld dat voldoende steun in het feitenmateriaal bestaat voor uitlating (i) en heeft dat als volgt gemotiveerd: “- voldoende steun in feitenmateriaal voor (i)
6.14 De uitlatingen komen erop neer dat granuliet, met de feitelijke eigenschappen die het heeft, niet valt onder de juridische definitie van ‘grond’. Van een dergelijke uitlating kan worden geëist dat die voldoende steun heeft in de feiten, in de zin dat (a) die uitlating voldoende strookt met de feitelijke eigenschappen van granuliet en (b) de gehanteerde uitleg van het begrip ‘grond’ juridisch verdedigbaar is.
6.15 Zembla wijst erop dat granuliet volgens de regelgeving geen grond kan zijn, alleen al omdat de toevoeging van de chemische stof polyacrylamide, die in het granuliet aanwezig blijft, in strijd is met het ‘bijmengverbod’ dat voor grond geldt. Als toelichting wijst Zembla op het volgende. Artikel 34 lid 2 Bbk bepaalt weliswaar dat grond ten hoogste 20% bodemvreemd materiaal mag omvatten, maar daarbij gaat het alleen om materiaal dat voorafgaand aan het ontgraven of bewerken ervan aanwezig was, en nadrukkelijk niet om bodemvreemd materiaal dat later is bijgemengd. Dat volgt uit de nota van toelichting bij artikel 34 lid 2 Bbk, waarin staat “Het gaat nadrukkelijk niet om het bijmengen van bodemvreemd materiaal in grond”, en uit artikel 1.1 onder 2 Rbk dat bepaalt dat het bodemvreemd materiaal “voorafgaand aan het ontgraven of bewerken in de grond (...) aanwezig was" (zie 3.8 [randnummers 1.11-1.12 hiervoor, A-G]). Polyacrylamide is een bodemvreemde stof en als dat wordt bijgemengd, dan voldoet het materiaal niet meer aan de vereisten voor grond, aldus Zembla.
6.16 Het hof is van oordeel dat dit door Zembla aangevoerde argument voor het standpunt dat granuliet geen grond is voldoende steun heeft in de feiten. Vaststaat immers dat polyacrylamide een bodemvreemde stof is die tijdens het produceren van granuliet wordt toegevoegd en daarin aanwezig blijft, en uit de toelichting bij het Bbk en uit de Rbk blijkt voldoende duidelijk dat voor grond een bijmengverbod geldt, wat tot gevolg heeft dat granuliet geen grond kan zijn.
6.17 Het argument van [eiseres] dat geen sprake is van ‘bijmengen’ omdat [eiseres] flocculant niet aan granuliet toevoegt met het doel om flocculant daarin aanwezig te laten blijven, kan niet afdoen aan deze conclusie. Niet valt in te zien waarom de reden waarom een stof wordt toegevoegd (en vervolgens wel aanwezig blijft in het materiaal) verschil zou moeten maken in het kader van het bijmengverbod zoals dat in de regelgeving is geformuleerd.
6.18 Voor de bewering dat granuliet geen grond is, kon Zembla bovendien steun ontlenen aan de Notitie Granuliet. Daarin concluderen medewerkers van IenW – door de Directeur-Generaal van Water en Bodem in de Memo van 10 oktober 2019 aangeduid als ‘specialisten’ – dat granuliet om verschillende redenen, waaronder de toevoeging van flocculant, geen grond is. Dat daarna binnen IenW op een hoger niveau de beslissing is genomen om granuliet toch als grond te (blijven) kwalificeren, maakt niet dat daarna niet meer kon worden beweerd dat het volgens de regelgeving geen grond is, temeer omdat uit de motivering van die beslissing blijkt dat van doorslaggevend belang is geacht (a) dat granuliet in de periode daarvoor wel als grond is gekwalificeerd en gebruikt en (b) dat het “bredere maatschappelijke gevolgen” heeft als granuliet niet meer als grond wordt aangemerkt (zie de Memo van 10 oktober 2019, weergegeven bij 3.43 [randnummer 1.48 hiervoor, A-G]). Hieruit blijkt niet dat inhoudelijk op zuivere en juiste wijze is getoetst aan de regelgeving die bepaalt wanneer een materiaal of product ‘grond’ is. Dat bijvoorbeeld aan het bijmengverbod is getoetst blijkt niet, terwijl dat wel voor de hand zou hebben gelegen nu vaststaat dat IenW er pas in 2018 achter kwam dat flocculant in de vorm van polyacrylamide werd toegevoegd. Ook latere berichten van de zijde van IenW inhoudend dat granuliet wel als grond gekwalificeerd kan worden, doen er niet aan af dat er voldoende steun was voor het tegenovergestelde standpunt dat door Zembla werd uitgedragen.
6.19 [eiseres] heeft ook een beroep gedaan op rechterlijke uitspraken waaruit zou blijken dat granuliet als grond aangemerkt moet worden, te weten twee uitspraken in bestuursrechtelijke kort geding procedures – van de voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland van 25 juni 2020
6.20 Al deze uitspraken zijn gedaan in procedures tussen (onder meer) de gemeente West Maas en Waal aan de ene kant en de minister (en staatssecretaris) van IenW aan de andere kant. Zembla was daarbij geen partij. In geen van deze uitspraken wordt ingegaan op het bijmengverbod, ook niet in de uitspraak van de ABRvS van 13 oktober 2021. In die uitspraak overweegt de ABRvS dat zij “geen aanknopingspunten aanwezig heeft geacht voor de conclusie dat de minister en de staatssecretaris het granuliet niet mochten beschouwen als grond in de zin van het Bbk”, maar dat de ABRvS daarbij (inhoudelijk) naar het bijmengverbod heeft gekeken blijkt nergens uit. De ABRvS constateert wel dat flocculant aan granuliet wordt toegevoegd, maar overweegt vervolgens alleen dat dit geen probleem is omdat de hoeveelheid toegevoegd flocculant ver onder de grens ligt van ten hoogste 20 gewichtsprocenten bodemvreemd materiaal als bedoeld in artikel 34 lid 2 Bbk (zie rechtsoverweging 9.4. van de uitspraak). Daarmee wordt echter niet ingegaan op de omstandigheid dat in nota van toelichting bij dat artikel staat dat die bepaling ziet op bodemvreemd materiaal dat al in de bodem zit als het wordt afgegraven en dat het nadrukkelijk niet gaat om het bijmengen van bodemvreemd materiaal. Ook uit deze uitspraak volgt dus niet dat het argument van Zembla inzake het bijmengverbod juridisch niet houdbaar zou zijn.
6.21 De conclusie is dat het argument dat granuliet niet als grond gekwalificeerd kan worden vanwege het bijmengverbod juridisch zeer goed verdedigbaar [is]. Daarmee hebben uitlatingen die erop neerkomen dat granuliet geen grond is solide steun in het feitenmateriaal.”
2.10 Naar het oordeel van het hof is er ook voldoende steun in het feitenmateriaal voor uitlating (ii) – dat het productcertificaat op basis van BRL 9321 niet past bij granuliet – , die voor een groot deel in het verlengde ligt van uitlating (i) – dat granuliet geen grond is – : “- voldoende steun in feitenmateriaal voor (ii)
6.22 De kwestie van het door Intron afgegeven certificaat ligt voor een groot deel in het verlengde van de discussie over de kwalificatie van granuliet als grond. Vaststaat immers dat een certificaat op basis van BRL 9321 inhoudt dat de gecertificeerde materie aangemerkt kan worden als grond in de zin van het Bbk (zie 3.15 [randnummer 1.19 hiervoor, A-G]). Hiervoor is vastgesteld dat er voldoende steun in de feiten is voor uitlatingen dat granuliet geen grond is. Dat betekent dat er daarom al ook voldoende steun is voor uitlatingen dat het op basis van BRL 9321 afgegeven certificaat niet past bij granuliet.
6.23 Daar komt nog het volgende bij. Uit de Notitie Granuliet blijkt dat ook specialisten binnen IenW van mening zijn dat granuliet niet onder BRL 9321 kan vallen (zie 3.31 [randnummer 1.36 hiervoor, A-G], de passage onder 5.3.). Sterker nog, uit de Memo van 10 oktober 2019 valt op te maken dat ook het bevoegd gezag eigenlijk vindt dat BRL 9321 niet bij granuliet past, maar dat in afwachting van een nog op te stellen BRL 9344, het certificaat op basis van BRL 9321 toch voor granuliet mag worden gebruikt om “andere” redenen (zie 3.43 [randnummer 1.48 hiervoor, A-G]).”
2.11 Het hof is op basis van een afweging van alle omstandigheden tot de conclusie gekomen dat de uitlatingen (i) – dat granuliet geen grond is – en (ii) – dat het productcertificaat op basis van BRL 9321 niet past bij granuliet – niet onrechtmatig zijn: “- afweging van alle omstandigheden: (i) en (ii) niet onrechtmatig
6.24 De publicaties van Zembla die kritisch aan de orde stellen of granuliet wel met het certificaat op basis van BRL 9321 als grond in de natuurplassen in het gebied Over de Maas gestort mag worden, dragen bij aan debat over een zaak van publiek belang. Hiervoor is geconcludeerd dat de uitlatingen die erop neerkomen dat granuliet volgens de regels geen grond is en dat het aan [eiseres] verleende certificaat op basis van BRL 9321 niet geldig is, in de zin dat granuliet volgens de regels niet onder deze BRL valt, voldoende steun hebben in het feitenmateriaal. Afgezet tegen deze omstandigheden, heeft [eiseres] als commerciële onderneming te dulden dat zij (min of meer indirect) nadelige gevolgen ondervindt van de boodschap dat haar product granuliet volgens de regels niet als grond kan worden aangemerkt en in strijd met de regels (en in die zin illegaal) als grond met het verleende certificaat in de plas Over de Maas wordt gestort. De omstandigheid dat Zembla met haar publicaties, en met name met haar tv-uitzendingen, een groot publiek heeft bereikt, maakt niet dat de afweging in het voordeel van [eiseres] moet uitvallen: Zembla moet op deze wijze kritisch kunnen berichten over deze kwestie.
6.25 Het hof verwerpt het standpunt van [eiseres] dat de publicaties onrechtmatig zijn omdat sprake is van eenzijdige, onevenwichtige berichtgeving. Uitgangspunt is dat het bieden van gelegenheid tot wederhoor getuigt van goede journalistiek. In dit geval heeft Zembla voldoende gelegenheid gegeven tot wederhoor en heeft zij het tegenovergestelde standpunt van [eiseres] voldoende aandacht gegeven. Het gaat er daarbij om of de kern van het standpunt van [eiseres] voldoende uit de verf komt. Wat betreft de kwesties die hieraan de orde zijn, is die kern dat granuliet wel grond is, dat [eiseres] toestemming heeft van het bevoegd gezag om het (met het aan [eiseres] verleende certificaat) als grond te storten en dat zij dus niets illegaals doet. Dat standpunt heeft Zembla in de publicaties voldoende aandacht gegeven. Zo deelt de voice-over in de Eerste Uitzending mee: “In een schriftelijke reactie laat het ministerie weten dat er geen overtuigende argumenten zijn om het niet als grond te accepteren.” en “Over het gebruikte certificaat zegt het ministerie dat er geen bezwaar is tegen de huidige manier van certificeren, in afwachting van een nieuw te ontwikkelen norm. [A] laat nogmaals weten dat ze niets illegaals doen, omdat het ministerie granuliet als grond beoordeelt. Hun hele reactie is te lezen op onze website.” Uit de rest van de uitzending blijkt overigens ook dat [eiseres] en de top van IenW dit standpunt innemen. Ook in andere publicaties van Zembla waar de grondkwestie en de kwestie van het certificaat aan de orde komen, blijkt – waar nodig – voldoende duidelijk wat het standpunt van [eiseres] en het ministerie is. Het hof merkt hierbij op dat het geen strikt vereiste is dat Zembla bij iedere publicatie [eiseres] de gelegenheid geeft voor wederhoor.
6.26 De conclusie tot zover is dat de uitlatingen die inhouden dat granuliet geen grond is en dat het certificaat op basis van BRL 9321 niet past bij granuliet niet onrechtmatig zijn. Voor zover daarmee de boodschap wordt afgegeven dat het in strijd met de regelgeving is om granuliet met het certificaat op basis van BRL 9321 als grond in de plassen van het gebied Over de Maas te storten en (al dan niet impliciet) dat [eiseres] in deze zin illegaal handelt door het wel te doen, is ook dat niet onrechtmatig.”
2.12 Vervolgens heeft het hof enkele specifieke uitlatingen, waaronder de vergelijking van granuliet met ‘slijpsel’ dat bij steenhouwen als afval overblijft, niet onrechtmatig geoordeeld (rov. 6.27-6.30): “6.28 Volgens [eiseres] mag granuliet ook niet worden vergeleken met “slijpsel” dat bij het steenhouwen als afval overblijft. Het hof oordeelt dat deze uitlating niet onrechtmatig is. Vaststaat dat granuliet wordt geproduceerd uit de fijnste fractie van steengruis dat als restant overblijft bij het breken van rotsblokken. Granuliet heeft daarom voldoende gelijkenis met slijpsel dat overblijft bij het steenhouwen. Over het gebruik van het woord “afval” heeft het hof hiervoor [in de niet geciteerde rov. 6.27, A-G] al geoordeeld dat dat niet onrechtmatig is.”
2.13 De uitlatingen als bedoeld onder (iii) – dat granuliet, en met name de daarin aanwezige flocculant, (mogelijk) schadelijk is voor mens en milieu – zijn door het hof als volgt opgevat: “Kritische uitlatingen over (iii) mogelijk schadelijke effecten van flocculant
6.31 De tv-uitzendingen en andere publicaties van Zembla bevatten uitlatingen die inhouden dat granuliet, en met name de polyacrylamide die in het granuliet aanwezig is, schadelijk kan zijn voor mens en milieu als het granuliet in plassen wordt gestort, en dat granuliet ook daarom niet daarvoor gebruikt mag worden. Zembla benadrukt dat de uitlatingen alleen inhouden dat granuliet schadelijk kan zijn, en niet dat het zo is. Het hof zal beoordelen of Zembla met dergelijke uitlatingen onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] .”
2.14 Het hof heeft geoordeeld dat er ook voldoende steun in het feitenmateriaal is voor de uitlatingen als bedoeld onder (iii): “- voldoende steun in feitenmateriaal
6.32 Het hof zal hier niet beoordelen of vaststaat dat het in granuliet aanwezige flocculant schadelijk is als granuliet in plassen wordt gestort, maar of er voldoende steun in de feiten is voor het standpunt dat het (in potentie) schadelijke effecten zou kunnen hebben voor mens en milieu.
6.33 In april 2023 is een rapport verschenen dat is opgesteld door het RIVM, in samenwerking met onderzoeksbureau Deltares.
6.34 Het rapport zegt het volgende over polyacrylamide (ook: PAM) en acrylamide (ook: AMD): “Als deze stof [PAM] afbreekt, kan het giftige acrylamide ontstaan. Dit is een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS). Deze stoffen zijn gevaarlijk voor mens en milieu. De Nederlandse overheid wil daarom zo veel mogelijk voorkomen dat deze stoffen in het milieu terechtkomen.”. En elders wordt het volgende geschreven over acrylamide: “Omdat AMD geïdentificeerd is als Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) gelden er strenge emissie-eisen. Geadviseerd wordt om de blootstelling aan deze stoffen zo laag mogelijk te houden door gebruik van deze stoffen te verminderen en de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven te stimuleren.”
6.35 Beschreven wordt dat het RIVM in de wetenschappelijke literatuur heeft verkend of polyacrylamide wordt afgebroken tot acrylamide in diepe plassen en of acrylamide kan worden afgebroken in een diepe plas. Het RIVM komt tot de volgende conclusie: “Het is onbekend in welke mate de afbraak van PAM en de mogelijke vorming van AMD plaatsvinden in condities die heersen in diepe plassen. Hiervoor is in de literatuur onvoldoende informatie gevonden.”. En: “Hierdoor is niet duidelijk of er risico’s zijn voor planten en dieren die in de plassen leven. Of voor de mens als zij vis eten uit deze plassen.”. Om uitsluitsel te krijgen over de afbraak(snelheid) van PAM en vorming(snelheid) van AMD in diepe plassen, en de verhouding tussen de twee, adviseert het RIVM om aanvullend onderzoek te doen.
