ECLI:NL:OGEAC:2025:198 - Strafzaak Themis: Levenslang voor leider No Limit Soldiers na moorden uit wraak - 23 september 2025
Uitspraak
Essentie
Het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao legt een levenslange gevangenisstraf op aan de leider van de criminele organisatie 'No Limit Soldiers'. Hij wordt veroordeeld voor het medeplegen van uitlokking tot moord en pogingen daartoe als wraak voor de liquidatie van zijn vriendin.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 500.00068/22 (Promis)
Uitspraak: 23 september 2025 Tegenspraak
Vonnis van dit Gerecht
in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte], geboren op [datum te Land], adres: [Adres te Land] thans gedetineerd in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught (Nederland). Inhoudsopgave
__1. Onderzoek van de zaak__2 __2. Tenlastelegging__3 __3. Formele voorvragen__5 __3.1. Geldigheid van de dagvaarding__5 __3.2. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie__6 __3.3. Overige voorvragen__14 __4. Beoordeling van het bewijs__14 __4.1. Inleidende overweging ten aanzien van de criminele organisatie en__14 __de levensdelicten__14 __4.2. Criminele organisatie (feit 1)__14 __4.3. Vrijspraak van de tenlastegelegde feiten 2, 3 en 4 (zaaksdossier Ceto)__27 __4.4. De wraakmoorden (de feiten 5 tot en met 10)__29 __4.5. De drugsfeiten__59 __4.6. Voorwaardelijke verzoeken__76 __5. Bewezenverklaring__78 __6. Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde__84 7. __Strafbaarheid van de verdachte__85 __8. Oplegging van straf__85 __9. Vorderingen benadeelde partijen__87 __10. Toepasselijke wettelijke voorschriften__89 __BESLISSING__90
1 Onderzoek van de zaak
Het onderzoek ter openbare terechtzitting heeft plaatsgevonden op 31 juli 2024, 8 november 2024, 17 februari 2025, 4 juni 2025, 23 juni 2025, 24 juni 2025, 26 juni 2025, 30 juni 2025, 1 juli 2025, 3 juli 2025 en 2 september 2025. De verdachte is, behalve op 2 september 2025 tijdens de sluiting van het onderzoek, (telkens) verschenen, bijgestaan door zijn raadslieden, mr. A.S.M. Blonk, advocaat in Curaçao, en mr. L.E. Versluis en mr. J.T.H.M. Mühren, advocaten in Nederland (hierna: de verdediging).
De benadeelde partijen [slachtoffer 5 Hato-shooting], [slachtoffer 6 Hato-shooting], [BP 1], [BP 2] en [BP 3] hebben zich gevoegd in het strafproces met een vordering tot schadevergoeding.
De officieren van justitie, [de officieren van justitie] (hierna: de officier van justitie/Openbaar Ministerie), hebben – kort en samengevat weergegeven – ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van:
Met betrekking tot de overige (primair) tenlastegelegde feiten heeft de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd dat het Gerecht deze feiten bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een levenslange gevangenisstraf. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat het Gerecht de vorderingen van de benadeelde partijen volledig zal toewijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft – in de kern – bepleit dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 14 tenlastegelegde feit nietig zal moeten worden verklaard. Verder heeft de verdediging bepleit dat het Openbaar Ministerie, om meerdere hierna te noemen redenen, niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Indien naar het oordeel van het Gerecht de dagvaarding geldig is en het Openbaar Ministerie door het Gerecht ontvankelijk zal worden verklaard in de strafvervolging van verdachte, dan dient verdachte – kortgezegd – integraal te worden vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tot slot heeft de verdediging een aantal voorwaardelijke verzoeken naar voren gebracht, inhoudende – kort gezegd – het (nader) horen van getuigen en het toevoegen van stukken, als het Gerecht tot een bewezenverklaring van de feiten komt. De voorwaardelijke verzoeken zullen later in dit vonnis, voor zover nodig, gedetailleerder worden besproken.
Hierna zal door het Gerecht – voor zover van belang – de specifieke standpunten van de verdediging en het Openbaar Ministerie worden besproken.
2 Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting – ten laste gelegd de feiten die zijn opgenomen in bijlage 1van dit vonnis. De verdenkingen komen, kort en zakelijk weergegeven, op het volgende neer:
Feit 1 (zaaksdossier criminele organisatie): dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 februari 2021 in Curaçao, Nederland en/of elders in de wereld als leider heeft deelgenomen aan de organisatie met de naam ‘No Limit Soldiers’, onder andere bestaande uit de natuurlijke personen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van moord c.q. doodslag, drugshandel en witwassen.
Feit 2 (zaaksdossier Ceto): dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 juli 2014 heeft uitgelokt het medeplegen van moord c.q. doodslag van [slachtoffer 1 Hato-shooting], gepleegd door [veroordeelde 1 Hato-shooting] en/of [veroordeelde 2 Hato-shooting] op 15 juli 2014 in Curaçao.
Feit 3 (zaaksdossier Ceto): dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 juli 2014 heeft uitgelokt het medeplegen van moord c.q. doodslag van [slachtoffer 2 Hato-shooting], gepleegd door [veroordeelde 1 Hato-shooting] en/of [veroordeelde 2 Hato-shooting] op 15 juli 2014 in Curaçao.
Feit 4 (zaaksdossier Ceto): Primair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 juli 2014 heeft uitgelokt het medeplegen van poging tot moord c.q. doodslag op [slachtoffer 3 Hato-shooting], [slachtoffer 4 Hato-shooting], [slachtoffer 5 Hato-shooting], [slachtoffer 6 Hato-shooting], [slachtoffer 7 Hato-shooting], [slachtoffer 8 Hato-shooting] en/of [slachtoffer 9 Hato-shooting], gepleegd op 15 juli 2014 in Curaçao. __Subsidiair:__dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 1 mei 2014 tot en met 15 juli 2014 heeft uitgelokt het medeplegen van zware mishandeling op [slachtoffer 3 Hato-shooting], [slachtoffer 4 Hato-shooting], [slachtoffer 5 Hato-shooting], [slachtoffer 6 Hato-shooting], [slachtoffer 7 Hato-shooting], [slachtoffer 8 Hato-shooting] en/of [slachtoffer 9 Hato-shooting], gepleegd op 15 juli 2014 in Curaçao.
Feit 5 (zaaksdossier Triton): Primair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft uitgelokt het medeplegen van de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 5] op 7 februari 2016 in Saint Martin. Subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepoogd uit te lokken het medeplegen van de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 5] op 7 februari 2016 in Saint Martin. Meer subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 5] op 7 februari 2016 in Saint Martin heeft voorbereid. Dit alles in de periode van 5 november 2015 tot en met 7 februari 2016.
Feit 6 (zaaksdossier Hera): Primair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 5 november 2015 tot en met 15 april 2016 heeft uitgelokt het medeplegen van de poging tot moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 6] op 8 april 2016 in Saint Martin. Subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 5 november 2015 tot en met 15 april 2016 heeft gepoogd uit te lokken het medeplegen van moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 6] in Saint Martin. Meer subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 5 november 2015 tot en met 8 april 2016 de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 6] in Saint Martin heeft voorbereid.
Feit 7 (zaaksdossier Ares): Primair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft uitgelokt het medeplegen van de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 7] op 31 augustus 2016 in Sint Maarten. Subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepoogd uit te lokken het medeplegen van de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 7] in Sint Maarten. __Meer subsidiair:__dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 7] in Sint Maarten heeft voorbereid. Dit alles in de periode van 5 november 2015 tot en met 31 augustus 2016.
Feit 8 (zaaksdossier Hebe): Primair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft uitgelokt het medeplegen van de poging tot moord c.q. doodslag van [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8] in of omstreeks de periode van 5 november 2016 tot en met 6 november 2016 in Sint Maarten. Subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepoogd uit te lokken het medeplegen van moord c.q. doodslag van [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8] in Sint Maarten. Meer subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen de moord c.q. doodslag van [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8] in Sint Maarten heeft voorbereid. Dit alles in de periode van 5 november 2015 tot en met 6 november 2016.
Feit 9 (zaaksdossier Gaia): Primair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft uitgelokt het medeplegen van de moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 9] op 14 maart 2017 in Sint Maarten. Subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft gepoogd uit te lokken het medeplegen van de moord c.q. doodslag [slachtoffer feit 9] in Sint Maarten. Meer subsidiair: dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen de moord c.q. doodslag [slachtoffer feit 9] in Sint Maarten heeft voorbereid. Dit alles in de periode van 5 november 2015 tot en met 14 maart 2017.
Feit 10 (zaaksdossier Gaia): dat hij tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 5 november 2015 tot en met 14 maart 2017 heeft uitgelokt het medeplegen van de poging tot moord c.q. doodslag van [slachtoffer feit 10] op 14 maart 2017 in Sint Maarten.
Feit 11 (zaaksdossier Sparrow): dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 1 november 2019 tot en met 8 februari 2021 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de in-/uitvoer van 30 kilogram cocaïne van Sint Maarten naar Frankrijk op of omstreeks 13 augustus 2020.
Feit 12 (zaaksdossier Sparrow): dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 1 november 2019 tot en met 8 februari 2021 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de in-/uitvoer van 140 kilogram cocaïne van Curaçao naar Jamaica en Sint Maarten op of omstreeks 16 november 2020.