6.36 Het rapport beschrijft verder dat acrylamide niet alleen kan ontstaan door afbraak van de polyacrylamide, maar dat er voorafgaand aan dat (eventuele) afbraakproces al kleine residuen acrylamide in de polyacrylamide zitten: “Daarnaast bevatten PAM nog kleine residuen AMD doordat bij de polymerisatie van het monomeer AMD tot PAM niet alle AMD wordt gepolymeriseerd. Het proces is niet 100% efficiënt.”. Het RIVM merkt hierover op: “AMD komt als monomeer residu voor in het product PAM en kan bij toepassingen van PAM-houdende producten in het milieu worden geïntroduceerd. Daarmee is de kans op de introductie en/of vorming van een Zeer Zorgwekkende Stof (ZZS) in het milieu aanwezig.”. Het RIVM beveelt aan om ook nader onderzoek te doen naar het vrijkomen van acrylamide als residu, mede gezien de in potentie grote hoeveelheden PAM-houdend product die kunnen worden toegepast in diepe plassen.
6.37 In het rapport wordt verder opgemerkt dat tijdens de literatuurverkenning informatie is gevonden over andersoortige nadelige effecten van polyacrylamide in diepe plassen of baggerdepots: “Naast de mogelijke vorming van het toxische AMD uit PAM-houdend product, is er in de literatuurverkenningen vanuit de praktijk ook informatie naar voren gekomen over andersoortige (nadelige) effecten van het gebruik van PAM. Hiernaar is in het kader van deze opdracht geen onderzoek gedaan, maar deze verdienen wel aandacht bij grootschalig gebruik van PAM-houdende producten in diepe plassen of baggerdepots.”. Concreet gaat het daarbij om het volgende: “Het gebruik van PAM voor het versneld consolideren van baggerspecie resulteert in een andere structuur en volume van de specie, waarbij mogelijk ook de permeabiliteit wordt beïnvloed. Hierdoor verandert de doorstroming en kunnen verontreinigingen makkelijker vrijkomen uit de baggerspecie en sneller verspreid raken in het aquatisch milieu.”, en “Mechanische hechting van PAM aan de kieuwen van vissen waardoor weefselaandoeningen kunnen ontstaan.”.
6.38 Tot slot adviseert het RIVM (naast de geadviseerde vervolgonderzoeken) om voorzorgsmaatregelen te nemen: “Dat kan bijvoorbeeld door andere flocculanten [toevoeging hof: andere dan polyacrylamide, A-G] te gebruiken, producten met flocculanten van te voren te onderzoeken op acrylamide of de kwaliteit van het oppervlaktewater te bepalen nadat het product erin is gebruikt.”.
6.39 Uit dit onderzoek komt naar voren dat niet duidelijk is of er (op langere termijn) risico’s voor mens en milieu zijn, met name in verband met de Zeer Zorgwekkende Stof acrylamide, als granuliet met de flocculant polyacrylamide in diepe plassen wordt gestort, dat het RIVM nader onderzoek nodig acht en adviseert dat intussen voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen. Het hof is van oordeel dat dit rapport van het RIVM uit 2023 voldoende steun biedt voor het door Zembla uitgedragen standpunt dat het storten van granuliet in diepe plassen (op langere termijn) mogelijk schadelijk is voor mens en milieu.”
2.15 Op basis van een afweging van alle omstandigheden is het hof tot het oordeel gekomen dat de uitlatingen als bedoeld onder (iii), dus dat granuliet, en met name de daarin aanwezige flocculant, (mogelijk) schadelijk is voor mens en milieu, niet onrechtmatig zijn (rov. 6.40-6.41).
2.16 Vervolgens is het hof apart ingegaan op enkele specifieke uitlatingen die verband houden met uitlating (iii) en die naar het oordeel van het hof ook geen van alle onrechtmatig zijn: “- specifieke uitlatingen: niet onrechtmatig
6.42 Voor zover uit de tekst van publicaties voldoende duidelijk is dat de boodschap is dat granuliet met de flocculant polyacrylamide (op langere termijn) schadelijk zou kunnen zijn als het in plassen wordt gestort of dat er een mogelijk risico is dat schadelijke, toxische en/of kankerverwekkende stoffen in het water terechtkomen, zijn die gelet op het voorgaande niet onrechtmatig. Op die publicaties zal het hof dus verder niet ingaan.
6.43 [eiseres] betoogt dat Zembla onrechtmatig heeft gehandeld met de uitlating in de podcast van 10 februari 2020 “dat ze daar hij dat bedrijf een soort van bindmiddel gebruiken waar toxische stoffen in zitten”. Ook maakt [eiseres] bezwaar tegen uitlatingen van journalist [betrokkene 5] van Zembla in twee radio-uitzendingen van 24 september 2020. De eerste radio-uitzending bevat de uitspraak dat in granuliet “een chemisch bindmiddel” zit, “een flocculant, wat giftig is, en waar mogelijk kankerverwekkende stoffen uit kunnen komen”. In de tweede uitzending zegt [betrokkene 5] : “Er zit wel een kankerverwekkende stof in en dat is ook waar de zorg vandaan komt. Zij voegen daar iets aan toe dat bedrijf en dat is bindmiddel en daar zit kankerverwekkende stof in. Die kunnen bij het storten, het lozen in die plas vrijkomen. En daar zijn vooral heel veel zorgen over”. Voor zover deze uitlatingen inhouden dat in de flocculant een schadelijke/giftige/kankerverwekkende stof zit, heeft dat voldoende steun in de feiten. Het RIVM heeft immers gerapporteerd dat er al kleine residuen van de zeer zorgwekkende (kankerverwekkende) stof acrylamide in de flocculant (polyacrylamide) aanwezig zijn (zie 6.36). In de radio-uitzendingen wordt daaraan nog toegevoegd dat die zorgwekkende stof mogelijk vrij kan komen als granuliet in plassen wordt gestort. Met deze uitlatingen worden geen grenzen overtreden. Niet alleen is er voldoende steun in de feiten, maar ze zijn ook gedaan in de context van een debat van algemeen belang over de vraag of er (op langere termijn) schadelijke gevolgen zouden kunnen zijn voor mens en milieu als granuliet, met daarin polyacrylamide, in plassen wordt gestort. Dat deze uitlatingen, gedaan in een podcast en twee radio-uitzendingen, een negatieve uitstraling hebben op het product granuliet en de producent ervan, heeft [eiseres] , alles afwegend, te dulden. De uitlatingen zijn niet onrechtmatig.
6.44 Volgens [eiseres] is de uitlating van [betrokkene 5] in zijn twitterbericht van 27 oktober 2020, inhoudend dat aan granuliet een giftige stof wordt toegevoegd, onrechtmatig. Dat bericht begint met “Over de giftige stof die aan granuliet is toegevoegd: ”, waarna [betrokkene 5] een voormalige directeur van RWS aanhaalt die heeft gezegd: “Daarvan is niet duidelijk wat de gevolgen zijn. (...) Dan is het toch heel eenvoudig? Bij twijfel niet doen. Dus niet in een plas storten die straks als recreatieplas moet dienen. Dat risico moet je toch niet nemen?”. Het deel waarin staat dat een giftige stof aan granuliet wordt toegevoegd is van [betrokkene 5] , en is geen uitspraak van een derde die wordt aangehaald. Het hof overweegt hierover dat het RIVM heeft vastgesteld dat er al kleine residuen van de zeer zorgwekkende (kankerverwekkende) stof acrylamide in de flocculant (polyacrylamide) aanwezig zijn (zie 6.36), zodat de uitlating van [betrokkene 5] in zoverre wel steun heeft in de feiten. Daarbij komt dat uit het hele hiervoor aangehaalde twitterbericht blijkt dat de nuancering wordt toegevoegd dat niet duidelijk is of die toegevoegde stof daadwerkelijk tot schadelijke effecten zal leiden als granuliet in plassen wordt gestort. Het twitterbericht is zodoende voldoende in lijn met de feiten. Alles afwegend komt het hof ook hier tot het oordeel dat geen sprake is van een onrechtmatige uitlating.
6.45 Volgens [eiseres] is ook onrechtmatig dat Zembla in haar artikel van 21 september 2012 (over het rapport van Kuijken ) het tussenkopje “kankerverwekkende stof” opneemt terwijl geen aandacht wordt besteed aan de constatering van Kuijken dat het niet waarschijnlijk is dat acrylamide vrijkomt bij de afbraak van polyacrylamide. Dit gaat al niet op omdat in het artikel duidelijk naar voren komt dat volgens Kuijken uit onderzoek blijkt dat er geen enkele indicatie is dat de flocculant milieuhygiënische risico’s met zich mee brengt.
6.46 [eiseres] heeft ook bezwaar gemaakt tegen publicaties van Zembla over de door RWS gemaakte rekenfout. Volgens [eiseres] heeft Zembla daarover te ongenuanceerd bericht, met name door de rekenfout “cruciaal” te noemen. De fout was echter niet cruciaal omdat de berekening betrekking had op een hypothetisch scenario dat zich niet kan voordoen, aldus [eiseres] .
6.47 Het gaat hier om een fout in de berekening van RWS in een memo van 3 juni 2020, getiteld ‘Acrylamide en Over de Maas’. Uit die berekening volgde dat in een ‘worst-case scenario’ het gehalte acrylamide dat per liter in Over de Maas zou kunnen vrijkomen, ruim onder de strengste beschermingswaarden voor levende organismen zou blijven. Het ministerie van IenW heeft deze memo ingebracht in de hiervoor bij 6.19 genoemde bestuursrechtelijke kort geding procedures bij de rechtbank Gelderland en de ABRvS om aan te tonen dat er geen risico is op het vrijkomen van acrylamide. Daarna is echter gebleken dat het door RWS berekende gehalte duizend keer hoger is dan in de memo was vermeld. Vast staat dat het gehalte acrylamide, na correctie van de rekenfout, wèl boven de eigen beschermingsgrens van RWS (voor bodemleven en vissen) uitkomt. Het hof is van oordeel dat Zembla niet onrechtmatig heeft gehandeld door in de kop boven haar artikel van 2 september 2020 vervolgens te schrijven dat RWS “een cruciale rekenfout” heeft gemaakt. RWS presenteerde haar (foute) berekening en de daaraan verbonden (foute) conclusie (dat het gehalte altijd ruim onder de beschermingswaarden zou blijven) immers zelf als een van belang zijnde omstandigheid. Dat RWS na ontdekking van de rekenfout in een schriftelijke reactie heeft laten weten dat “de berekening tot doel had in theorie vast te stellen wat de maximale concentratie van acrylamide zou kunnen worden wanneer bepaalde extreme en zeer onwaarschijnlijke situaties zich achtereenvolgens zouden voordoen” en dat het om een berekening gaat die “puur theoretisch is en een onrealistisch beeld schetst”, maakt dat niet anders.”
2.17 Ten slotte heeft het hof de volgens [eiseres] ‘expliciete beschuldiging dat [eiseres] strafbaar zou handelen’ van [betrokkene 1] beoordeeld. Het hof heeft daarover eerst het volgende opgemerkt: “De uitlating van [betrokkene 1]
6.48 [betrokkene 1] was tot 2012 hoogleraar milieurecht aan de Rijksuniversiteit Groningen. Daarnaast is hij milieuofficier van justitie geweest bij het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Hij is door Zembla als deskundige geïnterviewd. Delen daarvan zijn opgenomen in de Eerste Uitzending van 6 februari 2020, die integraal is herhaald op 20 september 2020.
6.49 [eiseres] heeft in het bijzonder bezwaar gemaakt tegen de volgende door Zembla in het programma opgenomen uitlating van [betrokkene 1] : “Als je het in juridische termen zou kwalificeren, dan zou je zeggen dat die bedrijven opzettelijk valsheid in geschrifte hebben gepleegd door het zelf al te definiëren als grond en het aan te bieden als grond. En bovendien hebben ze zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk storten van afvalstoffen in een plas, in strijd met de Wet Bodembescherming. Dan is het een economisch delict van de hoogste categorie, en dat betekent dat er forse straffen op staan. (...) Dan moet je aan gevangenisstraffen denken van maximaal zes jaar.”
6.50 [betrokkene 1] noemt hier het bedrijf [eiseres] ( [A] ) niet met name, maar heeft het over “die bedrijven”. In de context van de rest van de uitzending wordt echter wel duidelijk dat hiermee met name het bedrijf [eiseres] ( [A] ) wordt bedoeld. Met “valsheid in geschrifte” wordt niet bedoeld dat “die bedrijven” zelf documenten zouden hebben vervalst. [betrokkene 1] bedoelt hiermee – en dat blijkt ook voor de kijkers uit de context – dat [eiseres] bij het storten van granuliet ten onrechte gebruik maakt van een productcertificaat (voor grond) en dat [betrokkene 1] dit als strafbaar handelen kwalificeert. De gemiddelde kijker zal uit de uitlatingen van [betrokkene 1] afleiden dat het handelen van [eiseres] volgens [betrokkene 1] als illegaal en strafbaar handelen is te kwalificeren doordat [eiseres] granuliet als grond aanbiedt en in plassen stort, met gebruikmaking van een certificaat dat niet voor granuliet is bedoeld, en dat [eiseres] zo van haar afvalstoffen afkomt.
6.51 De vraag die het hof moet beantwoorden is of Zembla door deze uitlating van [betrokkene 1] op te nemen in de tv-uitzending onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] .”
2.18 Het hof is, op twee gronden, tot het oordeel gekomen dat Zembla met de hiervoor bedoelde uitlating van [betrokkene 1] niet onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld. De eerste grond betreft de ‘boodschappersfunctie’ van Zembla die het hof als volgt heeft uitgewerkt: “- Zembla als ‘boodschapper’ niet aansprakelijk voor uitlating [betrokkene 1]
6.52 Bij de beantwoording van deze vraag is van belang dat er een ruime mate van vrijheid bestaat voor zover de media een ‘boodschappersfunctie’ vervullen. Dat betekent dat de media alleen onder bijzondere omstandigheden aansprakelijk kunnen worden gehouden voor het weergeven van uitlatingen van derden. Het EHRM heeft dit in zijn uitspraken over artikel 10 EVRM als volgt verwoord:
6.53 Dit criterium geldt alleen als de journalist ervoor zorgt dat hij ‘boodschapper’ blijft, wat inhoudt dat hij de uitspraak van de geïnterviewde persoon niet tot de zijne maakt. Het hof is van oordeel dat Zembla de uitlating van [betrokkene 1] niet tot de hare heeft gemaakt. De voice-over zegt namelijk vóór de uitlating van [betrokkene 1] : “Voormalig milieuofficier van justitie [betrokkene 1] is het daarmee eens. Volgens hem pleegt [A] meerdere strafbare feiten.”. De toevoeging van de frase “volgens hem” brengt al mee dat Zembla de nodige afstand tot de inhoud van de uitlating van [betrokkene 1] bewaart. Daar komt nog bij dat Zembla in de uitzending verschillende keren het tegenovergestelde standpunt van [eiseres] en het van [bedoeld zal zijn: van het, A-G] ministerie van IenW weergeeft, inhoudend dat granuliet wel in plassen gestort mag worden en dat geen sprake [is] van illegale activiteiten van [eiseres] . Ook daaruit blijkt dat Zembla zich niet vereenzelvigt met de uitlating van [betrokkene 1] . Ook in het artikel van 6 februari 2020 vermeldt Zembla dat de stort van granuliet “volgens [betrokkene 1] ” een economisch delict van de hoogste categorie is.
6.54 [eiseres] heeft aangevoerd dat Zembla zich in dit geval desondanks niet kan beroepen op de bescherming die hoort bij de positie van ‘boodschapper’, omdat [betrokkene 1] zijn uitspraken heeft gedaan nadat hij door Zembla was gevoed met eenzijdige en onvolledige informatie. Het hof gaat daar echter niet in mee en licht dat toe als volgt.
6.55 Om aan te tonen dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat de journalist van Zembla, [betrokkene 5] , een bepaalde tekst aan [betrokkene 1] had voorgehouden (terwijl [betrokkene 1] deze tekst zelf had uitgesproken) heeft Zembla een deel van het interview van de journalist met [betrokkene 1] ingebracht. Dit interview heeft plaatsgevonden op 10 januari 2020. Uit het overgelegde deel van het interview (hierna weergegeven) blijkt dat de journalist van Zembla neutrale vragen stelt en dat [betrokkene 1] uit zichzelf tot zijn uitspraken komt. (Het deel dat in het bestreden vonnis ten onrechte aan de journalist van Zembla werd toegedicht loopt van “De overheid wordt door bedrijven” tot “die nooit gedumpt hadden mogen worden”. Het deel dat uiteindelijk in de uitzending terecht is gekomen is onderstreept.) [betrokkene 5] : Wat dacht u, u heeft het dossier van ons ontvangen, alle stukken, wat dacht u toen u het gelezen had? [betrokkene 1] : Ja, ehm, voor mij was het duidelijk een voorbeeld waarbij een bedrijf of bedrijven een groot probleem hebben en in plaats van het zelf op te lossen denken van nou dat leggen we bij de overheid die moet het maar voor ons oplossen. Dan zie je wat er misgaat. [betrokkene 5] : Wat gaat er mis? [betrokkene 1] : Dan gaat er mis dat die overheid daar in trapt in feite en het probleem tot een eigen probleem maakt en dan alleen maar tot de conclusie kan komen dat ze het alleen maar kan oplossen door zich niet aan de wet te houden, niet aan de regelgeving te houden. [betrokkene 5] : Want dat is wat er gebeurd is? [betrokkene 1] : Dat is wat er gebeurd is? [betrokkene 5] : Kunt u dat eens schetsen? [betrokkene 1] : Wat, het geheel? [betrokkene 5] : Ja precies, u zei, je ziet dat de overheid zich niet aan zijn eigen wet houdt, wat gebeurt er? [betrokkene 1] : De overheid wordt door bedrijven en via een tussenpersoon, [betrokkene 2] , onder druk gezet om dit probleem op te lossen. En de enige manier dat op te lossen, die zij zien, is om deze afvalstof waar dat bedrijf mee zit te beschouwen als grond. Dit mag niet volgens het Besluit Bodemkwaliteit omdat het niet voldoet aan de vereisten voor grond en de definitie van grond, en dat zet die top van het departement toch door, tegen de adviezen in vanuit het eigen apparaat en ook van anderen. Het moet en zal als grond worden geaccepteerd. Daarbij handelen ze in strijd met het Besluit. Het Besluit is niet gewijzigd. Ze hebben er een verkeerde inhoud aan gegeven, een verkeerde omschrijving van gegeven. En daardoor is er een grote hoeveelheid afvalstoffen uiteindelijk gedumpt die nooit gedumpt had mogen worden. [betrokkene 5] : Dat gebeurt nu nog hè? [betrokkene 1] : Dat gebeurt nu nog. [betrokkene 5] : Sorry, je hebt geen last van de zon? [tegen de cameraman] Nee? Dan gaan we nu door. En hoe zou u willen kwalificeren wat hier gebeurt? [betrokkene 1] : Als je het in juridische termen zou kwalificeren, dan zou je zeggen dat die bedrijven opzettelijk valsheid in geschrifte hebben gepleegd door het zelf al te definiëren als grond en het aan te bieden als grond. En bovendien hebben ze zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk storten van afvalstoffen in een plas, in strijd met de Wet Bodembescherming. [betrokkene 5] : Die bedrijven? [betrokkene 1] : Die bedrijven ja. Want dat was hun doel. En dat hebben ze bereikt. Met behulp van de overheid, met behulp van die topambtenaren. [betrokkene 5] : Van Rijkswaterstaat? [betrokkene 1] : Van Rijkswaterstaat, ja.” Niet is aangetoond dat [betrokkene 1] tijdens het interview door de journalist van Zembla met eenzijdige, onvolledige informatie wordt gevoed en dat hij op basis daarvan tot de in de uitzending opgenomen uitlating is gekomen.
6.56 Voor zover [eiseres] bedoelt dat de stukken die Zembla aan [betrokkene 1] voor het af te nemen interview had laten lezen eenzijdig en onvolledig waren en dat [betrokkene 1] alleen daarop is afgegaan, is ook dat niet komen vast te staan. Zembla heeft bijvoorbeeld op 9 januari 2020, nog vóór het interview, een e-mail doorgestuurd van de communicatieadviseur van [eiseres] , met als bijlage het certificaat en een rapport dat in opdracht van [eiseres] was opgesteld en dat haar standpunt ondersteunt. In de e-mail wordt beschreven dat granuliet volgens het Bbk grond is en dat [eiseres] een geldig certificaat heeft. Op 15 januari 2020 heeft Zembla de Memo van 10 oktober 2019 ontvangen, die zij vervolgens meteen heeft doorgestuurd naar [betrokkene 1] . Die reageert dezelfde dag nog nadat hij de memo heeft gelezen. Het verandert niets aan het standpunt dat hij tijdens het interview heeft ingenomen.
6.57 In hoger beroep heeft Zembla een verklaring van [betrokkene 1] overgelegd waarin deze verklaart dat Zembla hem geen woorden in de mond heeft gelegd, dat Zembla hem voorafgaand aan het interview uitgebreid heeft geïnformeerd, dat hij na het interview de Memo van 10 oktober 2019 heeft ontvangen en dat de door Zembla verstrekte informatie niet eenzijdig of onvolledig was. [betrokkene 1] verklaart ook dat hij zijn uitlatingen niet alleen heeft gebaseerd op de door Zembla verstrekte informatie, maar ook op zijn eigen kennis en expertise op het gebied van milieurecht en milieubeheer en zijn ervaringen als milieuofficier van justitie, en dat hij zich zorgvuldig in de problematiek had verdiept. Deze verklaring bevestigt dat de uitlating van [betrokkene 1] niet het resultaat is van eenzijdige en onvolledige informatie van Zembla.
6.58 De conclusie tot zover is dat Zembla bij het uitzenden van de uitlating van [betrokkene 1] als boodschapper optrad. [eiseres] heeft aangevoerd dat ook als dat het geval zou zijn, Zembla dan toch aansprakelijk is voor de uitlating van [betrokkene 1] . [eiseres] voert daarvoor aan dat de uitlating van [betrokkene 1] dermate ernstige strafrechtelijke beschuldigingen bevat, dat Zembla, ook als boodschapper, had moeten onderzoeken of daar wel enige basis voor was. Die onderzoeksplicht heeft Zembla verzaakt. Zembla was op de hoogte van feiten waaruit het tegendeel blijkt en er was helemaal geen steun in de feiten voor de strafrechtelijke beschuldigingen van [betrokkene 1] , aldus [eiseres] .
6.59 Het hof overweegt dat ook hier het in 6.52 genoemde criterium geldt. Dat betekent dat Zembla als boodschapper alleen aansprakelijk kan worden gehouden voor de uitlating van [betrokkene 1] als daar bijzonder zwaarwegende redenen voor zijn. Die zijn er in dit geval niet. Het hof licht dat als volgt toe.
6.60 Zembla heeft [betrokkene 1] gevraagd als gezaghebbend deskundige op het gebied van milieurecht. Als deze voormalige milieuofficier van justitie en hoogleraar Milieurecht, op grond van het materiaal dat hij heeft ingezien (waaronder ook het certificaat en de Memo van 10 oktober 2019 met het standpunt van de top van IenW) en op basis van door hem verricht nader onderzoek, tot de uitspraak komt dat sprake is van een strafbaar feit, dan mag Zembla daarop afgaan. Dit is op zich al voldoende om te concluderen dat er geen zwaarwegende reden is om Zembla als boodschapper aansprakelijk te houden voor de uitlating van [betrokkene 1] .
6.61 Daar komt nog bij dat het niet zo is dat er voor de uitlating van [betrokkene 1] geen enkele basis was, zoals [eiseres] beweert. Zoals het hof hiervoor heeft overwogen, is er voldoende steun voor het standpunt dat granuliet niet als grond kan worden aangemerkt, dat het aan [eiseres] afgegeven certificaat niet bij granuliet past en dat het granuliet van [eiseres] volgens de regels dus niet als grond in plassen gestort mag worden. Ook is overwogen dat de omstandigheid dat het bevoegd gezag (de top van IenW) heeft geoordeeld dat het granuliet van [eiseres] wel met het certificaat BRL 9321 als grond in plassen mag worden gestort dit niet anders maakt; er was immers voldoende steun voor de bewering dat het bevoegd gezag hierbij de regels niet op de juiste wijze had toegepast en dat het storten van granuliet (door [eiseres] ) dus in strijd met de regelgeving, en in die zin illegaal, was. Daar komt bij dat [eiseres] , mede door middel van de inzet van voormalig minister [betrokkene 2] , in 2019 een actieve rol heeft gespeeld om te bereiken dat de discussie over granuliet binnen IenW in haar voordeel werd beslecht, onder andere door te benadrukken dat bij een ongunstige beslissing de asfaltproductie zou komen stil te liggen, en er zijn voldoende aanwijzingen dat het asfaltbelang vervolgens in het besluitvormingsproces binnen IenW een rol is gaan spelen (zie 3.35-3.40 [randnummers 1.40-1.45 hiervoor, A-G]). Tot slot valt uit de uiteindelijke beslissing in de Memo van 10 oktober 2019 niet op te maken dat inhoudelijk op zuivere wijze is getoetst aan de toepasselijke regelgeving. Gelet de hiervoor genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan niet worden volgehouden dat er geen enkele basis was voor de uitlating van [betrokkene 1] , inhoudend dat “die bedrijven” in strijd met de wet en ook strafbaar handelden.
6.62 De slotsom is dat Zembla, als boodschapper, niet onrechtmatig heeft gehandeld door de uitlating van [betrokkene 1] uit te zenden.”
2.19 De andere grond voor het oordeel van het hof dat Zembla met de hiervoor bedoelde uitlating van [betrokkene 1] niet onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld heeft het hof als volgt toegelicht: “- bovendien: de uitlating van [betrokkene 1] is niet onrechtmatig
6.63 Hiervoor heeft het hof geoordeeld dat Zembla als boodschapper optrad en dat zij, als boodschapper, niet onrechtmatig heeft gehandeld. Dit is al voldoende om te concluderen dat Zembla de uitlating van [betrokkene 1] mocht uitzenden. Het hof overweegt (ten overvloede) dat ook als de uitlating van [betrokkene 1] niet vanuit het perspectief van ‘boodschapper’ zou worden bekeken, met de terughoudende toets die daarbij hoort (zie 6.52), nog steeds geen sprake is van een onrechtmatige uitlating die Zembla niet had mogen uitzenden. Het hof licht dat toe als volgt.
6.64 De uitlating van [betrokkene 1] komt erop neer dat [eiseres] granuliet ten onrechte als grond heeft aangeboden met gebruikmaking van een productcertificaat op basis van BRL 9321 (dus voor grond) en dat [betrokkene 1] meent dat sprake is van strafbaar handelen. De uitlating van [betrokkene 1] is gebaseerd op twee stellingen: (1) dat granuliet volgens de geldende regelgeving geen grond is en het aan [eiseres] verstrekte productcertificaat niet past bij granuliet, en (2) dat [eiseres] door gebruik te maken van dit certificaat handelingen verricht die kwalificeren als valsheid in geschrift waardoor sprake is van strafbaar handelen.
6.65 De uitlating van [betrokkene 1] is – anders dan Zembla meent – niet een (zuiver) waardeoordeel waarvoor geen steun in het feitenmateriaal vereist is. Zijn uitlating dient dus voldoende ondersteund te worden door het feitenmateriaal. Voor de eerste stelling is hiervoor al uiteengezet dat dat het geval is (zie 6.14-6.23). Wat betreft de tweede stelling oordeelt het hof als volgt. In deze stelling ligt besloten dat [eiseres] (ook) na 2018/2019 wist (en in ieder geval: redelijkerwijs moest vermoeden) dat het productcertificaat niet van toepassing was op granuliet, maar het toch gebruikte om granuliet te storten. Daarvoor is voldoende steun gelet op het volgende. [eiseres] is er in 2018/2019 door ambtenaren van RWS ON en RWS ZN op gewezen dat granuliet, met het aangeboden productcertificaat, niet gestort mocht worden (zie 3.24, 3.28, 3.29 [randnummers 1.29, 1.33 en 1.34 hiervoor, A-G]). Ook staat vast dat [eiseres] in 2019 kennis heeft genomen van de Notitie Granuliet, waarin ambtenaren van IenW (die in de Memo van 10 oktober 2019 door de Directeur-Generaal van Water en Bodem worden aangeduid als ‘specialisten’) inhoudelijk uitgebreid beargumenteren waarom granuliet geen grond (maar een bouwstof) is en dat het verleende certificaat niet van toepassing kan zijn op granuliet. Vast staat verder dat [eiseres] daarna, met bemiddeling van [betrokkene 2] , actief betrokken is geweest bij ambtelijk overleg over de status van granuliet en het gebruik van het certificaat, en dat dit overleg er in is uitgemond dat het bevoegd gezag een voor [eiseres] gunstige beslissing heeft genomen, waarbij niet-inhoudelijke gronden hebben meegespeeld (waaronder “de bredere maatschappelijke gevolgen” als het grondstandpunt zou worden verworpen). Dit alles bij elkaar genomen maakt dat er voldoende steun is voor het standpunt van [betrokkene 1] dat [eiseres] , door daarna toch verder te gaan met het storten van granuliet met het certificaat, gebruik maakte van een productcertificaat waarvan zij wel wist (of in ieder geval: redelijkerwijs moest vermoeden) dat het niet op het gestorte materiaal van toepassing was.
6.66 Dat het bevoegd gezag in de Memo van 10 oktober 2019 heeft beslist dat granuliet als grond aangemerkt kan (blijven) worden en dat [eiseres] het verleende certificaat mag (blijven) gebruiken voor granuliet, maakt niet dat er daarmee geen steun in de feiten is voor de uitlating van [betrokkene 1] . Het ligt wel voor de hand dat de toestemming van het bevoegd gezag zwaar meeweegt in het voordeel van [eiseres] als beslist moet worden of zij daadwerkelijk strafrechtelijk vervolgd (en veroordeeld) moet worden, maar dat betekent niet dat er onvoldoende steun was voor de bewering dat [eiseres] – ook na de door het bevoegd gezag gegeven toestemming om het certificaat te gebruiken – wel wist (en in ieder geval: redelijkerwijs moest vermoeden) dat het productcertificaat niet van toepassing was op het granuliet dat zij daarmee in plassen stortte.
6.67 Het is voorzienbaar dat uitlatingen met de boodschap dat het handelen van [eiseres] in strijd met de regels is en ook als strafbaar handelen kwalificeert, de reputatie van [eiseres] kunnen aantasten en mogelijk ook de afzet van haar product granuliet negatief kunnen beïnvloeden, helemaal als dat wordt gedaan in een tv-programma waarmee een ruim publiek wordt bereikt. Toch acht het hof het uitzenden van de uitlating van [betrokkene 1] niet onrechtmatig. De uitlating heeft niet alleen voldoende steun in de feiten, maar Zembla heeft in de uitzending ook voldoende duidelijk het tegengeluid tot uiting laten komen, te weten dat het bevoegd gezag van oordeel was dat granuliet wèl in plassen gestort mag worden en dat hierbij niets illegaals gebeurt (en dat [eiseres] dat ook vindt). In die zin heeft Zembla voldoende zorgvuldig gehandeld. Daarnaast draagt de uitlating van [betrokkene 1] bij aan een debat over een kwestie van algemeen belang, te weten of granuliet volgens de regelgeving wel met het verleende productcertificaat als grond in plassen gestort mag worden en of bij de stort van granuliet strafbare feiten worden gepleegd, zodat voor een beperking van de persvrijheid een zwaarwegende reden zijn moet zijn. De belangen van [eiseres] zijn hiertegenover onvoldoende zwaarwegend. Zembla heeft dus niet onrechtmatig gehandeld.”