Feit 13 (zaaksdossier Sparrow): dat hij zich tezamen en in vereniging met een ander of anderen in de periode van 1 november 2020 tot en met 18 februari 2021 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de in-/uitvoer van 172 kilogram cocaïne van Curaçao naar Frankrijk.
Feit 14 (zaaksdossier Sparrow): dat hij zich in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 februari 2021 te Curaçao en/of Sint Maarten en/of Nederland en/of elders in de wereld tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de handel in verdovende middelen.
3 Formele voorvragen
3.1. Geldigheid van de dagvaarding
De verdediging heeft bepleit dat de dagvaarding, voor zover die betrekking heeft op het onder 14 tenlastegelegde feit, te weten het plegen van voorbereidingshandelingen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 februari 2021, nietig is.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding geldig is.
Het Gerecht is het volgende van oordeel. De dagvaarding moet een zodanige opgave van het tenlastegelegde feit bevatten, zodat de verdachte daaruit redelijkerwijs kan begrijpen waarvan hij wordt verdacht (artikel 285 Sv). De inhoud van de tenlastelegging wordt niet alleen beoordeeld aan de hand van de letterlijke tekst, maar moet mede worden bezien in samenhang met de inhoud van het dossier.
Het Gerecht stelt vast dat verdachte gelet op de tenlastelegging voorbereidings- respectievelijk bevorderingshandelingen met betrekking tot het – in het bijzonder – in-, uit- of doorvoeren van verdovende middelen wordt verweten waarbij de concrete handelingen die verdachte zou hebben verricht – zoals het hebben van contacten over verdovende middelen – nader worden beschreven. Verder stelt het Gerecht vast dat de tenlastelegging specifiek verwijst naar het zaaksdossier Sparrow. Dat dossier bevat een veelheid aan versleutelde gesprekken, die in de tenlastegelegde periode zouden hebben plaatsgevonden en die door de officier van justitie zijn toegeschreven aan (onder meer) verdachte en op basis van welke inhoud de officier van justitie vermoedt dat sprake is geweest van (voorgenomen) handel in verdovende middelen. Vermoed wordt dat verdachte daaraan genoemde voorbereidende en/of bevorderende bijdrage heeft geleverd. Ook staat boven de tekst van de tenlastelegging van feit 14 vermeld dat verdachte het ‘medeplegen van voorbereidingshandelingen’ ten laste is gelegd.
Op grond van de tekst van de tenlastelegging is tegen de achtergrond van het dossier helder waartegen de verdachte zich had te verdedigen. Verder is volgens het verhandelde ter terechtzitting niet gebleken dat voor verdachte niet duidelijk was wat hem werd verweten. De dagvaarding voldoet dan ook aan de wettelijke eisen en de dagvaarding is daarom geldig. Het verweer wordt verworpen.
Het Gerecht merkt in dit kader wel op dat het onder 14 tenlastegelegde feit enigszins ongelukkig is geformuleerd. De tekst van feit 14 zal, indien het Gerecht aan een bewezenverklaring van dit feit toekomt, verbeterd gelezen dienen te worden.
3.2. Ontvankelijkheid Openbaar Ministerie
Rechtsmacht
Het Gerecht overweegt ambtshalve als volgt over de rechtsmacht van de strafrechter in Curaçao.
Artikel 1:6 van het Wetboek van Strafrecht luidt: De strafwet van Curaçao is van toepassing op de Nederlander die zich buiten Curaçao schuldig maakt aan een feit hetwelk door de strafwet van Curaçao als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is ook straf is gesteld.
Een deel van de tenlastegelegde feiten zijn gepleegd op Saint Martin, het Franse deel van Sint-Maarten. Ook (een deel van) de aan de verdachte verweten uitlokkingshandelingen hebben plaatsgevonden buiten het land Curaçao, evenals de uitvoer van verdovende middelen uit Sint-Maarten en de invoer in Frankrijk en Jamaica. De verdachte woonde ten tijde van het plegen van deze feiten buiten Curaçao en bezat de Nederlandse nationaliteit. Het Gerecht heeft zich ervan vergewist dat op de aan de verdachte ten laste gelegde feiten, die naar het recht van Curaçao steeds een misdrijf opleveren, ook in voornoemde landen telkens straf is gesteld. Gelet hierop is de strafwet van Curaçao ook van toepassing op deze feiten en heeft het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao dan ook rechtsmacht.
Bespreking niet-ontvankelijkheidsverweren verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk is in zijn vervolging van verdachte en heeft dit standpunt op verschillende manieren onderbouwd, namelijk:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat zij ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. De verdediging heeft namelijk voldoende mogelijkheden gehad om contra-expertise uit te voeren. Ook heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat het gelijkheidsbeginsel noch de internationale rechtsnormen zijn geschonden. Over de vermeende schending van de onschuldpresumptie heeft de officier van justitie geen standpunt ingenomen.
Het Gerecht overweegt inleidend als volgt. Alhoewel de verdediging stelt dat er sprake is van overtreding van artikel 359a Sv (Nederland) (het Gerecht begrijpt dat de verdediging hiermee bedoelt artikel 413 Sv naar Curaçaos recht), kan het Gerecht niet anders begrijpen dan dat bedoeld wordt dat er vanwege schending van de gestelde beginselen geen fair trial (zoals bedoeld in artikel 6 EVRM) heeft plaatsgevonden, zonder dat er betoogd wordt dat er sprake is van vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek zoals bedoeld in artikel 413 Sv. Het Gerecht zal de verweren dan ook in het kader van artikel 6 EVRM beoordelen.
Het Gerecht zal aan de hand van het voorgaande beoordelen of het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte.
A. Is het recht op contra-expertise geschonden?
De verdediging heeft in de eerste plaats bepleit dat door de onvolledigheid van het dossier, het ontbreken van inzicht in de grondslag en het verloop van de resultaten het recht op contra-expertise, meer specifiek het ondervragingsrecht ex artikel 6 EVRM, onherstelbaar is geschaad.
De officier van justitie heeft – samengevat – naar voren gebracht dat zij de verdediging tijdens het gehele proces tegemoet is gekomen bij verzoeken die in dit kader naar voren zijn gebracht. De officier van justitie heeft zich dan ook op het standpunt gesteld dat er in dit kader niet in strijd met artikel 6 EVRM is gehandeld.
Het Gerecht stelt voorop dat de verdediging tijdens de regiezitting van 8 november 2024 heeft verzocht (en tijdens de inhoudelijke behandeling heeft herhaald) toegang te krijgen tot de brondata en (BOB-)stukken uit andere strafdossiers die in relatie zouden staan tot onderzoeksgegevens uit PGP-safe en SKY ECC. Het Gerecht heeft in een tussenbeslissing van 6 december 2024 geoordeeld dat verstrekking van alle brondata uit PGP-safe en SKY ECC en (BOB-)stukken uit andere strafdossiers niet noodzakelijk was. Het verzoek tot volledige verstrekking van de brondata en (BOB-)stukken uit andere strafdossiers in relatie tot PGP-safe en SKY ECC werd daarom afgewezen. Wel werd het Openbaar Ministerie de opdracht gegeven om PGP-safe- en SKY ECC-data, die door het Openbaar Ministerie aan verdachte werden gekoppeld, te verstrekken aan de verdediging. Met betrekking tot de overige datasets van PGP-safe en SKY ECC heeft het Gerecht bepaald dat de verdediging de mogelijkheid kreeg tot inzage.
Het Gerecht heeft het verweer dat in dit kader tijdens de inhoudelijke behandeling naar voren is gebracht zo begrepen dat verdachte geen eerlijk proces heeft gehad nu hem niet alleen toegang tot de brondata en onderliggende (BOB-)stukken uit andere strafdossiers in relatie tot PGP-safe en SKY ECC is ontzegd (door het Gerecht), maar ook de toegang is ontzegd tot gehele strafdossiers van andere onderzoeken waaruit processen-verbaal zijn gebruikt in onderhavige strafzaak. Kortom: het Gerecht zou volgens de verdediging ook stukken hebben onthouden die geen relatie hadden tot PGP-safe en/of SKY ECC.