2.20 Het hof heeft de beoordeling afgerond met enkele slotoverwegingen, onder meer over de verwerping van het door [eiseres] in hoger beroep gedane bewijsaanbod en over de proceskostenveroordeling in de procedure bij de rechtbank en in hoger beroep (rov. 6.68-6.71). Cassatieberoep
2.21 Bij procesinleiding van 28 augustus 2024 heeft [eiseres] , tijdig, cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het hof van 28 mei 2024 (hierna: ‘het bestreden arrest’). Zembla heeft een verweerschrift ingediend. Op 21 maart 2025 heeft een mondeling pleidooi plaatsgevonden, dat ook betrekking had op de samenhangende zaak van [eiseres] tegen [betrokkene 1] . [eiseres] heeft twee pleitnota’s overgelegd en Zembla heeft een pleitnota overgelegd die alle drie na het pleidooi ook via het portaal zijn ingediend. Op dezelfde dag als het mondeling pleidooi hebben beide partijen tevens een schriftelijke toelichting gegeven. [eiseres] heeft ten slotte gerepliceerd en Zembla gedupliceerd.
3 Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 De procesinleiding van [eiseres] valt uiteen in tien onderdelen. Ik heb afgezien van het opnemen van algemene inleidende beschouwingen bij deze zaak over kwesties die weliswaar met deze zaak te maken hebben, zoals het (in de hierna volgende voetnoot toegelichte) fenomeen SLAPPs, maar die niet rechtstreeks van belang zijn voor de beoordeling van de cassatieklachten.
3.2 Onderdeel 1 is gericht tegen rov. 6.14. Volgens het onderdeel heeft het hof daar als maatstaf aangelegd dat “de gehanteerde uitleg van het begrip ‘grond’ juridisch verdedigbaar is”. Het onderdeel stelt, zeer kort samengevat, dat die maatstaf getuigt van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3 Het onderdeel faalt op dezelfde gronden als uiteengezet in randnummers 3.3-3.12 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] . Het onderdeel gaat, kort gezegd, uit van een onjuiste lezing van rov. 6.14 (die correspondeert met rov. 6.16 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] ) en faalt daarmee bij gebrek aan feitelijke grondslag. Uit de op rov. 6.14 volgende rechtsoverwegingen blijkt ook duidelijk dat het hof de houdbaarheid van de juridische argumenten heeft beoordeeld (zie bijvoorbeeld de slotzin van rov. 6.20, die correspondeert met rov. 6.21 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] : “Ook uit deze uitspraak volgt dus niet dat het argument van Zembla inzake het bijmengverbod juridisch niet houdbaar zou zijn.”). Ik wijs in dit verband verder nog op rov. 6.21 (vergelijk rov. 6.35 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] ), waarin het hof met zoveel woorden spreekt van “solide steun” en waaruit dus ook blijkt dat het hof de lat niet ten onrechte te laag heeft gelegd door een onjuiste maatstaf te hanteren. Overigens brengt het hof die solide steun in rov. 6.21 voorts tot uitdrukking met de bewoordingen “juridischzeergoed verdedigbaar” (onderstreping door mij toegevoegd, A-G), een kwalificatie die niet voorkomt in de zaak tegen [betrokkene 1] . Onderdeel 2: “Hof-kwalificatie van granuliet berust op onjuiste rechtsopvatting”
3.4 Onderdeel 2 is gericht tegen het oordeel van het hof over de vraag of voldoende steun in de feiten bestaat voor de stelling van Zembla dat granuliet vanwege een zogenoemd bijmengverbod geen ‘grond’ is (rov. 6.14-6.21) en daarop voortbouwende oordelen, waaronder het oordeel dat er ook voldoende steun in de feiten is voor uitlatingen dat het op basis van BRL 9321 afgegeven certificaat niet past bij granuliet (rov. 6.22-6.23). Het onderdeel valt uiteen in vijf subonderdelen.
3.5 De subonderdelen falen op dezelfde gronden als uiteengezet in randnummers 3.47-3.55 (subonderdeel 2.1), randnummers 3.57-3.62 (subonderdeel 2.2), randnummers 3.64-3.67 (subonderdeel 2.3), randnummer 3.69 (subonderdeel 2.4) en randnummer 3.71 (subonderdeel 2.5) van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] . De inleidende beschouwingen op onderdeel 2 in randnummers 3.14-3.45 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] kunnen hier ook als ingelast worden beschouwd.
3.6 In rov. 6.15 heeft het hof het standpunt van Zembla weergegeven over het ‘bijmengverbod’. Dit komt inhoudelijk overeen met de weergave van het standpunt van [betrokkene 1] in rov. 6.17 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] . Voor het standpunt van Zembla geldt dus ook dat het is toegespitst op het toevoegen van het bindmiddel polyacrylamide in granuliet en dat in dit specifieke geval volgens Zembla het bijmengverbod tot gevolg heeft dat granuliet geen grond kan zijn. Het oordeel van het hof in rov 6.16 komt inhoudelijk overeen met rov. 6.18 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] welk oordeel gelezen moet worden als uiteengezet in randnummer 3.44 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] . Ik wijs er in dit verband nog op dat het hof in de onderhavige zaak in rov. 6.17 (weergegeven in randnummer 2.9 hiervoor), in cassatie onbestreden, het argument van [eiseres] over de reden waarom de bodemvreemde stof polyacrylamide wordt toegevoegd aan het granuliet van tafel heeft geveegd.
3.7 Onderdeel 3 is gericht tegen het oordeel in rov. 6.18 dat Zembla, voor de bewering dat granuliet geen grond is, bovendien steun kan ontlenen aan de Notitie Granuliet en het oordeel in rov. 6.23 over de Notitie Granuliet. Het onderdeel valt uiteen in zes subonderdelen. Onderdeel 4 is gericht tegen het oordeel in rov. 6.23 dat uit het Memo van 10 oktober 2019 valt op te maken dat ook het bevoegd gezag eigenlijk vindt dat BRL 9321 niet helemaal bij granuliet past, maar dat in afwachting van een nog op te stellen BRL 9344 het certificaat op basis van BRL 9321 toch voor granuliet mag worden gebruikt om “andere” redenen. Het onderdeel bevat één subonderdeel, dat is uitgewerkt in drie subklachten.
3.8 Ik heb de bespreking van de beide onderdelen samengevoegd, omdat zij beide om dezelfde reden, zoals ook is uiteengezet in randnummer 3.73 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] , niet tot cassatie kunnen leiden. Zowel rov. 6.18 als rov. 6.23 is een overweging ten overvloede, zoals blijkt uit de formuleringen “bovendien” (rov. 6.18) en “Daar komt nog het volgende bij.” (rov. 6.23). Het oordeel dat de uitlating van Zembla dat granuliet geen grond is voldoende steun heeft in de feiten wordt zelfstandig gedragen door rov. 6.16 en 6.17 en uit de bespreking van onderdeel 2 hiervoor blijkt dat rov. 6.16 en rov. 6.17 tevergeefs respectievelijk niet worden bestreden in cassatie. Het oordeel dat de uitlating van Zembla dat het certificaat op basis van BRL 9321 niet past bij granuliet voldoende steun heeft in de feiten wordt zelfstandig gedragen door rov. 6.22 waarin wordt voortgebouwd op het oordeel dat er voldoende steun in de feiten is voor uitlating dat granuliet geen grond is. Met het falen van onderdeel 2 houdt rov. 6.22 ook stand in cassatie (zie randnummers 3.5-3.6 hiervoor). Nu beide onderdelen om deze reden reeds afstuiten op gebrek aan belang, kom ik niet toe aan een inhoudelijke bespreking van de verschillende subonderdelen gericht tegen rov. 6.18 en rov. 6.23. Zembla heeft er overigens ook op gewezen dat [eiseres] geen (zelfstandig) belang heeft bij de klachten van de onderdelen 3 en 4.
3.9 Onderdeel 5 richt klachten tegen het oordeel in rov. 6.63-6.67 dat er voldoende steun in de feiten bestaat voor stelling (ii) van [betrokkene 1] dat [eiseres] opzettelijk valsheid in geschrift heeft gepleegd doordat [eiseres] granuliet als grond aanbiedt en stort, met gebruikmaking van een productcertificaat dat niet past bij het gestorte materiaal. Het onderdeel is uitgewerkt in vier subonderdelen.
3.10 Het oordeel in rov 6.63-6.67 komt inhoudelijk overeen met het oordeel in rov. 6.25-6.30 van het bestreden arrest in de zaak tegen [betrokkene 1] . De subonderdelen falen op dezelfde gronden als uiteengezet in randnummers 3.74-3.100 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] .
3.11 Ik merk nog op dat subonderdeel 5.1 acht redenen opsomt waarom het oordeel dat er voldoende steun in de feiten bestaat voor de strafrechtelijke beschuldiging van [betrokkene 1] onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd, terwijl in subonderdeel 5.1 in de zaak tegen [betrokkene 1] werd volstaan met zeven redenen. De ten tweede toegevoegde reden betreft dat de rechtbank in rov. 4.26.1. van het vonnis van 31 augustus 2022
3.12 Deze motiveringsklacht kan niet slagen. Het subonderdeel ziet er in de eerste plaats aan voorbij dat Zembla wel degelijk heeft gegriefd tegen dit oordeel van de rechtbank.
3.13 Onderdeel 6 is gericht tegen het oordeel in rov. 6.53 en 6.62 en onderdeel 7 is gericht tegen het oordeel in rov. 6.60, 6.61 en 6.62, waarin het hof, kort gezegd, heeft geoordeeld dat Zembla als ‘boodschapper’ optrad en dat zij, als boodschapper, niet onrechtmatig heeft gehandeld door de uitlating van [betrokkene 1] uit te zenden. Beide onderdelen zijn uitgewerkt in drie subonderdelen.
3.14 De beide onderdelen falen om dezelfde reden. Het hof heeft in rov. 6.63-6.67 geoordeeld dat, ook als de uitlating van [betrokkene 1] niet vanuit het perspectief van ‘boodschapper’ zou worden bekeken, met de terughoudende toets die daar bij hoort (rov. 6.52), nog steeds geen sprake is van een onrechtmatige uitlating die Zembla niet had mogen uitzenden. Deze rechtsoverwegingen, die in cassatie tevergeefs zijn bestreden (zie randnummers 3.9-3.12 hiervoor) kunnen het oordeel dat Zembla niet onrechtmatig heeft gehandeld door het uitzenden van de uitlating van [betrokkene 1] zelfstandig dragen. Daarom falen de onderdelen 6 en 7 reeds bij gebrek aan belang
3.15 Onderdeel 8 is gericht tegen rov. 6.31-6.39 (en daarop voortbouwende oordelen), waarin het hof, kort gezegd, de uitlatingen van Zembla over de schadelijkheid van granuliet voor mens en milieu, met name door de polyacrylamide die in het granuliet aanwezig is, aldus heeft verstaan dat granuliet schadelijk kan zijn (en niet dat het zo is) en dat het RIVM-rapport 2023
3.16 Het onderdeel valt uiteen in zeven subonderdelen, die geen van alle slagen.
3.17 Subonderdeel 8.1 klaagt dat rov. 6.31-6.39 van een onjuiste rechtsopvatting getuigen, omdat het hof heeft miskend dat niet de exacte bewoordingen van de uitlatingen van Zembla op onrechtmatigheid moeten worden beoordeeld, maar dat deze uitlatingen moeten worden beoordeeld zoals de gemiddelde kijker of lezer deze heeft begrepen. Volgens het subonderdeel heeft het hof een onjuiste maatstaf gehanteerd door niet te beoordelen hoe de gemiddelde kijker of lezer de uitlatingen van Zembla heeft begrepen, maar in plaats daarvan de exacte bewoordingen van de uitlatingen beslissend te achten.
3.18 Het subonderdeel faalt. Het hof heeft terecht de feitelijke grondslag van de gedane uitlatingen beoordeeld, zoals het ook in rov. 6.6 onder (c),
3.19 Subonderdeel 8.2 stelt dat het hof het oordeel dat de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn voldoende steun in de feiten heeft, ontoereikend heeft gemotiveerd en/of dat het hof art. 24 Rv heeft geschonden, omdat de stellingen van [eiseres] erop neerkomen dat de boodschap van Zembla aan de gemiddelde kijker is dat granuliet schadelijk is
3.20 Het subonderdeel is tevergeefs voorgesteld. Het subonderdeel bestrijdt niet dat de door Zembla gedane uitlatingen inhouden, kort gezegd, dat granuliet schadelijk kan zijn (en dus niet dat het schadelijk is). Het subonderdeel wijst er terecht op dat [eiseres] ook de stelling heeft ingenomen dat de gemiddelde kijker/lezer de boodschap van Zembla aldus zal opvatten dat dat daadwerkelijk zo is. Hoe de gemiddelde kijker of lezer de boodschap opvat, kan inderdaad worden betrokken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitlating. Uit rov. 6.40-6.41 (afweging van alle omstandigheden) in verbinding met rov. 6.1 (het standpunt van [eiseres] , waarbij een beroep wordt gedaan op hoe de gemiddelde kijker/lezer de boodschap van Zembla zal opvatten
3.21 Subonderdeel 8.3 stelt dat het oordeel in rov. 6.31-6.39 onvoldoende (begrijpelijk) is gemotiveerd omdat het hof niet (kenbaar) is ingegaan op een tiental, in het subonderdeel onder a. tot en met j. opgesomde onderzoeken, bronnen en stellingen van [eiseres] .
3.22 Het subonderdeel treft geen doel. De portee van de opsomming onder a. tot en met j. is dat vooralsnog niet is gebleken of aangetoond dat granuliet schadelijk is voor mens en milieu. De onderzoeken/bronnen/stellingen laten daarmee de conclusies van het RIVM-rapport 2023, die het hof in rov. 6.39 heeft weergegeven (en waarop het oordeel dat de uitlatingen dat granuliet schadelijk kan zijn voldoende steun in de feiten hebben, is gebaseerd), dat niet duidelijk is of er (op langere termijn) risico’s voor mens en milieu zijn, met name in verband met de Zeer Zorgwekkende Stof acrylamide, als granuliet met de flocculant polyacrylamide in diepe plassen wordt gestort, dat het RIVM nader onderzoek nodig acht en adviseert dat intussen voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen, onverlet. Bij deze stand van zaken was er voor het hof geen reden in rov. 6.31-6.39 in te gaan op de onderzoeken/bronnen/stellingen die in het subonderdeel onder a. tot en met j. zijn opgesomd. Het hof heeft het oordeel dan ook niet onvoldoende (begrijpelijk) gemotiveerd en heeft art. 24 Rv niet miskend. Ik merk verder op dat het hof ook niet hoefde te beoordelen of granuliet schadelijk kan zijn, maar slechts of er voldoende steun in de feiten was voor de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn. Gesteld dat inderdaad uit andere bronnen zou volgen dat granuliet niet schadelijk is, kon het hof nog altijd op basis van het RIVM-rapport 2023 oordelen dat voldoende steun bestond voor de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn.
3.23 Ten overvloede wijs ik er ten slotte nog op dat het RIVM-rapport 2023 niet alleen is gebaseerd op wetenschappelijke onderzoeken, maar dat daarin ook zogeheten grijze literatuur (publicaties vanuit niet-wetenschappelijke bronnen) is betrokken.
3.24 Subonderdeel 8.4 stelt dat niet, althans niet zonder nadere motivering die ontbreekt, valt in te zien dat het RIVM-rapport 2023 de conclusie kan dragen dat er voldoende steun bestaat in de feiten voor de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn. Het subonderdeel voert daartoe twee argumenten aan. Het subonderdeel stelt in de eerste plaats (onder a.) dat het RIVM-rapport 2023 slechts een literatuuronderzoek over de toepassing van flocculant in het algemeen is. Het gaat volgens het subonderdeel niet specifiek over de toepassing van granuliet. Het onderdeel stelt daar tegenover dat [eiseres] een omvangrijke hoeveelheid bronnen/onderzoeken heeft ingeroepen die juist wel gaan over granuliet en waaruit volgt dat er geen aanwijzing is dat de toepassing van granuliet gevaar oplevert voor mens en milieu. Het subonderdeel voert verder aan (onder b.) dat het RIVM heeft geadviseerd voorzorgsmaatregelen te nemen, bijvoorbeeld door de kwaliteit van het oppervlaktewater te bepalen nadat het product daarin is gebruikt (rov. 6.38), en dat het hof het oordeel dat er voldoende steun in de feiten is mede op dit advies heeft gebaseerd (rov. 6.39). Het subonderdeel stelt dat [eiseres] juist expliciet een beroep heeft gedaan op onderzoek uit augustus 2023 naar watermonsters van de Kraaijenbergse Plassen waaruit blijkt dat er niets mis is met (de toepassing van) granuliet en geen acrylamide wordt gemeten, waarmee het advies van het RIVM is opgevolgd en is gebleken dat granuliet veilig in plassen kan worden toegepast.