Het standpunt van de verdediging, inhoudende dat het Gerechtalle verzoeken heeft afgewezen in het kader van het verstrekken van onderliggende strafdossiers is, gelet op het voorgaande, een stelling die niet in overeenstemming is met de inhoud van de tussenbeslissing van het Gerecht na de regiezitting. Immers, dit laatste (ruimer) verzoek is niet eerder door de verdediging gedaan en dus ook niet op beslist door het Gerecht. Het Gerecht heeft het eerder gedane verzoek, gelet op de inhoudsopgave op pagina 1 en pagina 36 van de onderzoekswensen van de verdediging tijdens de regiezitting van 8 november 2024, niet anders begrepen (en had dit verweer ook niet anders kunnen begrijpen), dan dat dit verzoek enkel en alleen zag op PGP-safe en SKY ECC. Het Gerecht zal het (nieuwe) verzoek om alle onderliggende procesdossiers te voegen, indien nodig, op een later moment bespreken, in het geval het Gerecht toekomt aan de beantwoording van de voorwaardelijke verzoeken.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft de verdediging de beschikking gehad over het volledige dossier, toegang gekregen tot PGP-safe- en SKY ECC-data die door het Openbaar Ministerie aan verdachte werden gekoppeld en de verdediging heeft de mogelijkheid gekregen om de overige datasets van PGP-safe en SKY ECC in te zien. In dit kader merkt het Gerecht nog op dat de verdediging ter terechtzitting van 8 november 2024 desgevraagd zei dat zij hierbij ‘niet perse’ gebruik wenste te maken van Hansken. Gelet op die mededeling van de verdediging heeft het Gerecht dan ook geen beslissing genomen op dit punt. Verder is niet gebleken dat de verdediging gebruik heeft gemaakt van de inzagemogelijkheid. In ieder geval zijn bij het Gerecht geen gemotiveerde verzoeken binnengekomen, inhoudende dat PGP-safe- en/of SKY ECC-data aan de processtukken moesten worden toegevoegd. De verdediging heeft naar het oordeel van het Gerecht dan ook voldoende de mogelijkheid gehad om de complete datasets te bevragen en te onderzoeken, wat zij – voor zover het Gerecht bekend – niet heeft gedaan. Verder acht het Gerecht nog van belang om op te merken dat de verdediging – met medewerking van het Openbaar Ministerie – de beschikking heeft gekregen over alleaudioberichten afkomstig uit het Nederlandse onderzoek ‘Haag’.
Het Gerecht heeft verder in de tussenbeslissing van 6 december 2024 – zakelijk weergegeven – al geoordeeld dat het EHRM in het kader van ‘equality of arms’ heeft overwogen dat de verdediging niet het ongeclausuleerde recht heeft op toegang tot de volledige datasets van PGP-safe en SKY ECC. Dit geldt ook voor de opsporingsonderzoeken waarnaar in het onderhavige dossier wordt verwezen. In dit kader merkt het Gerecht op dat in de map ‘algemeen dossier relaas’ op pagina R1 -04- het volgende staat vermeld: ‘In enkele gevallen zal worden verwezen naar dossiers van andere opsporingsonderzoeken. Daar waar de verwijzing een geheel of een groot gedeelte van een dossier omvat, is volstaan met een verwijzing. Indien specifieke onderzoeksgegevens worden aangehaald in het dossier waarvan het brondocument ontbreekt kan deze alsnog worden opgevraagd bij het onderzoeksteam.’ De verdediging heeft gedurende een lange periode de beschikking gehad over het gehele dossier. Het is het Gerecht niet gebleken dat de verdediging in de tussenliggende periode heeft verzocht om verstrekking van brondocumenten uit andere opsporingsonderzoeken. Daar komt bij dat zowel de opsporingsinstantie, het Openbaar Ministerie en het Gerecht ook niet beschikken over deze gegevens, zodat de omstandigheid dat de verdediging daarover ook niet beschikt, geen reden is om aan te nemen dat er geen sprake is van gelijke proceskansen. Dat de verdediging geen kennis heeft kunnen nemen van alle informatie en deze achteraf niet heeft kunnen controleren mist, gelet op al het voorgaande, dus feitelijke grondslag. Tot slot merkt het Gerecht in dit verband op dat de verdediging zonder enige onderbouwing heeft gesuggereerd dat het Openbaar Ministerie cruciale informatie heeft achtergehouden. Naar het oordeel van het Gerecht is dat op geen enkele wijze gebleken.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat de verdediging voldoende tijd heeft gehad om haar verdediging op een zodanige wijze vorm te geven dat zij in staat was om relevante verzoeken in het kader van het recht op contra-expertise, zoals bijvoorbeeld het opvragen van brondocumenten uit andere (onderliggende) strafdossiers en (vervolgens) verzoeken tot het horen van getuigen, aan de rechter voor te leggen. De verdediging heeft kennelijk om haar moverende redenen ervoor gekozen om geen brondocumenten op te vragen.
Overigens heeft de verdediging wel getuigenverzoeken ingediend en deze zijn ook – zonder weerstand vanuit het Openbaar Ministerie – integraal toegewezen door het Gerecht. De getuigenverhoren hebben ook daadwerkelijk bij de rechter-commissaris plaatsgevonden. Dat getuigen zich hebben beroepen op hun verschoningsrecht, dan wel zich niet veel meer konden herinneren, doet niets af aan de uitoefening van het ondervragingsrecht.
Het Gerecht is dan ook op basis van het voorgaande van oordeel dat de verdediging voldoende mogelijkheid heeft gehad te verzoeken om contra-expertise en heeft daadwerkelijk en effectief het ondervragingsrecht kunnen uitoefenen. Dat op basis van het onderhavige dossier (mogelijk) vragen onbeantwoord zijn gebleven kan eventueel leiden tot vrijspraak, maar niet tot het oordeel dat een ernstige inbreuk is gemaakt op de verdedigingsrechten. Dit verweer wordt daarom verworpen.
Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
De verdediging heeft in de tweede plaats bepleit dat in strijd is gehandeld met het gelijkheidsbeginsel doordat het Openbaar Ministerie zich vooral zou hebben gefocust op een deel van de plaatselijke bevolking van Curaçao (het Gerecht begrijpt: focus op bewoners van de wijk Koraalspecht waar volgens het Openbaar Ministerie de criminele organisatie ‘No Limit Soldiers (NLS)’ is ontstaan).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging niet heeft onderbouwd welke specifieke gelijke gevallen door het Openbaar Ministerie anders zijn behandeld dan de zaak van verdachte.
Het Gerecht stelt in reactie op dit verweer voorop dat aan het Openbaar Ministerie de bevoegdheid is toegekend om zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld voorbereidend onderzoek (verdere) vervolging moet plaatsvinden. De beslissing om al dan niet tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke toetsing. Zelfs al zou sprake zijn van het ten onrechte niet vervolgen van derden waarvan de gedragingen evenzeer als die van verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, leidt dit niet zonder meer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen de verdachte. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is pas sprake bij afwijking van een bestendig patroon van beslissen in een groot aantal vergelijkbare gevallen (ECLI:NL:HR:2014:286).
Het is het Gerecht niet gebleken, en ook onvoldoende onderbouwd door de verdediging, dat van personen in het dossier gezegd kan worden dat deze dezelfde gedragingen hebben verricht als verdachte en die niet vervolgd zijn of niet vervolgd zullen worden. Daar komt bij dat volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad de enkele omstandigheid dat derden, wier gedragingen (mogelijk) evenzeer als die van verdachte het voorwerp van strafvervolging zouden dienen te zijn, ten onrechte niet worden vervolgd, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging tegen verdachte (ECLI:NL:HR:2014:286). Dat het Openbaar Ministerie ervoor heeft gekozen om de zaken tegen (mogelijke) medeverdachten en/of leden van de vermeende rivaliserende bende Buena Vista City (BVC) (nog) niet te vervolgen, levert tegen deze achtergrond geen strijd met het gelijkheidsbeginsel op. Het verweer wordt verworpen.
Is de onschuldpresumptie geschonden?
In het kader van het recht op een gelijkwaardig procespositie heeft de verdediging in de derde plaats aangevoerd dat de onschuldpresumptie is geschonden.
Het verweer van de verdediging dat de onschuldpresumptie ex artikel 6 EVRM is geschonden door het Openbaar Ministerie volgt het Gerecht niet. De verdediging heeft niet onderbouwd dat het Openbaar Ministerie op enigerlei wijze niet heeft voldaan aan de terughoudendheid en zakelijkheid die van het Openbaar Ministerie mag worden gevergd in het kader van de onschuldpresumptie. Er is ter onderbouwing van haar stelling door de verdediging verwezen naar een artikel op internet met de titel ‘Topcrimineel [verdachte] uitgeleverd aan Nederland mogelijk plan voor ontvoering van prinses Amalia en ex-premier Rutte’, maar dit betrof niet een (pers)bericht vanuit het Openbaar Ministerie. Ook de stelling van de verdediging dat persberichten met ‘de oproep’ om naar de rechtszaak van verdachte te komen een schending van de onschuldpresumptie heeft opgeleverd, volgt het Gerecht niet. Ook in dit kader verwees de verdediging naar artikelen op diverse internetpagina’s van het Openbaar Ministerie noch het Gerecht. Los van het feit dat de inhoud van het persbericht met daarin vermeld de aanmeldprocedure om aanwezig te kunnen zijn bij de inhoudelijke behandeling van verdachtes strafzaak, door het Gerecht was verspreid (en niet door het Openbaar Ministerie), heeft dit persbericht enkel tot doel gehad om de openbaarheid van de strafzitting te kunnen waarborgen, tegen de achtergrond van diverse veiligheidsmaatregelen. De openbaarheid van terechtzittingen is immers een belangrijk goed in de strafrechtspleging.
Het Gerecht komt dan ook tot de conclusie dat van schending van de onschuldpresumptie ex artikel 6 EVRM geen sprake is geweest. Het verweer wordt verworpen.
Zijn de internationale rechtsbeginselen geschonden?
Tot slot heeft de verdediging in het kader van haar niet-ontvankelijkheidsverweer bepleit dat internationale rechtsnormen zijn geschonden. De verdediging heeft gesteld dat:
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen internationale rechtsnormen zijn geschonden.
Het Gerecht constateert dat de verdediging net als tijdens eerdere inleidende zittingen naar voren heeft gebracht dat het Openbaar Ministerie in haar zorg- en/of onderzoeksplicht tekort is geschoten wat betreft de aanhouding en detentie van verdachte in de Dominicaanse Republiek en de uitlevering van verdachte aan Curaçao.
Het Gerecht stelt allereerst vast dat verdachte zich vrijwillig onder de rechtsmacht heeft geplaatst van de Dominicaanse Republiek. Verdachte heeft immers tijdens de pro formazitting van 31 juli 2024 en tijdens de inhoudelijke behandeling – in de kern – naar voren gebracht dat hij woonachtig en ingeburgerd was in de Dominicaanse Republiek en daar zijn gezin (kinderen) en werkzaamheden als boer en artiest had. Het EVRM verbiedt niet om de uitlevering te verzoeken van een persoon die zich op het grondgebied en binnen de rechtsmacht bevindt van een staat die geen partij is bij het EVRM en waar de detentieomstandigheden niet noodzakelijkerwijs voldoen aan de eisen die daaraan in Curaçao mede op grond van artikel 3 EVRM worden gesteld. Een dergelijke uitleg van het Verdrag zou immers tot het onaanvaardbare resultaat leiden dat een persoon zich middels verblijf in een dergelijk land voor onbepaalde tijd van straffeloosheid kan verzekeren. Daarmee zou het voor iedereen heel gemakkelijk worden om uit handen van politie en justitie te blijven. Het Gerecht neemt daarbij verder in aanmerking het belang dat met de uitlevering van verdachte was gediend, nu hij werd verdacht van meerdere levensdelicten, het leiddinggeven aan een criminele organisatie en grootschalige (internationale) drugshandel. Dat het Openbaar Ministerie eventuele mensenrechtenschendingen op de koop heeft toegenomen volgt het Gerecht, gelet op het voorgaande, dan ook niet.
In de internationale strafrechtelijke samenwerking dient verder als uitgangspunt te gelden dat de verzoekende Staat niet treedt in de beoordeling van de procedure die de aangezochte Staat volgt bij de uitvoering van een rechtshulpverzoek, dan wel een uitleveringsverzoek. Dit is alleen anders indien die procedure zou blijken te leiden tot schending van mensenrechten van verdachte. Een uitleveringsprocedure ziet op de beoordeling of overeenkomstig verdragsrechtelijke en/of nationaal wettelijke bepalingen gevolg kan worden gegeven aan een verzoek tot uitlevering van een andere, verzoekende, Staat. De beginselen van soevereiniteit en vertrouwen zijn van toepassing. Het beginsel van vertrouwen houdt in dat staten die een (op een verdrag
Het Gerecht heeft ten opzichte van de tussenbeslissing van 6 december 2024 geen nieuwe feiten en omstandigheden gehoord die nu wel de conclusie zouden rechtvaardigen dat het Openbaar Ministerie niet in haar zorg- en/of onderzoeksplicht tekort is geschoten. Zoals eerder overwogen wil het Gerecht aannemen dat sprake was van detentie onder (ver)zwa(a)r(d)e omstandigheden in de Dominicaanse Republiek. Echter, ook nu komt het Gerecht tot de conclusie dat wat door de verdediging naar voren is gebracht onvoldoende is om te concluderen dat de mensenrechten van verdachte op zodanige wijze zijn geschonden, waardoor verdachte (veel) meer dan onder gebruikelijk detentie-omstandigheden nadeel heeft ondervonden.
De verwijzing van de verdediging naar (algemene) jurisprudentie en (algemene) rapportages is naar oordeel van Gerecht onvoldoende om in het specifieke geval van verdachte te kunnen stellen dat zijn, verdachtes, rechten (mogelijk) zijn geschonden. Op basis van de stukken in het dossier, is het Gerecht nog steeds van oordeel dat het Openbaar Ministerie in Curaçao zich voldoende heeft ingespannen om de uitlevering van verdachte zo soepel mogelijk te laten verlopen. Het Gerecht blijft dus bij haar eerdere oordeel dat de verdediging onvoldoende heeft onderbouwd en geconcretiseerd dat het Openbaar Ministerie zijn zorgplicht en/of onderzoeksplicht heeft geschonden.
De hiervoor vermelde beginselen van soevereiniteit en vertrouwen gelden ook voor de genomen beslissing van de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek om verdachte aan te houden en uit te leveren aan Curaçao. Het is niet aan het Gerecht om te onderzoeken hoe de autoriteiten van de Dominicaanse Republiek tot de beslissing tot uitlevering van verdachte zijn gekomen. Verder komt het Gerecht ook tot het oordeel dat de feiten die op de tenlastelegging zijn gekomen niet dusdanig anders zijn dat de conclusie moet worden getrokken dat verdachte voor andere feiten is uitgeleverd dan waarvoor verdachte uiteindelijk is vervolgd.
Het Gerecht komt daarom tot de conclusie dat niet is gebleken dat het Openbaar Ministerie onrechtmatig heeft gehandeld in het kader van de aanhouding en detentie van verdachte in de Dominicaanse Republiek en de uitlevering van verdachte aan Curaçao. Ook deze verweren worden verworpen.
Eindconclusie: is het recht op een eerlijk proces geschonden ex artikel 6 EVRM?
Het Gerecht komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een dusdanige schending van beginselen, waaronder die van een behoorlijke procesorde, die zou moeten leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van een eerlijk proces. Het Gerecht verwerpt dan ook alle verweren van de verdediging die strekken tot het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie dan wel tot bewijsuitsluiting. Naar het oordeel van het Gerecht voldoet de procedure in haar geheel aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
Het Openbaar Ministerie is daarom ontvankelijk in zijn vervolging van verdachte.
3.3. Overige voorvragen
Het Gerecht komt tot slot tot de conclusie dat het bevoegd is tot kennisneming van de zaak en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 Beoordeling van het bewijs
4.1. Inleidende overweging ten aanzien van de criminele organisatie en de levensdelicten
Het Openbaar Ministerie gaat uit van de situatie dat verdachte – kortgezegd – als leider van de criminele organisatie met de naam No Limit Soldiers (NLS) opdracht heeft gegeven tot (pogingen tot) moord(en), internationale drugshandel en witwassen. Tegen deze achtergrond acht het Gerecht het van belang om allereerst de volgende vragen te beantwoorden:
Na beoordeling van feit 1 volgt bespreking van de onder 2 tot en met 14 tenlastegelegde feiten. Het Gerecht concludeert uiteindelijk dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 2, 3, 4 en 7. Zowel de vrijspraken als de bewezenverklaarde feiten zullen hierna worden besproken. Het Gerecht grondt zijn overtuiging dat de verdachte de hierna bewezenverklaarde feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot een bewezenverklaring.
4.2. Criminele organisatie (feit 1)
A. Wat is het juridisch kader van deelname aan een criminele organisatie?
Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in artikel 2:79 van het Wetboek van Strafrecht is, gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad, vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon (ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde is verder vereist dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft gehad. Dat oogmerk – waartoe in ieder geval het naaste doel dat de organisatie nastreeft moet worden gerekend – zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken. Voor het bewijs van dit oogmerk zal onder meer betekenis kunnen toekomen aan misdrijven die in het kader van de organisatie al zijn gepleegd, aan het meer duurzaam of gestructureerde karakter van de samenwerking, zoals daarvan kan blijken uit de onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie, en, meer algemeen, aan de planmatigheid of stelselmatigheid van de met het oog op dit doel verrichte activiteiten van deelnemers binnen de organisatie (ECLI:NL:HR:2007:BA0502).
Om te kunnen spreken van deelneming aan de hierboven bedoelde criminele organisatie is vervolgens nodig dat aan twee vereisten is voldaan:
- de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en
- de verdachte heeft een aandeel in, dan wel ondersteunt gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het misdadig oogmerk van de organisatie (zie o.a. HR 18 november 1997, NJ 1998/225; ECLI:NL:HR:2015:264; ECLI:NL:HR:2022:969).
In ‘deelneming aan’ ligt bovendien opzet besloten. Van opzet is sprake wanneer de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is niet vereist dat de verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven (HR 8 oktober 2002, NJ 2003/64; HR 5 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:969).
Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ is niet vereist dat de verdachte heeft samengewerkt of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie (HR 22 januari 2008, NJ 2008/72) of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Bij de beoordeling of in deze zaak sprake was van een organisatie met het bedoelde oogmerk komt naar het oordeel van het Gerecht vooral betekenis toe aan de misdrijven die door de verdachte daadwerkelijk zijn gepleegd.
Bestaat er een criminele organisatie met de naam No Limit Soldiers (NLS)?
De verdachte heeft zich – in de kern – op het standpunt gesteld dat er (in zijn beleving) geen criminele organisatie bestaat met de naam NLS, althans dat hij de naam ‘No Limit Soldiers’ en de letters ‘NLS’ enkel relateerde aan (een) muziekgroep/platenlabel uit de Verenigde Staten van Amerika.
Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Hierbij zal door het Gerecht ter illustratie een aantal telefoon-, OVC-gesprekken en andere berichten worden opgenomen. Hierbij wordt echter opgemerkt dat de hierna te bespreken bewijsmiddelen en -overwegingen in het kader van de tenlastegelegde gewelds- en drugsfeiten (feiten 2 tot en met 14) ook redengevend zijn voor feit 1.