3.25 Beide argumenten gaan niet op. Het subonderdeel treft dus geen doel.
3.26 Wat het argument onder a. betreft, breng ik eerst in herinnering dat de uitlatingen van Zembla waarvan het hof op basis van het RIVM-rapport 2023 heeft geoordeeld dat die voldoende steun in de feiten hebben, inhouden dat granuliet, en met name de polyacrylamide die in het granuliet aanwezig is, schadelijk kan zijn voor mens en milieu als het granuliet in plassen wordt gestort (rov. 6.31). IenW heeft het RIVM de volgende onderzoeksopdracht gegeven:
3.27 Het subonderdeel mist dus feitelijke grondslag voor zover het tot uitgangspunt neemt dat het RIVM-rapport 2023 over de toepassing van flocculant in het algemeen gaat. In de vraagstelling wordt weliswaar niet specifiek granuliet genoemd, maar de vraagstelling sluit precies aan bij de granulietcasus waarover de uitlatingen van Zembla gaan. Bij het storten van granuliet in diepe plassen is immers sprake van ‘anaerobe omstandigheden’ en de bij granuliet gebruikte flocculant polyacrylamide ten behoeve van ontwatering maakt intrinsiek onderdeel uit van ‘het steekvaste product’ (zie randnummer 1.4 hiervoor). De vraagstelling van het RIVM-onderzoek strookt dus met waar de uitlatingen van Zembla over gaan, hetgeen ook niet verwonderlijk is als in ogenschouw wordt genomen, zoals het hof in rov. 6.33 heeft gedaan, dat het onderzoek is opgesteld in opdracht van IenW in het kader van “aanvullend literatuuronderzoek granuliet”. Het RIVM-rapport 2023 is weliswaar niet beperkt tot granuliet, maar gaat algemener over “PAM-houdende producten” (waaronder granuliet, zie randnummer 1.4 hiervoor). Het RIVM-rapport 2023 heeft echter specifiek betrekking op de risico’s voor mens en milieu, met name door de vorming van acrylamide, die kunnen ontstaan bij de toepassing van polyacrylamide-houdende producten in diepe plassen (zoals de toepassing van granuliet voor verondieping, zie randnummer 1.27 hiervoor). Het is dan ook geenszins onbegrijpelijk dat het hof zich heeft gebaseerd op het RIVM-rapport 2023.
3.28 Het subonderdeel doet onder b. een beroep op ontwikkelingen van na de publicatie van het RIVM-rapport 2023 in april 2023, meer specifiek op een onderzoek uit augustus 2023 naar watermonsters van de Kraaijenbergse Plassen.
3.29 Subonderdeel 8.5 stelt dat het hof heeft miskend dat van voldoende steun in de feiten geen sprake kan zijn als de feitelijke basis voor de uitlating uitsluitend dateert van na de uitlating. Volgens het subonderdeel kunnen later gebleken feiten wel een rechtvaardiging vormen voor een uitlating waarvan de steun in de feiten aanvankelijk (te) mager was, maar betekent dat niet dat later gebleken feiten ook een rechtvaardiging kunnen vormen voor uitlatingen waarvoor ten tijde van de uitlating geen enkele steun in de feiten bestond. Het subonderdeel neemt tot uitgangspunt dat het hof het oordeel dat er voldoende steun in de feiten is voor de uitlating dat granuliet schadelijk kan zijn uitsluitend heeft gebaseerd op het RIVM-rapport 2023, terwijl de uitlatingen van Zembla dat granuliet schadelijk kan zijn, zijn gedaan in 2020 en dus dateren van voor het verschijnen van het RIVM-rapport. Het oordeel van het hof dat het RIVM-rapport voldoende steun biedt voor de desbetreffende uitlatingen van Zembla gaat daarom uit van een onjuiste rechtsopvatting, aldus het subonderdeel.
3.30 Het hof heeft in rov. 6.6 onder (c) in cassatie onbestreden tot uitgangspunt genomen dat “ook later gebleken feiten die de juistheid van de uitingen ondersteunen, alsnog – achteraf – een rechtvaardiging voor die publicatie kunnen vormen, ook al was de feitelijke basis aanvankelijk te mager”. Het subonderdeel herhaalt dat uitgangspunt in zoverre terecht.
3.31 In het RIVM-rapport 2023 staat het volgende over de aanleiding voor het aanvullende literatuuronderzoek (zonder voetnoten uit het origineel, A-G):
3.32 Dat er ten tijde van de uitlatingen in 2020 geen enkele steun in de feiten bestond voor die uitlatingen is dus niet zo. Dat het hof zich op het in april 2023 verschenen RIVM-rapport 2023 heeft gebaseerd geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het subonderdeel faalt.
3.33 Subonderdeel 8.6 klaagt dat met het slagen van een van de voorgaande subonderdelen ook de daarop voortbouwende oordelen van het hof, waaronder rov. 6.42, worden aangetast.
3.34 Deze voortbouwklacht behoeft geen afzonderlijke bespreking. Deze voortbouwklacht deelt het lot van de voorgaande subonderdelen.
3.35 Subonderdeel 8.7 stelt dat rov. 6.32-6.39 en rov. 6.42-6.47 rechtens onjuist en ontoereikend gemotiveerd zijn, omdat het hof heeft miskend dat het een feit van algemene bekendheid is dat vrijwel iedere stof, die in overmaat aanwezig is, schadelijk kan zijn en dat er voor iedere (giftige) stof ook een drempelwaarde is te vinden waarbij het nadelige effect op het organisme aantoonbaar is: alleen de hoeveelheid maakt het vergif.
3.36 Het subonderdeel faalt. In de eerste plaats stel ik vast dat het subonderdeel is gebaseerd op een feit van algemene bekendheid (alleen de hoeveelheid maakt het vergif) waarvan kan worden betwijfeld of dat wel een feit van algemene bekendheid is. Zo is informatie die aan openbare bronnen op het internet kan worden ontleend nog niet direct een feit van algemene bekendheid en kan informatie die specialistische kennis veronderstelt geen feit van algemene bekendheid zijn.
3.37 Daarnaast wijs ik erop dat het hof, zowel in rov. 6.32-6.39 als in rov. 6.42-6.47, wel degelijk oog heeft gehad voor de omstandigheid dat de hoeveelheid het vergif (acrylamide) maakt. Zo wijst het hof in rov. 6.36 op de bevinding uit het RIVM-rapport 2023 dat er “al kleine residuen acrylamide in de polyacrylamide zitten” en op de aanbeveling van het RIVM nader onderzoek te doen naar het vrijkomen van acrylamide als residu “mede gezien de in potentie grote hoeveelheden PAM-houdend product die kunnen worden toegepast in diepe plassen”. Zowel in rov. 6.43 als in 6.44 heeft het hof terugverwezen naar deze bevinding in rov. 6.36: “(zie 6.36)”. In rov. 6.37 heeft het hof voorts gewezen op een andere bevinding uit het RIVM-rapport 2023, namelijk dat ook sprake zou kunnen zijn van andersoortige (nadelige) effecten van polyacrylamide in diepe plassen, waarbij het RIVM eveneens heeft aanbevolen dat deze effecten aandacht verdienen “bij grootschalig gebruik van PAM-houdende producten in diepe plassen (…)”. Verder kan worden gewezen op rov. 6.47 waarin het hof in aanmerking heeft genomen dat “[v]ast staat dat het gehalte acrylamide, na correctie van de rekenfout, wèl boven de eigen beschermingsgrens van RWS (voor bodemleven en vissen) uitkomt.”
3.38 Ik ga nog afzonderlijk in op de vergelijking die [eiseres] heeft gemaakt met het gehalte acrylamide dat in babyvoeding wordt aanvaard, nu zij daar steeds op terugkomt.
3.39 Hieruit blijkt dus dat de door [eiseres] genoemde hoeveelheid acrylamide in granuliet is ontleend aan het Arcadis-onderzoek uit 2021. Uit mijn bespreking van subonderdeel 8.3 (randnummers 3.22-3.23 hiervoor) bleek al dat het hof zich in rov. 6.32-6.39 heeft kunnen baseren op het RIVM-rapport 2023 en daarbij niet afzonderlijk op het Arcadis-onderzoek hoefde in te gaan. Het Arcadis-onderzoek uit 2021 is immers in het RIVM-rapport 2023 meegenomen. Voor zover het hof zich bij het beoordelen van enkele specifieke uitlatingen in rov. 6.42-6.47 ook op het RIVM-rapport 2023 heeft gebaseerd (zie rov. 6.43 en 6.44, onder verwijzing naar rov. 6.36, waarover ook randnummer 3.37 hiervoor) was er om diezelfde reden evenmin aanleiding om op deze aan het Arcadis-onderzoek uit 2021 ontleende bevinding in te gaan. Verder stuit het subonderdeel in zoverre ook af op rov. 6.47 waarin het hof heeft geoordeeld dat “[v]ast staat dat het gehalte acrylamide, na correctie van de rekenfout, wèl boven de eigen beschermingsgrens van RWS (voor bodemleven en vissen) uitkomt.”
3.40 De vergelijking met het voor bijvoorbeeld babyvoeding (maar ook voor andere levensmiddelen zoals patat, brood en koffie) aanvaarde gehalte(n) acrylamide gaat in zoverre ook mank. De referentieniveaus voor de acrylamidegehalten in levensmiddelen zijn voor het oordeel van het hof niet relevant. Voor het oordeel van het hof in zowel rov. 6.32-6.39 als rov. 6.42-6.47 is immers slechts van belang of voldoende steun in de feiten bestaat voor de bewering dat het storten van granuliet in plassen, in verband met het gehalte acrylamide, schadelijke effecten zou kunnen hebben voor mens en milieu. Het oordeel in rov. 6.32-6.39 is als gezegd gebaseerd op het RIVM-rapport 2023. In het RIVM-rapport is in dit verband geconcludeerd (zonder voetnoot uit het origineel, A-G):
3.41 Met andere woorden: het RIVM-rapport 2023 biedt inderdaad, zoals het hof in rov. 6.39 heeft geconcludeerd, steun voor het door Zembla uitgedragen standpunt dat het storten van granuliet in diepe plassen (op langere termijn) mogelijk schadelijk is voor mens en milieu.
3.42 Uit rov. 6.47 blijkt dat, rekening houdend met de correctie van een rekenfout, die steun ook wordt geboden in het memo van RWS van 3 juni 2020, getiteld ‘Acrylamide en Over de Maas’. Daarop ziet onder meer een bericht van Zembla op haar website van 2 september 2020
3.43 In het bericht van Zembla wordt verwezen naar de schriftelijke reactie van RWS waarin de rekenfout wordt erkend en waaruit het hof in rov. 6.47 enkele passages heeft geciteerd.
3.44 Onderdeel 9 is gericht tegen rov. 6.28. Het onderdeel klaagt dat het oordeel dat granuliet voldoende gelijkenis heeft met slijpsel, onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Het onderdeel wijst op het onderscheid tussen bewerkingen die zijn toegestaan onder BRL 9321 (zoals het breken, wassen en zeven bij granuliet) en bewerkingen zoals slijpen, die niet zijn toegestaan onder BRL 9321. Als granuliet ‘slijpsel’ zou zijn, zou het volgens het onderdeel niet als grond onder BRL 9321 kunnen worden toegepast. [eiseres] zou er daarom een wezenlijk belang bij hebben dat granuliet niet als slijpsel wordt aangemerkt.
3.45 Het onderdeel faalt.
3.46 Het hof heeft in rov. 6.28 geoordeeld dat granuliet wordt geproduceerd uit de fijnste fractie van steengruis dat als restant overblijft bij het breken van rotsblokken en dat het granuliet daarom voldoende gelijkenis heeft met slijpsel dat overblijft bij het steenhouwen. De nadruk in deze vergelijking ligt dus niet zozeer op de bewerkingen die van elkaar verschillen (breken, wassen en zeven bij granuliet en slijpen bij steenhouwen) maar op het resultaat daarvan, op hetgeen overblijft. Dat feitelijke oordeel is geenszins onbegrijpelijk. In het licht van de summiere stellingen waarop het onderdeel zich beroept, was het hof ook niet gehouden bij het oordeel dat voldoende gelijkenis bestaat te betrekken dat bewerkingen zoals slijpen niet zijn toegestaan onder BRL 9321.
3.47 Het onderdeel stelt dat [eiseres] erom heeft verzocht dat Zembla zal overleggen, zo nodig met toepassing van art. 22 Rv, het volledige ruwe beeldmateriaal van het interview met [betrokkene 1] en de bijlagen die Zembla via e-mails aan [betrokkene 1] heeft voorgehouden en de reactie van [betrokkene 1] hierop.
3.48 Het onderdeel valt uiteen in drie subonderdelen, die geen van alle doel treffen.
3.49 Subonderdeel 10.1 stelt dat het hof art. 23 Rv heeft geschonden door niet te beslissen op het verzoek van [eiseres] om art. 22 Rv toe te passen en Zembla te bevelen het ruwe beeldmateriaal van het interview met [betrokkene 1] en de bijlagen die Zembla via e-mails aan [betrokkene 1] heeft voorgehouden, te overleggen.
3.50 Op grond van art. 23 Rv beslist de rechter over al hetgeen partijen hebben gevorderd of verzocht. Het hof heeft deze bepaling niet geschonden. Art. 22 Rv betreft een discretionaire bevoegdheid van de rechter.
3.51 Subonderdeel 10.2 stelt dat het hof art. 24 Rv heeft geschonden door niet het verzoek van [eiseres] om art. 22 Rv toe te passen te onderzoeken en te beslissen op de grondslag van hetgeen [eiseres] aan dat verzoek ten grondslag heeft gelegd.
3.52 Dit subonderdeel kan ook niet tot cassatie leiden. Het hof hoefde, zoals bij de bespreking van het vorige subonderdeel al is opgemerkt, niet uitdrukkelijk te beslissen op het verzoek van [eiseres] om gebruik te maken van de discretionaire rechterlijke bevoegdheid van art. 22 Rv. Aan het feit dat het hof kennelijk geen aanleiding heeft gezien tot toepassing van art. 22 Rv kan dan ook niet de gevolgtrekking worden verbonden dat het hof de zaak niet heeft onderzocht en beslist op de grondslag van hetgeen [eiseres] aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd. Van schending van art. 24 Rv kan in dit verband geen sprake zijn.
3.53 Subonderdeel 10.3 stelt dat indien het hof geacht moet worden het verzoek en de stellingen van [eiseres] op dit punt te hebben verworpen, dat oordeel ontoereikend is gemotiveerd. Volgens het onderdeel heeft het hof dat oordeel in het geheel niet gemotiveerd. Het subonderdeel stelt dat het hof zo’n motivering niet achterwege had mogen laten, nu [eiseres] een gerechtvaardigd belang had bij toepassing van art. 22 Rv op de gronden die [eiseres] heeft aangevoerd, terwijl bovendien in de parlementaire geschiedenis de verwachting is uitgesproken dat een rechter een gemotiveerd verzoek niet zonder meer naast zich neer zal leggen.
3.54 Het hof heeft niet zijn motiveringsplicht geschonden met betrekking tot het verzoek van [eiseres] toepassing te geven aan art. 22 Rv. Bij de bespreking van subonderdeel 10.1 wees ik al op de passage uit parlementaire geschiedenis waaruit volgt dat geen hoge eisen kunnen worden gesteld aan de motivering van het hof met betrekking tot het niet-toepassen van art. 22 Rv en dat zelfs niet uitdrukkelijk hoeft te worden beslist op een verzoek van een partij om gebruik te maken van de bevoegdheid van die bepaling. Dit subonderdeel signaleert op zichzelf terecht dat de minister daaraan nog wel heeft toegevoegd dat de rechter een gemotiveerd verzoek van een partij tot toepassing van art. 22 Rv “uiteraard niet zonder meer naast zich neer[zal] leggen.” Voor zover al sprake is van een gemotiveerd verzoek van [eiseres] ,
3.55 Voor het onderdeel geldt bovendien dat het in zijn geheel afstuit op hetgeen ik in randnummer 3.14 hiervoor heb opgemerkt. Het verzoek om art. 22 Rv toe te passen diende er blijkens het onderdeel immers toe om duidelijkheid te verschaffen over de vraag of Zembla [betrokkene 1] eenzijdige informatie heeft voorgehouden, wat volgens het onderdeel relevant is in het kader van de vraag of Zembla (slechts) als boodschapper heeft gehandeld. Uit randnummer 3.14 hiervoor blijkt dat ook als Zembla niet slechts als boodschapper optrad, gelet op rov. 6.63-6.67, nog steeds geen sprake is van onrechtmatige uitlatingen die Zembla niet had mogen uitzenden. Slotsom en -opmerking
3.56 De slotsom is dat alle klachten falen en dat het bestreden arrest in stand kan blijven.
3.57 Ten slotte merk ik nog het volgende op over de verhouding van de onderhavige zaak (en de zaak tegen [betrokkene 1] ) tot de uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2021. [eiseres] heeft haar repliek afgesloten met het verzoek aan Uw Raad “om het gebrek aan rechtseenheid dat is ontstaan door de uitspraken van het Haagse hof te herstellen en, mede in het belang van de rechtszekerheid en de praktijk die daardoor gediend is, expliciet te oordelen dat granuliet als grond kan worden aangemerkt.”