Gezamenlijk elementen, meerdere deelnemers en structuur/hiërarchie
De NLS is van oorsprong een straatbende, ontstaan in de wijk Koraalspecht in Curaçao, en heeft zich ontwikkeld tot een criminele organisatie die zich bezighoudt met overvallen, rips en drugshandel.
Uit meerdere getuigenverklaringen en onderschepte (versleutelde) communicatie blijkt dat de NLS bestond uit meerdere personen. [Betrokkene 1] zegt bijvoorbeeld het volgende in een OVC-gesprek van 11 april 2016: ‘Wij zijn van No Limit’ (het Gerecht begrijpt: No Limit Soldiers).
Verder is kenmerkend voor een organisatie een bepaalde structuur/hiërarchie. Binnen de NLS was deze structuur/hiërarchie naar het oordeel van het Gerecht duidelijk zichtbaar. Verdachte werd onder andere ‘No Limit General’ (generaal) genoemd en [medeverdachte 1] ‘Connel’ (kolonel).
Leden van de NLS mochten bovendien niet met mensen buiten de NLS praten over de NLS, in het bijzonder niet met politie en justitie. In een op 17 september 2013 onder verdachte in beslag genomen telefoon werd een foto van een krantenartikel d.d. 7 september 2013 aangetroffen met de kop: ‘No Limit Soldiers no ta papia’, wat betekent: ‘No Limit Soldiers praten niet’.
Oogmerk
Het Gerecht is op basis van de onderstaande bewijsmiddelen van oordeel dat de NLS zich bezighield met het plegen van liquidaties en internationale drugshandel. Uit het onderhavige dossier kan in de verschillende (versleutelde) communicatie nergens worden afgeleid dat verdachte en/of zijn medeverdachten het hebben over het produceren van muziek. Ook over bijvoorbeeld ‘[naam rapper]’ en/of ‘[naam muziekgroep/platenlabel]’ werd in de gesprekken nooit gesproken. Het Gerecht schuift het verweer van de verdediging dat de in de gesprekken bedoelde ‘[naam muziekgroep/platenlabel]’, te maken had met een muziekgroep/platenlabel, dan ook als volstrekt ongeloofwaardig terzijde.
Oogmerk plegen van levensdelicten
Het oogmerk van het plegen van levensdelicten was allereerst terug te zien bij de zogenaamde Hato-shooting op 15 juli 2014 op de luchthaven van Curaçao. Hierbij werden [slachtoffer 1 Hato-shooting]
-
Bedreigde getuige [anonieme getuige 1]: ‘[slachtoffer 1 Hato-shooting] heeft in 2011 ongeveer 10 kilo marihuana gestolen op Hato. Achteraf bleek dat het een partij van [medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] – de leiders van de NLS – te zijn. De NLS wilde wraak nemen op [slachtoffer 1 Hato-shooting].’
[21] -
Verbalisant: ‘Wie is [slachtoffer 1 Hato-shooting]?’ [Veroordeelde 4 Hato-shooting]: ‘Hij was van de BVC’.
[22] -
‘ ‘Waarom had [slachtoffer 1 Hato-shooting] dood moeten gaan?’ [Betrokkene Hato-shooting]: ‘dat is volgens mij omdat [slachtoffer 1 Hato-shooting] een keer 40 kilo cocaïne van [medeverdachte 1] had gestolen. [Medeverdachte 1] en [bijnaam verdachte] wilden [slachtoffer 1 Hato-shooting] en nog meer gasten van BVC dood.’
[23]
Anders dan de verdediging heeft bepleit, heeft het Gerecht geen redenen om de betrouwbaarheid van voornoemde verklaringen in twijfel te trekken. De getuigen belastten zichzelf, mogelijk met gevaar voor eigen leven gelet op het criminele milieu waarin zij zich bevonden. Dat de verklaringen mogelijk op sommige punten inconsistent zijn, is dan ook goed te begrijpen. Die inconsistentie maakt echter niet dat de verklaringen in zijn geheel onbetrouwbaar zijn, temeer nu deze verklaringen met betrekking tot feit 1 – zoals hierna zal blijken – op essentiële punten worden ondersteund door ander bewijs in het dossier. Verder is niet gesteld of gebleken dat deze personen redenen hadden om verdachte onterecht te belasten. Het Gerecht zal deze verklaringen, voor zover relevant, dan ook betrekken bij de beoordeling van het bewijs. Verder acht het Gerecht het relevant dat de schutters van deze liquidaties, maar ook de personen die de vluchtauto hebben bestuurd en/of rugdekking hebben gegeven en degene die informatie heeft verstrekt allen onherroepelijk zijn veroordeeld voor deze liquidaties en gerelateerd zijn aan de NLS.
Dat de NLS moorden pleegden om wraak te nemen, was ook goed terug te zien na de moord op de vriendin van verdachte, [vriendin verdachte] (het Gerecht merkt op dat zij ook wel [vriendin verdachte] wordt genoemd), op 5 november 2015.
6 november 2015
7 november 2015
9 november 2015
Leden van de NLS zijn vervolgens op zoek gegaan naar de verantwoordelijken voor de liquidatie van [vriendin verdachte] en hebben hier onderling contact over gehad. Ook werd er een budget beschikbaar gesteld door de NLS voor het laten uitvoeren van de (pogingen tot) liquidaties.
Op 5 november 2015 had [medeverdachte 4] (als gebruiker van PGP-safe accountnaam [PGP 1]
Op 12 april 2016 had [medeverdachte 1] contact met [medeverdachte 3] en zei [medeverdachte 1] het volgende
Het Gerecht komt tot het oordeel dat op alle hiervoor door NLS-leden genoemde personen een (dodelijke) aanslag werd gepleegd. [Slachtoffer feit 5] werd op 7 februari 2016 in Saint Martin beschoten en overleed op 8 februari 2016 aan zijn verwondingen.
Oogmerk plegen van drugshandel
Dat de NLS zich eveneens bezighield met de handel in verdovende middelen blijkt onder andere uit afgeluisterde OVC-gesprekken, waarin [betrokkene 1], [betrokkene 3] en meerdere onbekend gebleven personen praatten over onder andere de handel in verdovende middelen, terwijl zij in diezelfde gesprekken – zoals hiervoor al aangehaald – zeggen dat zij van de NLS zijn:
11 april 2016
13 april 2016
15 april 2016
In dit kader acht het Gerecht verder van belang wat verdachte op 7 april 2016 tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] zei: ‘De lijnen die we nu hebben, moeten we vast houden. We kunnen dat aan niemand zomaar weggeven. Je moet die twee dingen valideren, want het zijn die lijnen die het geld binnen zullen brengen. Om die dingen doen, die gedaan moeten worden’.
Ook uit de hierna te bespreken bewijsmiddelen en -overwegingen in het kader van de bewezenverklaarde drugsfeiten (onderzoek Sparrow) blijkt naar het oordeel van het Gerecht dat de NLS betrokken was bij de internationale handel in verdovende middelen. Het Gerecht verwijst in dit verband naar de bewijsmiddelen ten aanzien van de feiten 11, 12, 13 en 14 die ook redengevend zijn voor dit onderdeel van feit 1. Het Gerecht komt tot het oordeel dat de handel in verdovende middelen door de NLS (onder andere) tot doel had om de liquidaties te kunnen betalen.
Het Gerecht concludeert op basis van al het voorgaande dat de NLS gedurende meerdere jaren in een duurzaam, georganiseerd en gestructureerd verband ernstige strafbare feiten heeft gepleegd.
Is verdachte lid en/of leider geweest van de NLS?
Verdachte heeft ontkend lid te zijn geweest van de NLS. Ook hier denkt het Gerecht anders over. Naar het oordeel van het Gerecht kan alleen al op basis van de voorgaande bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, geen andere conclusie getrokken worden dan dat verdachte lid was van de NLS. De volgende vraag die het Gerecht moet beantwoorden is of verdachte leider was van de NLS.
Hoewel verdachte ten stelligste heeft ontkend dat hij de leider was van de NLS, kan naar het oordeel van het Gerecht op basis van de hierna te noemen bewijsmiddelen geconcludeerd worden dat verdachte (een van) de leider(s) is geweest van de NLS. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de verklaringen van de eerder genoemde [veroordeelde 4 Hato-shooting], bedreigde getuige [anonieme getuige 2] en bedreigde getuige [anonieme getuige 1]
Het Gerecht ziet het bewijs voor verdachtes leiderschap van de NLS ook in (versleutelde) berichten en gesprekken. Het Gerecht beseft dat in deze gesprekken niet expliciet werd benoemd dat de verdachte de leider was van de NLS. Echter, op basis van de hierna te vermelden bewijsmiddelen kan naar het oordeel van het Gerecht worden geconcludeerd dat verdachte de persoon was die (op een zeer dwingende wijze) opdrachten en informatie gaf aan andere personen. Hij bepaalde wat er ging gebeuren, door wie en wanneer als het ging om het liquideren van mensen en de drugshandel. Illustrerend voor verdachtes leidinggevende rol binnen de NLS zijn de hierna te vermelden opmerkingen waarin verdachte het heeft over ‘mijn mensen’, ‘mijn team’, ‘veel nieuwe soldaten’ en ‘als hij vrijkomt zet hij ze uit de bende’. Uit de bewijsmiddelen volgt dat door medeverdachten vervolgens ook werd gehandeld in opdracht van verdachte. Het Gerecht zal hieronder kort een aantal bewijsmiddelen ter illustratie opnemen die naar het oordeel van het Gerecht het oordeel kunnen dragen dat verdachte de leider was van de NLS.
6 november 2015
13 november 2015
14 november 2015
12 maart 2016
15 maart 2016
17 maart 2016
20 maart 2016
22 maart 2016
23 maart 2016: [Bijnaam verdachte] had veel nieuwe soldaten die hij aan [betrokkene 1] zou gaan voorstellen.
28 maart 2016
30 maart 2016: ‘[Bijnaam verdachte] zegt dat de jongen niet loyaal zijn, ze doen alsof, en ze doen de dingen niet zoals het hoort. Als hij vrijkomt zet hij ze uit de bende’.
31 maart 2016:
7 april 2016: Verdachte: ‘Maar je moet uitzoeken wie de kerel is die op [vriendin verdachte] geschoten heeft. Ik ga zijn hele familie vermoorden. Ik wil precies weten wie. Anders zal het eindigen dat ik heel, maar heel veel mensen pijn zal doen.’ [betrokkene 3] werd door verdachte de opdracht gegeven om een handtas te regelen. Wanneer hij zeker weet dat hij weggaat (het Gerecht begrijpt: vrijkomt) dan laat hij [betrokkene 1] en [betrokkene 3] weten wat zij moeten doen. Zij gaan iets gruwelijks in elkaar zetten. Verdachte geeft aan dat zij nu moeten gaan werken en dat zij veel geld nodig hebben om in alle rust te gaan leven. Daarvoor moeten de lijnen (het Gerecht begrijpt: drugslijnen) behouden blijven, want dat zijn de lijnen die geld opleveren, om de dingen te doen die gedaan moeten worden.
Conclusie met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit
Op basis van het voorgaande en de nog te vermelden bewijsmiddelen en -overwegingen in het kader van de bewezenverklaarde gewelds- en drugsfeiten, komt het Gerecht tot het volgende oordeel met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit.
Als leider van de NLS zette verdachte de opdracht uit om de opdrachtgevers en uitvoerders van de liquidatie van [vriendin verdachte] op te sporen en te vermoorden. Verdachte gaf meerdere keren aan dat dingen geregeld moesten worden en dat er ‘gas’ gegeven moest worden. Verdachte had de beschikking over ‘zijn mensen’ en zijn ‘team’. Verdachte had als tussenpersonen voor zijn opdrachten de beschikking over onder andere [medeverdachte 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 1]. [Medeverdachte 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] hielden verdachte op de hoogte over de zoektocht naar de vermoedelijke betrokkenen. [Medeverdachte 4] gaf de opdrachten en informatie van verdachte vervolgens via PGP-safe door aan [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] zorgde voor de financiering/het budget van/voor de moorden en hielp bij de zoektocht naar de opdrachtgevers en uitvoerders van de moord op [vriendin verdachte]. [Medeverdachte 1] had voor de zoektocht naar schutters in zijn beurt een direct PGP-contact met [medeverdachte 2]. [Medeverdachte 2] zorgde voor het regelen van de schutters en was zodoende de moordmakelaar. Verder is uit de hiervoor aangehaalde (en de nog aan te halen) berichten in het kader van de moordaanslag op [slachtoffer feit 6] en [slachtoffer feit 7] naar voren gekomen dat [medeverdachte 3] informatie verschafte aan [medeverdachte 1] over de betrokkenheid van [slachtoffer feit 7] en [slachtoffer feit 5] en hielp zij bij de uitbetaling van de schutter(s) van de poging tot moord op [slachtoffer feit 6]. Zoals hiervoor is overwogen zijn de door voornoemde NLS-leden genoemde betrokkenen bij de liquidatie van [vriendin verdachte] vervolgens ook allemaal beschoten, waarbij uiteindelijk [slachtoffer feit 5], [slachtoffer feit 7] en [slachtoffer feit 9] ook daadwerkelijk zijn geliquideerd.
Zoals bij de bespreking van feiten 2, 3 en 4 zal blijken gaat het Gerecht ervan uit dat de liquidaties van [slachtoffer 1 Hato-shooting] en [slachtoffer 2 Hato-shooting] te maken hebben met het conflict dat bestond tussen NLS en BVC. De voor die liquidaties veroordeelde personen zijn allen ook gelieerd aan de NLS. De conclusie kan ook niet anders zijn dan dat de opdracht tot de liquidaties uit de hoek van de NLS kwam. Of verdachte uiteindelijk ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor deze liquidaties wordt hierna nader besproken.
Daarnaast is gebleken dat verdachte betrokken was bij de internationale handel in verdovende middelen voor de NLS. Verdachte bemoeide zich actief met de wijze van transport, de hoeveelheden, de prijs en de eindbestemmingen van de verdovende middelen. Verdachte werd op de hoogte gehouden over de transporten en hij, verdachte, informeerde vervolgens de ontvanger van de verdovende middelen. De tussenpersonen, waaronder [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6], regelden het transport van de verdovende middelen en uit de berichten volgt dat verdachte ook hier een aansturende/leidende rol in had.
Ondanks de vrijheidsbeneming van een (1) van de leiders, verdachte, en het verblijf van leden van de NLS in meerdere landen, bijvoorbeeld [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], wisten de NLS-leden elkaar goed te vinden om boodschappen (door) te geven en te ontvangen met betrekking tot (de pogingen tot) liquidaties en de internationale drugshandel. Er was veelvuldig overleg tussen de NLS-leden. Dit gebeurde via bezoeken in de gevangenis en telefoongesprekken (van/met onder andere [medeverdachte 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 1]) en gesprekken via versleutelde telefoons (voor de levensdelicten onder andere via [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en voor de drugsfeiten onder andere met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]). Hieruit leidt het Gerecht af dat de NLS de rolverdelingen van de verschillende leden goed kenden en elkaar via verschillende (beveiligde) communicatiekanalen wisten te vinden. In dit kader acht het Gerecht verder van belang dat in de onderlinge communicatie onder meer in versluierde taal werd gesproken. Het doel van het versluierend taalgebruik is, zo moet worden aangenomen, om over moordplannen en de handel in verdovende middelen en daarmee samenhangende zaken te kunnen spreken zonder dat dit uit de concrete inhoud van de gesprekken blijkt, althans zou moeten blijken. Zo gebruikte verdachte bijvoorbeeld het woord ‘missie’ en dat ‘de rally’ binnenkort zal starten. De verdachten begrepen, zo kan uit het verloop van de gesprekken worden opgemaakt, heel goed wat er met de onderling gehanteerde geheimtaal werd bedoeld. Hierdoor wordt de samenhang van de organisatie versterkt.
Gelet op de rol van verdachte is het Gerecht van oordeel dat hij een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het oogmerk van de organisatie van het plegen van levensdelicten en de handel in verdovende middelen en dat hij, als leider van de NLS, daarvan ook onderdeel uitmaakte.
Tot slot merkt het Gerecht op dat zij aanneemt dat met de handel in verdovende middelen veel geld werd verdiend, welk geld vervolgens – om er enig profijt van te kunnen hebben – witgewassen diende te worden. Toch kan op basis van het onderhavige dossier niet worden vastgesteld wat verdachtes rol hierin was. Het Gerecht spreekt verdachte dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging vrij.
Voor het overige komt het Gerecht tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde feit.
4.3. Vrijspraak van de tenlastegelegde feiten 2, 3 en 4 (zaaksdossier Ceto)
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor de feiten 2, 3 en 4, de feiten die betrekking hebben op de zogenaamde ‘Hato-shooting’. De verdediging heeft zich – in de kern – op het standpunt gesteld dat het dossier geen enkel concreet, objectief of verifieerbaar stuk bevat waaruit een actieve rol van verdachte als uitlokker van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten kan worden afgeleid. Ook geven de (getuigen)verklaringen de mogelijkheid van een scenario dat andere personen de opdrachtgevers zijn geweest voor de liquidatie van [slachtoffer 1 Hato-shooting].
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten bewezen te verklaren.
Hoewel het Gerecht hiervoor heeft overwogen dat verdachte één van de leiders van de NLS was en er bovendien sterke aanwijzingen zijn dat verdachte (één van) de opdrachtgever(s) was van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, komt het Gerecht toch tot het oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van deze feiten te komen. Het Gerecht overweegt daartoe als volgt.
Feiten en omstandigheden
Op 15 juli 2014 vond er een uiterst brutale en nietsontziende schietpartij plaats op de luchthaven van Curaçao. Hierbij kwamen [slachtoffer 1 Hato-shooting] (hierna: [slachtoffer 1 Hato-shooting]) en [slachtoffer 2 Hato-shooting] (hierna: [slachtoffer 2 Hato-shooting]) om het leven. De omstanders [slachtoffer 3 Hato-shooting], [slachtoffer 4 Hato-shooting], [slachtoffer 5 Hato-shooting], [slachtoffer 6 Hato-shooting], [slachtoffer 7 Hato-shooting], [slachtoffer 8 Hato-shooting] en/of [slachtoffer 9 Hato-shooting] raakten door de rondvliegende kogels (ernstig) gewond. Uit de inhoud van het dossier blijkt dat de ‘Hato-shooting’ voor de nabestaanden en de direct betrokken slachtoffers veel leed heeft gebracht. Uit de vorderingen van de benadeelde partijen leidt het Gerecht ook af dat de veroorzaakte psychische en fysieke schade nog altijd doorklinkt in de levens van de nabestaanden en de slachtoffers. Ook uit de berichtgevingen in de media concludeert het Gerecht dat de Hato-shooting tot op de dag van vandaag diepe indruk maakt op de samenleving van Curaçao, zelfs nu deze schietpartij al ruim 11 jaren geleden heeft plaatsgevonden.