4 Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Deze feiten zijn, met redactionele aanpassingen, ontleend aan het bestreden arrest: hof Den Haag 28 mei 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:810, JM 2024/97 m.nt. W.Th. Douma, rov. 3.1-3.56.
Productie 37 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Stb. 2007/469.
Stb. 2007/571.
Dit deel van het Bbk is overgelegd als productie 2A bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Dit deel van het Bbk is overgelegd als productie 2A bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Stb. 2007/469, p. 150. Dit deel van de nota van toelichting bij het Bbk is overgelegd als productie 2B bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Zie voor de oorspronkelijke Rbk Stcrt. 2007/247. Zie voor de desbetreffende bepaling de Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 28 november 2018, nr. IENW/BSK-2018/255698, tot wijziging van de Regeling bodemkwaliteit (actualisering verwijzingen normdocumenten 2018.2) en enkele andere regelingen (verwijzing naar normdocumenten), Stcrt. 2018/68042. Dit deel van de Rbk is overgelegd als productie 2C bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Stb. 2007/469.
Productie 148 bij de akte houdende nadere producties van 26 april 2022 van [eiseres] .
Het productcertificaat is overgelegd als productie 15 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] .
Dit deel van de beoordelingsrichtlijn is overgelegd als productie 3 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Dit deel van de beoordelingsrichtlijn is overgelegd als productie 3 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Dit deel van de beoordelingsrichtlijn is overgelegd als productie 3 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 15 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] . Het productcertificaat uit 2015 is ook te vinden als bijlage 927289 bij Kamerstukken II 2019-2020, 30 015, nr. 62.
Productie 15 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] .
Productie 9 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] . Het rapport Kuijken is ook te vinden als bijlage 948077 bij Kamerstukken II 2020-2021, 30 015, nr. 80.
Productie 4 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 100 bij de conclusie van antwoord van Zembla. Het hof heeft deze e-mail in rov. 3.28 gedateerd op 9 mei 2019 maar uit de productie blijkt dat deze e-mail dateert van 7 mei 2019.
Productie 93 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 19 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] . De Notitie Granuliet, met commentaar van [eiseres] daarop in rood, is opgenomen als bijlage C bij het rapport Kuijken , p. 77-89.
Productie 20 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] .
Productie 12 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 13 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 18 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 19 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 21 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 25 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 26 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 28 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 18 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] .
Productie 33 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 24 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 24 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Productie 34 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Een transcript van de Eerste Uitzending is overgelegd als productie 40 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] . De Eerste Uitzending is op usb-stick overgelegd als productie 182 bij de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [eiseres] . De Eerste Uitzending is ook nog te bekijken via www.bnnvara.nl/zembla/artikelen/de-afvaldump-door-rijkswaterstaat.
Een usb-stick met videobeelden van het op 10 januari 2020 gehouden interview van Zembla met [betrokkene 1] waarvan een deel in de Eerste Uitzending is opgenomen is overgelegd als productie 129 bij de memorie van grieven van Zembla.
Een transcript van de Tweede Uitzending is overgelegd als productie 109 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] . De Tweede Uitzending is op usb-stick overgelegd als productie 183 bij de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [eiseres] . De Tweede Uitzending is ook nog te bekijken via www.bnnvara.nl/zembla/artikelen/de-afvaldump-door-rijkswaterstaat-deel-2.
Een chronologisch overzicht van de WOB-stukken is overgelegd als productie 147 bij de akte houdende nadere producties van 26 april 2022 van [eiseres] . Zie over het WOB-verzoek ook Rb. Midden-Nederland 23 november 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5715, overgelegd als productie 86 bij de conclusie van antwoord van Zembla.
Deze andere publicaties zijn overgelegd in en bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] . Het betreft onder meer artikelen op de website van Zembla van 6 februari 2020 (productie 43), 9 maart 2020 (productie 66), 2 september 2020 (productie 86) en 21 september 2020 (productie 98), een tweet van [betrokkene 5] van 27 oktober 2020 (weergegeven in randnummer 328. van de inleidende dagvaarding van [eiseres] ), Zembla-podcasts van 10 mei 2020 en 29 september 2020 (in transcript overgelegd als producties 57 en 112) en uitlatingen van [betrokkene 5] in radio-uitzendingen op NPO Radio 1 en NPO Radio 2 van 24 september 2020 (in transcript overgelegd als producties 105 en 106).
Rb. Den Haag 31 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8625, JM 2022/125 m.nt. W.Th. Douma. Aan dit vonnis is voorafgegaan een tussenvonnis van 2 maart 2022 (niet gepubliceerd) waarin een mondelinge behandeling is bepaald. De mondelinge behandeling, waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt, heeft plaatsgevonden op 26 april 2022.
Hof Den Haag 28 mei 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:810, JM 2024/97 m.nt. W.Th. Douma. Op 12 maart 2024 heeft bij het hof een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Voetnoot 1 van het hof: EHRM 8 september 2020, nr. 22649/08, OOO Regnum Rusland.
Voetnoot 2 van het hof: Rechtbank Gelderland 25 juni 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:3097. Toevoeging A-G: deze uitspraak is overgelegd als productie 84.B bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] .
Voetnoot 3 van het hof: ABRvS 29 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1506. Toevoeging A-G: deze uitspraak is overgelegd als productie 84.A bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] .
Voetnoot 4 van het hof: ABRvS 13 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:228225. Toevoeging A-G: deze uitspraak is overgelegd als productie 146 bij de akte houdende nadere producties van 26 april 2022 van [eiseres] . Het juiste ECLI-nummer is overigens: ECLI:NL:RVS:2021:2282.
Toevoeging A-G: dit rapport is overgelegd als productie 160 bij de memorie van antwoord in incidenteel appel van Zembla. Het rapport is ook te vinden als bijlage 1091943 bij Kamerstukken II 2022-2023, 30 015, nr. 114 en via www.rivm.nl/bibliotheek/rapporten/2023-0126.pdf. De begeleidende Kamerbrief (Kamerstukken II 2022-2023, 30 015, nr. 114) is overgelegd als productie 192 bij de akte indiening aanvullende producties van 12 maart 2024 van [eiseres] . Ik verwijs hierna ook kortweg naar dit rapport als ‘RIVM-rapport 2023’.
Voetnoot 5 van het hof: Zie bijvoorbeeld EHRM 23 september 1994, NJ 1995/387(Jersild/Denemarken).
Vergelijk bijvoorbeeld de pleitnota in cassatie van Zembla, randnummers 53-62, waarin de onderhavige zaak wordt neergezet als een zogenoemde SLAPP. Dat staat voor Strategic Lawsuit Against Public Participation. In de doctrine wordt in toenemende mate aandacht gevraagd voor dit fenomeen. Ik wees daar al op in mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2023:1033, randnummer 2.3, met literatuurverwijzingen in voetnoot 9 aldaar) voor HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1812, RvdW 2024/59 (Cyberluck c.s./Knipselkrant Curaçao) (art. 81 RO). Deze aandacht houdt mede verband met de inmiddels aangenomen Richtlijn (EU) 2024/1069 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 betreffende bescherming van bij publieke participatie betrokken personen tegen kennelijk ongegronde vorderingen of misbruik van procesrecht (“strategische rechtszaken tegen publieke participatie”), PbEU 2024, L 1069. Zie over deze EU-Richtlijn onder meer ook nog M.G.W.M. Peeters, ‘The Freedom of Expression of (Retired) Environmental Law Professors’, in N. Philipsen and others (eds.), By the end of the day. Liber Amicorum Michael Faure, Deventer: Wolters Kluwer 2025, p. 191-194, R.A. Niesing, ‘Misbruik van procesrecht als effectief nationaal middel tegen SLAPP’s. Onderzoek naar het nationale beschermingsmechanisme’, Mediaforum 2025 (studenteneditie), p. 27 e.v., M. Haentjens, J.W.M.K. Meijer, K.J. Saarloos & J.J. Valk, ‘Kroniek internationaal privaatrecht’, NJB 2025/1101, p. 1628 en 1637-1638 alsmede E. van Dongen & I. Visser, ‘Comparative and Reflective Remarks on Abuse of Rights and the Role of the General Interest’, ERPL2025, afl. 4, p. 4-5. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze EU-Richtlijn is op 15 april 2025 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2024-2025, 36 731, nrs. 1-3). In de memorie van toelichting bij het implementatiewetsvoorstel wordt verwezen naar een rapport van Free Press Unlimited waarin drie voorbeelden uit de Nederlandse rechtspraak worden besproken die volgens het onderzoek mogelijk als SLAPP kunnen worden gekwalificeerd. Zie Kamerstukken II 2024-2025, 36 731, nr. 3, p. 5, onder verwijzing naar E. Bergmans en J. de Zeeuw, Een onderschat probleem: disproportionele juridische druk op de Nederlandse journalistiek. Een onderzoek naar de omvang en impact van juridische druk op de Nederlandse journalistiek door Free Press Unlimited, 2024, te raadplegen via www.freepressunlimited.org/sites/default/files/documents/Een%20onderschat%20probleem%2C%20disproportionele%20juridische%20druk%20op%20de%20Nederlandse%20journalistiek.pdf. De voorbeelden (p. 32-42 van het rapport) betreffen Pretium/ […](zie onder meer HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1044, RvdW 2019/792 (art. 81 RO)), BioStabil/TROS (zie onder meer HR 22 december 2023, ECLI:NL:HR:2023:1806, RvdW 2024/65 (art. 81 RO)) en […] /Het Financieele Dagblad (zie onder meer Rb. Amsterdam 24 januari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:319). Op p. 23-26 van het rapport wordt ingegaan op de onderhavige zaak tegen Zembla en de daarmee samenhangende zaak tegen [betrokkene 1] . Hierover wordt onder meer opgemerkt (p. 25): “In algemene zin verdient het opmerking dat er met voorzichtigheid gerapporteerd moet worden over nog lopende procedures. (…) In zijn algemeenheid geldt dat, ongeacht de uitkomst in deze zaak, het juridisch en publicitair aanspreken van bronnen en/of deskundigen altijd het risico van een chilling effect met zich(…)zal brengen. Verschillende respondenten hebben benoemd dat het daardoor voor media moeilijker wordt om deskundigen bereid te vinden zich publiekelijk uit te spreken over zaken waar juridische stappen dreigen of te verwachten zijn.”
Zie W.Th. Douma in zijn annotatie bij Rb. Den Haag 31 augustus 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:8625, JM 2022/125, p. 1370: “In Duitse academische geschriften is het niet ongebruikelijk om uitgebreide betogen aan te treffen inzake de interpretatie van bepaalde rechtsregels, waarbij in een voetnoot aan het eind wordt aangegeven dat de hoogste Duitse rechters een andere mening zijn toegedaan. Die academische vrijheid is een groot goed. Een soortgelijke vrijheid dient te bestaan voor de media en experts zoals oud-officieren van justitie. De juridische feiten kunnen, zeker in deze zaak, op goede gronden anders geduid worden dan uiteindelijk door het ministerie werd gedaan (zoals Arentz ook opmerkt in zijn annotatie bij bovengenoemde zaak) na ingrijpen door hogere ambtenaren. Als die andere uitleg(…) meebrengt dat volgens deskundigen handelingen in strijd met de wet zijn en strafbare feiten opleveren, dan mag dat naar mijn mening ook worden gemeld. Het is daarbij naar mijn mening voldoende dat er – zoals Zembla ook deed – melding wordt gemaakt van de andere opvattingen van de zijde van RWS/IenW. Als het gebruik van granuliet met de toegevoegde chemische stof ook op de lange termijn geen onaanvaardbaar gevaar(…)meebrengt, is er praktisch gezien wellicht niet veel op tegen om granuliet in waterpartijen te storten. Maar als bestaande regels tegen de bedoeling van de wetgever zelf in worden opgerekt om tot de conclusie te kunnen komen dat granuliet grond kan zijn onder de Bbr [bedoeld zal zijn: het Bbk en de Rbk, A-G], en gecertificeerd wordt onder een Nationale Beoordelingsrichtlijn BRL die daar niet voor bedoeld is, dan dient de rechter kritiek op deze wijze van handelen te accepteren. Milieuwetgeving is er om het milieu te beschermen. De eraan gegeven uitleg werd niet ingegeven door milieubeschermingsdoeleinden, wat een ruime uitleg van de regels had kunnen legitimeren. Nu er andere redenen aan de uitleg ten gronde lagen en de wetgever zelf anders beoogde, kan zeer wel worden volgehouden dat de uitleg niet conform de wet was, terwijl in een rechtsstaat de overheid zich aan de wet dient te houden. Als die wet- en regelgeving tot ongewenste uitkomsten leidt, dan kan die worden aangepast.” Deze annotatie is ook overgelegd als productie 170 bij de akte overlegging aanvullende producties van 12 maart 2024 van Zembla. Zie verder W.Th. Douma in zijn annotatie bij hof Den Haag 28 mei 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:810, JM 2024/97, p. 1251: “Het is dan ook verheugend om te zien dat in hoger beroep het hof Den Haag in de hier besproken uitspraak rond Zembla en de op dezelfde dag verschenen bijna gelijkluidende uitspraak in de zaak rond de oud-officier van justitie (…) oordeelt dat de uitlatingen niet onrechtmatig zijn en dat alle eisen van het bedrijf [eiseres] dienen te worden afgewezen. (…) De nieuwe staatssecretaris van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat gaf via een doorwrocht maar niet overtuigend betoog (…) aan dat uit de wetgeving niet voortvloeit dat een flocculant niet zou mogen worden bijgemengd om het product granuliet geschikt te maken om als grond te kunnen worden toegepast.” Met dat laatste doelt Douma op de Kamerbrief van 25 juli 2024 (Kamerstukken II 2023-2024, 30 015, nr. 124) waarop ik inga in randnummers 3.33-3.37 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] . Voor de volledigheid merk ik op (kenbaar uit de auteursvoetnoot in JM 2022/125 en JM 2024/97) dat Douma juridisch expert is bij European Environmental Law (EEL) Consultancy en EU Legal. Overigens is hij vrijwel gelijktijdig met [betrokkene 1] gepromoveerd op een milieurechtelijk onderwerp, in beide gevallen met prof. mr. C. Lambers als een van de promotores (kenbaar uit W.Th. Douma, The Precautionary Principle. Its Application in International, European and Dutch Law, diss. 2003 en [betrokkene 1] , Duurzame milieuwetgeving. Over wetgeving en bestuurlijke organisatie als instrument voor behoud en verandering, diss., Den Haag: Boom juridische uitgevers 2002).
Dat blijkt ook uit de schriftelijke toelichting van [eiseres] , randnummer 4. onder a. (“Middelonderdeel 1 in beide zakenklaagt hierover.”), b. (“Middelonderdeel 2 in beide zakenklaagt hierover.”), c. (“Middelonderdeel 3 in beide zakenklaagt onder meer hierover.”) en d. (“Middelonderdeel 3.5 in beide zakenklaagt onder meer hierover.”), e. (“Middelonderdeel 4 in beide zakenklaagt hierover.”) en f. (“Middelonderdeel 5 in beide zakenklaagt hierover.”)
Zie hof Den Haag 28 mei 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:811, M en R 2024/98 m.nt. M.G.W.M. Peeters.