In de periode tussen de Hato-shooting en de behandeling van verdachtes strafzaak zijn meerdere personen door het Gerecht (en vervolgens door het Hof) veroordeeld vanwege hun betrokkenheid bij de Hato-shooting. De opgelegde straffen varieerden van vier jaren gevangenisstraf tot levenslang voor de schutters.
De ‘Hato-shooting’ kan op basis van de inhoud van het dossier en de uiterlijke verschijningsvorm naar het oordeel van het Gerecht zonder twijfel worden gekwalificeerd als een pure liquidatie van [slachtoffer 1 Hato-shooting] en [slachtoffer 2 Hato-shooting] vanwege een drugsconflict tussen de NLS en de BVC. Het Gerecht gaat er ook vanuit dat de uitvoerders in opdracht van een ander of anderen – tegen betaling van een geldbedrag – hebben gehandeld. Anders dan de verdediging ziet het Gerecht in het dossier geen aanknopingspunten voor een scenario dat één van de uitvoerders zelf de opdracht heeft uitgezet om [slachtoffer 1 Hato-shooting] en [slachtoffer 2 Hato-shooting] van het leven te beroven. Het Gerecht gaat bij de beoordeling van deze feiten uit van de situatie dat de uitvoerders zijn uitgelokt door een ander/anderen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het onderliggende dossier verdachte één van de uitlokkers was van de moord op [slachtoffer 1 Hato-shooting] en [slachtoffer 2 Hato-shooting]. Het Gerecht komt – anders dan de officier van justitie – niet tot deze conclusie, ondanks dat er meerdere verklaringen in het dossier te vinden zijn die in de richting van verdachte wijzen. Het Gerecht overweegt als volgt.
[Veroordeelde 4 Hato-shooting] verklaarde op 23 oktober 2014 zowel in een gesprek met de officier van justitie als in een politieverhoor dat de leiders van de NLS, [verdachte] en [medeverdachte 1], via een tussenpersoon betaald zouden hebben voor de liquidatie van [slachtoffer 1 Hato-shooting]. [Veroordeelde 4 Hato-shooting] had dit gehoord van de uitvoerders [veroordeelde 1 Hato-shooting], [veroordeelde 2 Hato-shooting] en [veroordeelde 3 Hato-shooting]. [Betrokkene Hato-shooting] heeft verklaard dat verdachte en [medeverdachte 1] [slachtoffer 1 Hato-shooting] en andere leden van de BVC dood wilde hebben. [Slachtoffer 1 Hato-shooting] moest dood vanwege een door [slachtoffer 1 Hato-shooting] gestolen partij drugs van de NLS. [betrokkene Hato-shooting] verklaarde verder dat [medeverdachte 1] de persoon was die betaalde voor de liquidatie en verdachte de persoon was die druk zette. Echter, hoe dat ‘druk zetten’ door verdachte eruit zag, bijvoorbeeld in woorden en/of gebaar, is naar het oordeel van het Gerecht niet duidelijk naar voren gekomen uit de verklaringen van [betrokkene Hato-shooting]. Ook [betrokkene Hato-shooting] verklaarde dat de uitvoerders van de Hato-shooting via een tussenpersoon zouden zijn uitbetaald. [betrokkene Hato-shooting] heeft (een aantal van) de uitvoerders, te weten Maria, [veroordeelde 2 Hato-shooting] en [veroordeelde 3 Hato-shooting], na de liquidaties gezien met een (grote) hoeveelheid geld. Evenals [betrokkene Hato-shooting] verklaarde ook bedreigde getuige [anonieme getuige 1 bij de rechter-commissaris dat een onderliggend drugsconflict de reden was van de liquidatie van [slachtoffer 1 Hato-shooting]. De leiders van de NLS, verdachte en [medeverdachte 1], bleken de eigenaren te zijn van de weggenomen partij drugs. De NLS wilde daarom wraak nemen op [slachtoffer 1 Hato-shooting]. Er waren verschillende pogingen ondernomen om [slachtoffer 1 Hato-shooting] te liquideren. Vervolgens lijken er in de jaren 2012, 2013 en 2014 meerdere moordaanslagen gelinkt te zijn aan de vete tussen de NLS en de BVC. Verder blijkt uit een tapgesprek van 15 mei 2020 tussen [getuige 2] en [getuige 3], de ex van [medeverdachte 1], dat hij, [getuige 2], tegen haar had gezegd dat verdachte [slachtoffer 1 Hato-shooting] heeft vermoord. Op 3 maart 2021 werd [getuige 2] geconfronteerd met dit tapgesprek en hij verklaarde dat [slachtoffer 1 Hato-shooting] drugs of geld zou hebben gestolen van de NLS. Hij gaf aan dat hij had gehoord dat verdachte [slachtoffer 1 Hato-shooting] had vermoord. Naast de hiervoor genoemde verklaringen was verder uit onderzoek gebleken dat verdachte, die in de periode van de liquidatie over een telefoon beschikte tijdens zijn detentie in een andere strafzaak, foto’s van [slachtoffer 1 Hato-shooting] en [slachtoffer 2 Hato-shooting] had ontvangen, liggend in hun doodskist. Deze foto’s zou verdachte moeten hebben ontvangen in de periode van 23 juli 2014 (de dag van de begrafenis) tot en met 31 juli 2014 (de dag dat verdachtes telefoon in beslag werd genomen).
Conclusie
Hoewel het Gerecht al heeft overwogen de betrouwbaarheid van de (getuigen)verklaringen in onderhavig zaaksdossier niet in twijfel te trekken, dient aan de andere kant met deze verklaringen voorzichtig te worden omgegaan. Deze getuigenverklaringen zijn naar het oordeel van het Gerecht namelijk zogenaamde belastende ‘de-auditu’ (van-horen-zeggen) verklaringen. Deze verklaringen zijn op zichzelf bruikbaar voor het bewijs, maar met dergelijke verklaringen dient in de regel behoedzaam te worden omgegaan. Dit geldt temeer wanneer het een anonieme de auditu verklaring betreft. Ook die verklaring kan voor het bewijs worden gebruikt, maar moet dan wel steun vinden in ander voorhanden bewijsmateriaal (artikel 387 SvC).
Het Gerecht heeft hiervoor al overwogen dat verdachte de leider was van de criminele organisatie NLS. Ook zijn er aanwijzingen in het dossier te vinden die wijzen op een geëscaleerd drugsconflict tussen de NLS en de BVC die vermoedelijk heeft geleid tot meerdere (pogingen) tot moord(en) in de jaren 2012, 2013 en 2014, waarbij verschillende leden van de NLS en BVC doodgeschoten werden, dan wel gewond raakten. Bij deze schietpartijen waren NLS-leden betrokken die later veroordeeld zijn voor de Hato-shooting. Het Gerecht acht het gelet op deze omstandigheden dan ook moeilijk voor te stellen dat de leiders van de NLS, waaronder in ieder geval verdachte, geen wetenschap hebben gehad van (de plannen met betrekking tot) de liquidatie van [slachtoffer 1 Hato-shooting].
Echter, voor een bewezenverklaring van uitlokking tot moord is meer nodig dan het enkel kunnen vaststellen dat verdachte (zeer vermoedelijk) wetenschap heeft gehad van een plan om [slachtoffer 1 Hato-shooting] te vermoorden. Met zekerheid kan vastgesteld worden dat verdachte niet aanwezig was bij de uitvoering van het misdrijf. Verdachte zat op dat moment namelijk gedetineerd in een ander land. Op basis van het dossier kan verder ook niet worden vastgesteld dat verdachte op belangrijke momenten een rol had bij de Hato-shooting, bijvoorbeeld voor en/of na de schietpartij op 15 juli 2014. Er zitten in het onderhavige dossier bijvoorbeeld geen tekstberichten, telefoon-, OVC-gesprekken en/of financiële transacties waaruit de vermeende opdracht van verdachte om [slachtoffer 1 Hato-shooting] te liquideren kan worden afgeleid.
Het Gerecht komt daarom tot het oordeel dat de belastende van-horen-zeggen verklaringen van meerdere getuigen en het feit dat kort na de Hato-shooting foto’s van de lichamen van [slachtoffer 1 Hato-shooting] en [slachtoffer 2 Hato-shooting] zijn aangetroffen in een telefoon van verdachte, onvoldoende zijn om tot een bewezenverklaring van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten te kunnen komen. Op basis van deze stukken kan het Gerecht namelijk niet vaststellen of verdachte iets heeft gedaan en/of gezegd dat een wilsbesluit bij een ander of anderen heeft opgewekt. De steun in ander bewijsmateriaal ziet het Gerecht ook niet.
De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten.