Vergelijk hierover ook kritisch de pleitnota van mr. A.P. Groen (namens [betrokkene 1] ), randnummer 13., overgelegd bij het op 21 maart 2025 gehouden mondeling pleidooi in de beide zaken (zie randnummer 2.21 hiervoor). Zie ook voetnoot 49 hiervoor.
De beide zaken zijn in cassatie tegelijk aangebracht, waarbij [eiseres] het vanwege de samenhang tussen de beide zaken wenselijk heeft geacht dat voor beide zaken ‘de rol’ parallel loopt, en de pleitnota van mr. A.M. van Aerde, de schriftelijke toelichting en de repliek van [eiseres] hebben betrekking op zowel de onderhavige zaak als de zaak tegen [betrokkene 1] .
Het beroep van [eiseres] in de schriftelijke toelichting, randnummers 35. e.v. op de Kamerbrief van 25 juli 2024 waarin de staatssecretaris van IenW heeft gesteld dat het gebruik van flocculant “functioneel nodig” is, stuit ook reeds af op deze rov. 6.17. Zie hierover ook voetnoot 50 hiervoor en de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummer 67 en de dupliek van Zembla, randnummers 18-22.
Zie de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummers 93 en 99 (over onderdeel 3) en 114 (over onderdeel 4). Vergelijk over onderdeel 3 de repliek van [eiseres] , randnummers 10.-11. [eiseres] is in haar repliek niet ingegaan op onderdeel 4. In het midden kan blijven of het oordeel over de Notitie Granuliet het oordeel dat er voldoende steun in de feiten is voor de bewering dat granuliet geen grond is zelfstandig kan dragen.
Deze rechtsoverweging van de rechtbank luidt: “Vast staat dat in 2008 en 2009, na de inwerkingtreding van het Bbk, de certificering van granuliet is beoordeeld. Toen is al op verzoek van SGS Intron binnen lenW gesproken over de vraag of granuliet grond is in de zin van artikel 1 Bbk. Zowel de werkgroep Kwalibo als het Implementatieteam hebben die vraag toen bevestigend beantwoord. Weliswaar werd in de besluitvorming destijds gesproken over ‘granietzand’ en niet over ‘granuliet’, maar uit het rapport Kuijken (p. 27) volgt dat die uitspraken ook betrekking hadden op granuliet.”
Zie aldus ook de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummer 131, onder verwijzing naar de memorie van grieven van Zembla, randnummers 7.1.-7.12. Dit betreft grief V van Zembla: “de rechtbank stelt ten onrechte dat de werkgroep Kwalibo in 2009 zou hebben geadviseerd dat granuliet grond is”.
Zie rov. 3.25 (weergegeven in randnummer 1.30 hiervoor) onder verwijzing naar het rapport Kuijken . Zie hierover bijvoorbeeld ook de toelichting op grief V in randnummers 7.11. en 7.12. van de memorie van grieven van Zembla: “7.11. Overigens is niet heel relevant of het standpunt van Kwalibo ook betrekking had op wat destijds ‘granuliet’ werd genoemd (wat niet het geval is). Het probleem, zoals ook Kuijken vaststelt, is namelijk dat men (Intron, Kwalibo) er destijds helemaal niet van op de hoogte was dat aan granuliet een flocculant is toegevoegd. Pas in 2018 werd voor het eerst door de autoriteiten geconstateerd dat in granuliet (anders dan bij granietzand) het bindmiddel flocculant is bijgemengd. Kuijken schrijft (productie 9 [eiseres] , p. 62): (…) 7.12. Een ‘gamechanger’ aldus Kuijken . Dat granuliet een flocculant bevatte was in 2009 dus helemaal niet bekend. Dat maakt ook dat dit standpunt uit 2009 (ook als het wel over granuliet zou gaan) irrelevant is en dat de rechtbank dat ten onrechte niet noemt.”
Zie ook de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummer 164. [eiseres] is in haar repliek niet ingegaan op dit verweer.
Over onderdeel 7 merk ik verder nog op dat dat onderdeel ook grotendeels faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Zie aldus ook de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummers 201 en 207 en de dupliek van Zembla, randnummer 39.
Zie voetnoot 47 hiervoor.
“Van belang is of de gedane uitlatingen voldoende steun vinden in het feitenmateriaal waarover men op het moment van de uitlatingen beschikte of kon beschikken.”
Zie bijvoorbeeld ook de conclusie van A-G Langemeijer (ECLI:NL:PHR:2016:58, randnummer 2.11) voor HR 29 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:766, RvdW 2016/592 (TMG) (art. 81 RO), aangehaald in voetnoot 17 van de repliek van [eiseres] : “Samengevat: het hof is van oordeel dat voor de bewering dat eiser werd ‘verdacht’ van oplichting, zoals het woord ‘verdacht’ wordt opgevat in het gewone spraakgebruik, voldoende feitelijke grondslag aanwezig was. Er is geen rechtsregel die eraan in de weg staat dat het hof de betekenis van het woord volgens algemeen spraakgebruik tot uitgangspunt neemt bij de beoordeling of, en zo ja, in welke mate voor deze bewering voldoende feitelijke grondslag aanwezig was: het hof mocht van belang achten hoe de gemiddelde lezer van de Telegraaf dit woord zal opvatten. Ook uit het arrest van de Hoge Raad van 11 mei 2012(…) [HR 11 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV1031, NJ 2012/530 m.nt. E.A. Alkema, A-G] volgt niet anders dan dat het aan de feitenrechter is, te bepalen of de uiting een kwalificatie van strafbaar gedrag betreft of niet. (…)”
Ik merk op dat noch in de procesinleiding noch in de schriftelijke toelichting op dit subonderdeel enige vindplaats wordt genoemd voor de door [eiseres] verkondigde rechtsopvatting. In randnummer 18. van de repliek van [eiseres] wordt nog wel een poging gedaan de rechtsopvatting van [eiseres] te onderbouwen met rechtspraakverwijzingen (zie voetnoten 16, 17 en 18 van de repliek van [eiseres] ), maar dat betoog overtuigt niet. Zie ter illustratie de voorgaande en volgende voetnoot.
Zie voetnoot 64 hiervoor. Zie bijvoorbeeld ook Rb. Amsterdam 27 februari 2025, ECLI:NL:RBAMS:2025:1264, rov. 4.7., aangehaald in voetnoot 18 van de repliek van [eiseres] : “De voorzieningenrechter oordeelt hierover dat de strikt taalkundige uitleg van De Telegraaf op zich juist is. Dit neemt echter niet weg dat de gewraakte zin door de gemiddelde lezer verkeerd zal worden begrepen, althans dat de kans hierop aanzienlijk is. De gemiddelde lezer zal het subtiele onderscheid tussen een komma en een dubbele punt niet (meteen) inzien. De kans op een verkeerde lezing wordt vergroot door de context van de column, met name door de tussenkop “Wensen Hamas-supporters” en door de zin die na de gewraakte uitlating komt en waarin wordt gesproken over ‘meeheulen’ met Hamas. Omdat zowel De Telegraaf als de columniste in haar eigen verklaring zeggen dat niet is bedoeld FIO te betitelen als een aan Hamas gelieerde organisatie, en dit er strikt genomen ook niet staat, kan en hoeft van hen niet te worden verwacht dat zij aantonen dat de gewraakte uitlating steun vindt in de feiten. De gemiddelde lezer zal echter bij een oppervlakkige lezing van de column deze zin anders lezen, en concluderen dat FIO is gelieerd aan Hamas. Dit impliceert een ernstige beschuldiging van betrokkenheid bij terrorisme en antisemitisme, waar FIO zich terecht verre van wil houden.”
Het subonderdeel verwijst (in voetnoten 65-67 van de procesinleiding) naar vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties van [eiseres] .
“Met het stelselmatig herhalen van deze beschuldigingen geeft Zembla de gemiddelde kijker/lezer de boodschap dat het product granuliet niet deugt en dat [eiseres] illegaal zou handelen door granuliet als grond te storten in de natuurplas Over de Maas.”
Zie ook randnummer 3.12 van mijn conclusie in de zaak tegen [betrokkene 1] , onder verwijzing naar de conclusie van A-G Wissink (ECLI:NL:PHR:2016:929, randnummer 3.10 met rechtspraakverwijzingen) voor HR 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2705, RvdW 2016/1211 (Pretium/BNNVARA) (art. 81 RO).
Met verwijzingen (in voetnoten 68-77 van de procesinleiding) naar vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties van [eiseres] .
RIVM-rapport 2023, p. 23.
RIVM-rapport 2023, p. 14.
Het subonderdeel verwijst terug naar subonderdeel 8.3 onder d. In voetnoot 71 van de procesinleiding aldaar wordt voor dat onderzoek verwezen naar productie 195, die is overgelegd bij de akte indiening aanvullende producties van 12 maart 2024 van [eiseres] . Ik merk op dat dit niet een onderzoeksrapport betreft, maar screenshots van een LinkedIn-bericht van een onderzoeker van onderzoekcentrum B-WARE.
Zie hierover bijvoorbeeld ook de conclusie van A-G Huydecoper (ECLI:NL:PHR:2011:BU3924, randnummer 28.) voor HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3924, RvdW 2012/9 (Pretium/VARA) (art. 81 RO).
Kamerstukken II 2022-2023, 30 015, nr. 114, p. 3.
Vergelijk Kamerstukken II 2023-2024, nr. 124, p. 3 (zonder voetnoot uit het origineel, A-G): “Hoewel met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op basis van alle onderzoeken is komen vast te staan dat de kans op schadelijke hoeveelheden acylamide uiterst klein is en tot op heden in de praktijk ook niet is aangetoond, heeft mijn voorganger in mei 2023 toegezegd om te monitoren of er acrylamide in diepe plassen is te vinden. Dit betekent dat er over langere tijd wordt gemeten in verschillende diepe plassen, waar grond of bagger dat is ontwaterd met flocculanten is toegepast. Hierover wordt de Kamer eind 2024 nader geïnformeerd. Het doel van deze monitoring is om de zorgen die er bij omwonenden zijn over de langetermijnrisico’s van mogelijke vorming van acrylamide vanuit flocculanten, zo veel mogelijk weg te nemen. Mochten de resultaten van die monitoring daartoe aanleiding geven, dan zal uiteraard worden bezien of er maatregelen nodig zijn.”
In het desbetreffende LinkedIn-bericht (zie voetnoot 73 hiervoor) is onder meer het volgende te lezen: “Twee jaar geleden werden door de lokale bevolking zorgen geuit over de veiligheid van het zwemwater in de Kraaijenbergse Plassen. Onderzoekcentrum B-WARE heeft daarom besloten de vorming van acrylamide in de waterbodem van de Kraaijenbergse Plassen zelf te gaan onderzoeken in een quick-scan. Dat was mede mogelijk omdat we al onderzoek verrichtten in het gebied m.b.t. de biogeochemie en ecologie.(…) In geen van de monsters werd een acrylamidegehalte gemeten boven de bepaalbaarheidsgrens. Aangezien deze grenswaarde streng is, indiceert onze quick-scan dat er geen (noemenswaardige) vorming van acrylamide plaatsvindt in de onderzochte waterbodems van de Kraaijenbergse Plassen. We kunnen uiteraard niet uitsluiten dat dit in een eerdere fase in het verleden niet[lees: wel, A-G] heeft plaatsgevonden.”
Zie treffend de conclusie van A-G Huydecoper (ECLI:NL:PHR:2011:BU3924, randnummer 27.) voor HR 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU3924, RvdW 2012/9 (Pretium/VARA) (art. 81 RO): “[D]e gerechtvaardigdheid van een publicatie [is] mede afhankelijk van de mate waarin het gepubliceerde steun vond in de feiten waarover de voor de publicatie verantwoordelijken ten tijde van die publicatie konden beschikken. Dat wil echter niet zeggen dat latere bevestiging van de juistheid van het gepubliceerde (aan de hand van later gebleken feiten) geen rol mag spelen. Dat de inhoud van een publicatie, waarvoor misschien ten tijde van het verschijnen daarvan nog onvoldoende feitelijke steun voorhanden was, later juist blijkt te zijn, vormt daarentegen onder vrijwel alle denkbare omstandigheden een rechtvaardiging (achteraf), ook waar die misschien ten tijde van de publicatie nog niet bestond.”
Zie de vindplaatsen genoemd in voetnoten 78-82 van de procesinleiding. Zie ook voetnoot 40 hiervoor.
RIVM-rapport 2023, p. 23.
RIVM-rapport 2023, p. 44-45.
RIVM-rapport 2023, p. 39-42, waarover ook de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummer 255.
RIVM-rapport 2023, p. 1: “Dit onderzoek werd verricht in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, directie bodem, ruimte en klimaatadaptatie in het kader van de opdracht ‘Aanvullend literatuuronderzoek granuliet’ (M/270089).”
Zie bijvoorbeeld ook reeds de Notitie Granuliet uit 2019 waaruit het hof in rov. 3.31 (weergegeven in randnummer 1.36 hiervoor) heeft geciteerd: “Rijkswaterstaat heeft zorgen over afbraakproducten van EcoPure. Bij afbraak ontstaa[t]polyacrylamide en daarbij mogelijk ook acrylamide. Acrylamide staat op de lijst van zeer zorgwekkende stoffen. Acrylamide is carcinogeen en mutageen.”
Kamerstukken II 2021-2022, 30 015, nr. 103, p. 2.
RIVM-rapport 2023, p. 13. Zie hierover ook de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummers 251-253.
Het subonderdeel onderbouwt die stelling (in voetnoot 83 van de procesinleiding) met een beroep op de in het Latijn geformuleerde stelling van de middeleeuwse wetenschapper Paracelsus: dosis sola facit venenum en verwijst daarbij naar W.B. Diechmann [bedoeld zal zijn, Deichmann, A-G], D. Henschler, B. Holmsted & G. Keil, ‘What Is There That Is Not Poison? A Study of the Third Defense by Paracelsus’ in Archives of Toxicology 1986, p. 207-2013 [bedoeld zal zijn: 203, A-G]. De verschrijvingen in de literatuurverwijzing lijken te zijn ontleend aan de Wikipedia-pagina over Paracelsus. Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/Paracelsus (voetnoot 3 aldaar: “William B. Diechmann, Dietrich Henschler, Bo Holmsted en Gert Keil, “What Is There That Is Not Poison? A Study of the Third Defense by Paracelsus” in: Archives of Toxicology, 1986, p. 207-2013.”).
Met verwijzing naar vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties van [eiseres] in voetnoten 84-86 van de procesinleiding.
Zie bijvoorbeeld mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2023:90, randnummer 3.26, met verwijzingen) voor HR 8 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1164, NJ 2023/283 en JA 2023/141 m.nt. C.J. van Weering (Univé).
Zie voetnoot 87 hiervoor. Dat het beweerdelijke feit van algemene bekendheid aan Wikipedia lijkt te zijn ontleend maakt dat niet anders.
Zie bijvoorbeeld ook de schriftelijke toelichting van [eiseres] , randnummer 4. onder j. en de pleitnota in cassatie van [eiseres] van mr. A.M. van Aerde, randnummer 45. Vergelijk hierover de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummer 261.
Deze brief is overgelegd als productie 190 bij de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [eiseres] . Zie voetnoot 86 van de procesinleiding.
Berekeningen: Arcadis. Review-onderzoek Granuliet Over de Maas. Eindrapport. 16 april 2021.
Europese Verordening 2017/2158, bijlage IV.
RIVM-rapport 2023, p. 37. Hieraan doet niet af dat het RIVM aan deze conclusie op p. 37 nog heeft toegevoegd: “De rapportagegrens ligt wel onder de voorgestelde I-JG-MKNzoet,eco voor effecten op ecologie (0,5 µg/L) en de door de Europe Commissie afgeleide risicogrens voor zoetwaterorganismen (20 µg/L).” Zie verder ook de toelichting op milieukwaliteitsnormen in het RIVM-rapport 2023, p. 20-21: “Milieukwaliteitsnormen geven aan bij welke concentratie effecten op het milieu niet uitgesloten kunnen worden. Er zijn verschillende type[n]milieukwaliteitsnormen, elk type is gebaseerd en gericht op een specifiek beschermdoel. Voor diepe plassen zijn milieurisicogrenswaarden voor zoetoppervlaktewater het meest relevant. Normen worden officieel door overheden vastgesteld, bijvoorbeeld nationaal of door Europa. Er bestaan ook risicogrenswaarden, ook wel risicogrenzen genoemd. Dit zijn wetenschappelijk onderbouwde concentraties die een bepaald effectniveau aangeven. Risicogrenswaarden kunnen de basis voor normen zijn, maar niet elke risicogrens wordt als norm overgenomen. Zowel normen als risicogrenswaarden kunnen gebruikt worden om milieurisico’s te duiden. Het doel van deze studie is echter niet om een compleet overzicht te geven van de milieunormen en milieurisicogrenswaarden van PAM en AMD. Hieronder wordt wel benoemd wat er bij de auteurs van dit rapport bekend is over normen en risicogrenzen voor AMD. Voor AMD zijn er geen wettelijk of beleidsmatig vastgestelde normen voor oppervlaktewater beschikbaar, zowel in Nederland als Europa. Door de Europese Commissie is in 2002 wel een risicogrenswaarde in de vorm van een PNEC – Predicted No Effect Concentration – afgeleid voor AMD in zoet oppervlaktewater. De PNEC is de concentratie waarbij er geen nadelige effecten verwacht worden op zoetwaterorganismen en is voor AMD vastgesteld op 20 µg/L (European Commission, 2002). In het kader van het adviseren van vergunningverleners over lozingen naar oppervlaktewater, zijn er door RIVM in 2021 voorstellen gedaan voor een indicatieve jaargemiddelde milieukwaliteitsnorm voor AMD in oppervlaktewater (i-JG-MKN). Op basis van de huidige stand van zaken wordt er een jaargemiddelde concentratie voor ecologie in oppervlaktewater (i-JG-MKNzoet,eco) geadviseerd van 0,5 µg/L. Voor het beschermen van de voedselketen adviseert het RIVM een concentratie (i-JG-MKNwater, voedselketen mens) van 11 ng/L. Deze i-JG-MKNwater, voedselketen is gebaseerd op de gezondheidskundige effecten van AMD bij mensen die kunnen worden blootgesteld via het eten van vis en wordt ook geacht beschermend te zijn voor doorvergiftiging van vogels en zoogdieren. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze adviezen (nog) niet formeel zijn vastgesteld als wettelijke norm. Daarnaast ligt de i-JG-MKNwater, voedselketen mens naar het zich nu laat aanzien onder de gangbare rapportagegrenzen van 0,1 µg/L (Arcadis, 2021).” In de van p. 21 en 37 niet overgenomen voetnoot staat dat het advies nog aangepast zou kunnen worden na toetsing door de Wetenschappelijke Klankbordgroep normstelling water en lucht. Die toetsing heeft inmiddels ook plaatsgevonden en heeft niet tot verandering van de conclusies geleid. Zie het RIVM-advies 16208A00 – indicatieve waterkwaliteitsnormen voor drie stoffen, zoals goedgekeurd op 11 maart 2024, te raadplegen via https://rvs.rivm.nl/sites/default/files/2024-11/Advies_16208A00_i-MKN_3_stoffen.pdf.
Zie voetnoot 40 hiervoor voor de vindplaats in de gedingstukken in feitelijke instanties van [eiseres] .
Het bericht is ook nog te raadplegen via de website van Zembla, zie www.bnnvara.nl/zembla/artikelen/Rijkswaterstaat-maakt-cruciale-rekenfout-bij-omstreden-granulietstort.
De volledige reactie van RWS is overgelegd als productie 87 bij de inleidende dagvaarding van [eiseres] . De reactie is ook te raadplegen via een link in het bericht van Zembla: https://fa7t2bwvxb1.b-cdn.net/e527a3cf-caac-4225-b4f1-5e7704fcd8f7.pdf. RWS schrijft onder meer: “- De berekening waarin een fout is gemaakt, had tot doel in theorie te vast te stellen wat de maximale concentratie van acrylamide zou kunnen worden wanneer bepaalde extreme en zeer onwaarschijnlijke situaties zich achtereenvolgens zouden voordoen; - Ook bij een berekening zonder rekenfout geldt dat deze puur theoretisch is en een onrealistisch beeld schetst.(…); - Een waarde van 7,8 mg/l (wat er uit de berekening was gekomen wanneer er geen rekenfout was gemaakt) is niet de waarde die daadwerkelijk is gemeten of waarvan mag worden aangenomen dat dat ooit het geval zou kunnen zijn.(…)”.
Het onderdeel verwijst (in voetnoot 87 van de procesinleiding) naar vindplaatsen in de gedingstukken in feitelijke instanties van [eiseres] .
Zie de memorie van antwoord in principaal appel, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [eiseres] , randnummer 343.: “Het gaat in het kort om de volgende uitspraken die niet zijn beoordeeld door de rechtbank: a. granuliet zou slijpsel zijn (nr. 114 DV);(…).” In het desbetreffende randnummer uit de inleidende dagvaarding wordt ook geen verbinding gelegd met bewerkingen die al dan niet zijn toegestaan onder BRL 9321: “*114. Granuliet is geen slijpsel, laat staan het slijpsel van een steenhouwer dat nota bene voor de steenhouwer “afval” is. Zembla negeert de uitgebreide informatie die [eiseres] aan Zembla heeft gestuurd aangaande het productieproces van granuliet en de vele toepassingen van granuliet als grond. Zembla heeft overigens nooit aan [eiseres] de vraag voorgehouden wat het verschil is tussen haar granuliet en het slijpsel van een steenhouwer.*Citaat 3: (…)”
Het onderdeel verwijst (in voetnoten 90-94 van de procesinleiding) naar de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel appel van [eiseres] , randnummers 157.-159.
Zie hierover bijvoorbeeld ook de conclusie van A-G Wissink (ECLI:NL:PHR:2020:572, randnummer 3.36, met verwijzingen) voor HR 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1838, RvdW 2020/1238 (Carinova) en de conclusie van A-G Assink (ECLI:NL:PHR:2022:296, randnummer 3.9, met verwijzingen) voor HR 15 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1114, NJ 2022/275 (Hells Angels).
Zie bijvoorbeeld T&C Rv, commentaar op art. 22 Rv (bijgewerkt tot en met 1 april 2025), aant. 1 onder b (F.J.P. Lock).
Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 5, p. 28: “Op de vragen van de leden van de fracties van D66, de GPV en RPF en van de SGP, ten aanzien van de motiveringsplicht van de rechter gaan wij als volgt in. Aangezien artikel 1.3.4[art. 22 Rv, A-G]een discretionaire bevoegdheid behelst, kunnen geen hoge eisen worden gesteld aan de motivering van de rechter terzake. De rechter hoeft zelfs niet uitdrukkelijk te beslissen op een verzoek van partijen om gebruik te maken van de bevoegdheid van artikel 1.3.4, al zal de rechter een gemotiveerd verzoek van een der partijen terzake uiteraard niet zonder meer naast zich neerleggen.”
Zie ook de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummers 270-271.
Het subonderdeel verwijst (in voetnoot 95 van de procesinleiding) naar Kamerstukken II 1999-2000, 26 855, nr. 5, p. 28.
Het verzoek tot toepassing van art 22 Rv is slechts terloops door [eiseres] gedaan in het kader van de weerlegging van grief XIV van Zembla. Zie de volgende passage uit de memorie van grieven in incidenteel appel van [eiseres] waarop het onderdeel zich beroept (onderstrepingen toegevoegd door mij, A-G): “158. Overigens merkt [eiseres] nog op dat het anders dan Zembla stelt, niet zo is dat onomstotelijk uit het in productie 129 door Zembla overgelegde beeldmateriaal blijkt dat Zembla tijdens het interview helemaal niets heeft voorgelegd. Op minuut 00:57 lijkt er namelijk sprake te zijn van een “knip”. (…) 159. [eiseres] vraagt zich af waarom Zembla niet het volledige beeldmateriaal heeft overgelegd. Los van de knip ontbreekt immers een aantoonbaar deel van het beeldmateriaal van het interview (…). [eiseres] verzoekt Zembla alsnog de volledige ruwe en onbewerkte beelden van het Interview te overleggen (desnoods onder al dan niet ambtshalve toepassing van artikel 22 Rv). Daarnaast heeft Zembla ook uitvoerig gecorrespondeerd met [betrokkene 1](…). Uit die correspondentie blijkt dat [betrokkene 1] kennelijk ook gereageerd heeft op stukken die Zembla heeft gestuurd (…). Zembla heeft die bijlagen niet overgelegd. [eiseres] verzoekt Zembla deze stukken alsnog te overleggen (desnoods onder al dan niet ambtshalve toepassing van artikel 22 Rv).”
Zie bijvoorbeeld de door Zembla bij akte overlegging aanvullende producties van 12 maart 2024 overgelegde productie 166, die een verklaring bevat van [betrokkene 1] dat Zembla hem geen woorden in de mond heeft gelegd, dat Zembla hem voorafgaand aan het interview uitgebreid heeft geïnformeerd, dat hij na het interview het Memo van 10 oktober 2019 heeft ontvangen, dat de door Zembla verstrekte informatie niet eenzijdig of onvolledig was en dat hij zijn uitlatingen niet alleen heeft gebaseerd op de door Zembla verstrekte informatie, maar ook op zijn eigen kennis en expertise op het gebied van milieurecht en milieubeheer en zijn ervaringen als milieuofficier van justitie, en dat hij zich zorgvuldig in de problematiek had verdiept. Zie ook het proces-verbaal van de zitting in hoger beroep waar mr. Oranje namens Zembla in repliek onder meer heeft verklaard (p. 6, onderaan): “- [eiseres] blijft erbij dat [betrokkene 1] onjuist is geïnformeerd door Zembla. Dit is echter al weerlegd. Er was geen enkele reden om te twijfelen aan de verklaring van [betrokkene 1] die in de uitzending is opgenomen. [betrokkene 1] was zelf volledig op de hoogte van alle feiten in het dossier en daarom is hij zo fel. (…) - Wij hebben ruw beeldmateriaal ingebracht van het interview met [betrokkene 1] . Nu maakt [eiseres] er een punt van dat niet het complete ruwe interview is overgelegd. Maar dat leidt af van waar het om ging, te weten dat wij wilden aantonen dat de rechtbank heeft geoordeeld op basis van onjuiste feiten, omdat een passage aan Zembla werd toegedicht terwijl [betrokkene 1] het zelf heeft gezegd. Daar ging het om en dat is op het beeldmateriaal te zien. Nu vindt [eiseres] dat we al het ruwe beeldmateriaal moeten overleggen, maar dat maakt helemaal niet uit voor het antwoord op de vraag of Zembla aansprakelijk is voor de uitingen van [betrokkene 1] in de eerste uitzending.”
Zie met name rov. 6.55-6.57, weergegeven in randnummer 2.18 hiervoor, waarover ook de schriftelijke toelichting van Zembla, randnummer 274.
Repliek van [eiseres] , randnummer 22. In dezelfde zin de pleitnota in cassatie van [eiseres] van mr. A.M. van Aerde, randnummer 24.: “Voor uw Raad ligt hier een taak om te voorzien in rechtseenheid. Er liggen nu immers tegenstrijdige uitspraken over de vragen of, gezien het gebruik van flocculant, granuliet wel of geen ‘grond ’ is. “Nee”, zegt hof Den Haag; “ja”, zeggen de hoogste, gespecialiseerde bestuursrechter, de Staatssecretaris, de certificerende instelling, en het bevoegd gezag. Deze tegenstrijdige beslissing van hof Den Haag is onwenselijk omdat voor marktpartijen en overheden nu niet meer duidelijk is waarop zij kunnen afgaan (…).”
Zie aldus de repliek van [eiseres] , randnummer 21. Er wordt, in voetnoot 21 aldaar, overigens slechts een enkel voorbeeld genoemd uit een plaatselijke krant. Het betreft A. Heller, ‘Journalisten krijgen gelijk bij rechter over mogelijk gevaarlijke stof granuliet in Gelderse plassen’, De Gelderlander 28 mei 2024, te vinden via www.gelderlander.nl/nieuws/journalisten-krijgen-gelijk-bij-rechter-over-mogelijk-gevaarlijke-stof-granuliet-in-gelderse-plassen~a1391581/. In de pleitnota in cassatie van [eiseres] van mr. A.M. van Aerde werd bij randnummer 24. verder nog als voorbeeld genoemd: ‘Gerechtshof Den Haag: granuliet met polyacrylamide is geen grond’, Waterforum 4 juni 2024, te vinden via www.waterforum.net/44389-gerechtshof-den-haag%3A-granuliet-met-polyacrylamide-is-geen-grond/. De onjuiste interpretatie waar het in laatstgenoemd bericht om gaat (“Het gerechtshof oordeelt nu dat de Raad van State een fout heeft gemaakt bij de beoordeling van de stof. Het kan volgens de regels helemaal niet gezien worden als ‘grond’. Dat betekent ook dat het helemaal niet zomaar in de plassen terecht mag komen.”) is, zoals ook blijkt uit een weblink (“meldt het AD”) voorafgaand aan dat citaat, ontleend aan hetzelfde bericht uit De Gelderlander, waarin onder meer staat: “Gerechtshof geeft Raad van State tik op de vingersOpvallend in de uitspraak is dat het Haagse gerechtshof de Raad van State corrigeert. (…) Het gerechtshof oordeelt nu dat de Raad van State een fout heeft gemaakt bij de beoordeling van de stof. Het kan volgens de regels helemaal niet gezien worden als ‘grond’. Dat betekent ook dat het helemaal niet zomaar in de plassen terecht mag komen.”
Vergelijk over dat spanningsveld bijvoorbeeld ook de conclusie van A-G Vlas (ECLI:NL:PHR:2019:1163, randnummer 3.54) voor HR 24 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:797, NJ2022/100 m.nt. G. van Solinge, JOR 2020/226 m.nt. J.M. Blanco Fernández, Ondernemingsrecht 2020/167 m.nt. S. van Dongen en AB 2021/51 m.nt. J.G. Brouwer en J. Koornstra (Bandidos). De woordvoerder van de Afdeling schrijft in antwoord op vragen van Zembla, kenbaar uit productie 1 bij de schriftelijke toelichting van Zembla, correct hoe de uitspraken van het hof zich verhouden tot de uitspraak van de Afdeling: “Ja, we hebben destijds kennisgenomen van het arrest van het gerechtshof. Ik denk dat het goed is om allereerst vast te stellen dat het hier gaat om twee verschillende procedures. Een bestuursrechtelijke en een civielrechtelijke. In het ene geval staat de afwijzing van het verzoek om handhavend op te treden ter beoordeling en in het andere geval gaat het om een onrechtmatige-daad-actie. De rechterlijke toets van de bestuursrechter is een wezenlijk andere dan de rechterlijke toets van een civiele rechter. (…) Ik hoop dat je zelf de nuance in de bewoordingen ziet dat het Hof niet oordeelt dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak fout is, maar dat een ander oordeel juridisch zeer goed verdedigbaar is. Dat lijkt me hier de meest wezenlijke constatering omdat dit verder al je vragen raakt. (…) Het arrest van het Hof geeft geen aanleiding om iets “recht te zetten”, dat zou procesrechtelijk ook vreemd zijn.” Hierop strandt ook het beroep van [eiseres] in haar repliek, randnummer 22., voetnoot 22 aldaar, op de volgende passage van Feteris (M.W.C. Feteris, ‘Rechtseenheid en rechtsvorming als gezamenlijke verantwoordelijkheid van hoogste rechters’, NJB 2020, p. 2997): “Afstemming tussen hoogste rechters vindt niet alleen plaats binnen het eigen gerecht. Ook tussen hoogste gerechten onderling gebeurt het. Het meest intensief is de afstemming tussen de Hoge Raad en andere hoogste rechters in Nederland. Dat betreft met name het bestuursrecht. Naast de Hoge Raad zijn er namelijk diverse andere hoogste gerechten in Nederland die bestuursrechtelijke zaken behandelen. Zij moeten vaak dezelfde regels uitleggen, bijvoorbeeld de Algemene wet bestuursrecht. Het zou zeer onwenselijk zijn als ieder hoogste gerecht deze algemene wet op zijn eigen manier zou uitleggen. Dat doet afbreuk aan het gezag van de wet, en maakt het ingewikkelder voor de juridische praktijk en zeker ook voor de rechtzoekende burger.” Een eigen interpretatie van het Bbk en de Rbk door de civiele rechter is niet aan de orde.