4.4. De wraakmoorden (de feiten 5 tot en met 10)
De officier van justitie heeft de gedragingen van verdachte die in verband zijn gebracht met de vermeende wraakacties naar aanleiding van de moord op [vriendin verdachte] (de feiten 5 tot en met 10 op de tenlastelegging) gekwalificeerd als – kortgezegd – (primair) medeplegen uitlokking (pogingen tot) moord(en). Het Gerecht zal hierna eerst de feiten en omstandigheden met betrekking tot de zogenoemde ‘wraakmoorden’ weergeven. Vervolgens volgt – samengevat – het juridisch kader. Daarna zal het Gerecht een oordeel geven over de onder 5 tot en met 10 tenlastegelegde feiten.
Het Gerecht hecht eraan op te merken dat zij met het Openbaar Ministerie en de verdediging van oordeel is dat in beginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van onherroepelijke rechterlijke beslissingen. Het Wetboek van Strafvordering biedt steun aan die gedachte. Dit uitgangspunt neemt niet weg dat het Gerecht onafhankelijk op grond van eigen onderzoek oordeelt over de in deze strafzaak aan verdachte gemaakte verwijten. Daarbij komt het Gerecht tot een eigen waardering van het bewijsmateriaal en het kan dan ook voorkomen dat verdachte voor een bepaald feit wordt vrijgesproken terwijl op grond van hetzelfde dossier een medeverdachte wordt veroordeeld. Ook andersom is denkbaar.
Tot slot acht het Gerecht het van belang om op te merken dat bij het vaststellen van de feiten en de mate van betrokkenheid van verdachte bij de tenlastegelegde feiten, het Gerecht er niet aan ontkomt om ook de rol van anderen, die zich wellicht later nog dienen te verantwoorden bij de rechter, te duiden. Dit zal echter geen oordeel inhouden over de schuld van deze personen.
4.4.1. Feiten en omstandigheden met betrekking tot de wraakmoorden
Inleiding
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de uitlokker was van de moordaanslagen op [slachtoffer feit 5], [slachtoffer feit 6], [slachtoffer 1 van feit 8], [slachtoffer feit 9] en [slachtoffer feit 10] op basis van onder andere PGP-, OVC- en tapgesprekken. Van de aanslagen op [slachtoffer 2 van feit 8] en [slachtoffer feit 7] zal verdachte moeten worden vrijgesproken, aldus de officier van justitie.
Daartegenover staat de ontkenning van verdachte bij enige moordaanslag betrokken te zijn geweest. Verdachte heeft – in de kern – verklaard dat hij boos en verdrietig was na de moord op [vriendin verdachte] en zich in gesprekken met anderen ook zo uitte, maar dat dit niet betekende dat hij opdracht heeft gegeven tot het plegen van (pogingen tot) moorden. Verder heeft verdachte verklaard dat hij sommige uitspraken die in het dossier staan niet heeft gezegd, dan wel dat deze berichten verkeerd zijn geïnterpreteerd en/of vertaald. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op de mogelijke motieven van anderen om de slachtoffers van de ten laste gelegde (pogingen tot) moord(en) om het leven te brengen, wat een contra-indicatie voor betrokkenheid van verdachte bij de moorden zou zijn.
Zoals hiervoor in het kader van de criminele organisatie al is vastgesteld door het Gerecht, was verdachte boos en zinde hij op wraak op iedereen die – in zijn ogen – betrokken was bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Deze personen moesten gedood worden. Verdachte gaf daarbij de opdracht aan anderen om op zoek te gaan naar de betrokkenen.
Feiten en omstandigheden
Het Gerecht gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 november 2015 krijgt het ‘centre operationnel de la Gendarmerie de Saint Martin’ bericht over schoten met een vuurwapen in het Quartier d’Orleans in Saint Martin.
Direct na de moord op [vriendin verdachte] waren meerdere personen, waaronder verdachte, op zoek naar de verantwoordelijken voor de liquidatie van [vriendin verdachte]. Uit zowel telefoon-, PGP- als OVC-gesprekken wordt naar het oordeel van het Gerecht duidelijk dat wraak genomen moest worden op deze personen. Er werden door verdachte en medeverdachten vervolgens namen genoemd, geld beschikbaar gesteld (om informatie in te winnen en de schutters te betalen) en er werd ook contact gelegd met de schutters:
5 november 2015: [Medeverdachte 4] (PGP-safe [PGP 1]) had contact met [medeverdachte 1] (PGP-safe [PGP 2]). [Medeverdachte 4] bracht [medeverdachte 1] op de hoogte van de aanslag op [vriendin verdachte]. Verder gaf [medeverdachte 4] aan dat zijn neef, een politieagent, bezig was om alles te checken. [Medeverdachte 1] gaf vervolgens aan dat ‘ze voor alles papieren zetten om de juiste informatie te krijgen’, ‘ze sint plat gaan branden’ en dat [medeverdachte 4] aan [bijnaam verdachte] door moest geven dat hij sterk moest blijven.
5 november 2015
6 november 2015
7 november 2015
7 november 2015
Verdachte wees dus twee dagen na de moord op [vriendin verdachte] meerdere personen aan als betrokkenen. Deze namen herhaalde verdachte op 8 november 2015: ‘Luister nou: [slachtoffer feit 9] [slachtoffer feit 6] en [betrokkene 7] zitten hier achter’
Uit getuigenverklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 8] blijkt dat met de bijnaam ‘[slachtoffer feit 6]’ [slachtoffer feit 6] werd bedoeld.
9 november 2015: [betrokkene 8] vertelde aan de politie dat [betrokkene 3], alias [betrokkene 3] en/of [betrokkene 3]
10 november 2015: [medeverdachte 1] zei tegen [medeverdachte 2] dat hij, [medeverdachte 2], het moest regelen met zijn soldaat. [Medeverdachte 1] wilde [slachtoffer feit 6] en [slachtoffer feit 5] dood. Daarna zouden zij op zoek gaan naar [slachtoffer feit 9].
10 november 2015: [medeverdachte 1] had op deze dag ook contact met [medeverdachte 4]. [Medeverdachte 1] gaf aan dat hij een groep heeft op ‘sn xroiit’ (het Gerecht begrijpt: St. Croix), maar dat bekend moest zijn waar en wie. [medeverdachte 4] gaf aan dat hij dit begreep en dat hij er bijna achter was hoe het precies zat. [Medeverdachte 4]: ‘Wij moeten op St. Kitts en St. Maarten zijn.’ [Medeverdachte 1] zei nogmaals dat hij wilde weten wie ‘dat ding’ gedaan had om hen te laten zien wat pijn zou betekenen. Hierop reageerde [medeverdachte 4] als volgt: ‘[Slachtoffer feit 9] e.a. en hun crew. Met [slachtoffer feit 6] e.a. Zij hebben dat ding laten doen!. Maar ‘neef’ is bezig om het mij heel precies te zeggen’. [medeverdachte 1] reageerde hierop als volgt: Kijk Sangre, [bijnaam verdachte] kan niet kome naar aanleiding van horen zeggen/roddels.’ Uit het verloop van het gesprek wordt naar het oordeel van het Gerecht met ‘[bijnaam verdachte]’ verdachte bedoeld. Hieruit leidt het Gerecht af dat verdachte moest bepalen wie de betrokkenen waren. [Medeverdachte 1] wilde het wel zeker weten. Verder zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 4] het volgende: ‘ja want wijlen [persoon 3] diende als chauffeur om [betrokkene 5] kapot te maken en zij hebben hem persoonlijk gezien. En toen onze persoon het ding hoorde, want de neef van [betrokkene 5] zei dat hij iedereen, die zijn oom neergeschoten had, zal vermoorden. En toen zij [slachtoffer feit 5] neergeschoten hadden, werd zijn ‘peiki’ ook door kogels geraakt’.
13 november 2015: [Medeverdachte 4] bezocht verdachte in de PI in [plaats].
15 november 2015: Verdachte belde met [betrokkene 3].
[Medeverdachte 4] informeerde hierover [medeverdachte 1] en [medeverdachte 1] informeerde [medeverdachte 2]. [Medeverdachte 2] gaf aan dat de schutters waren geregeld en dat ‘[betrokkene 9]’ [slachtoffer feit 9] wilde vermoorden.
Dat dit gesprek zou zijn gemanipuleerd, zoals wordt beweerd door verdachte tijdens de zitting, is naar het oordeel van het Gerecht niet onderbouwd. Bovendien past deze opmerking van verdachte bij zijn eerdere opmerkingen over [slachtoffer feit 9], inhoudende – kort gezegd – dat hij betrokken was bij de liquidatie van [vriendin verdachte] en dat de betrokkenen vermoord moesten worden.
27 december 2015: ‘[bijnaam verdachte] zegt dat hij erg veel last heeft van wat er met zijn vriendin gebeurd is. [Bijnaam verdachte] zegt dat hij die mensen begraven wil zien. Als die mensen dood zijn doet hij ([bijnaam verdachte]) niets. Hij wil ze allemaal dood zien. [Bijnaam verdachte] zegt dat hij nu vastzit maar als hij vrij is dan pas beginnen de uren te tellen’.
Eerste tussenconclusie: zoektocht naar betrokkenen bij de liquidatie van [vriendin verdachte], opdracht tot liquidatie van de betrokkenen en het regelen/beschikbaar stellen van geld en schutters
Uit het chronologische verloop van voornoemde gesprekken leidt het Gerecht af dat [medeverdachte 4] met verdachte besprak wat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] hadden besproken via PGP-safe. [Medeverdachte 4] was vervolgens de persoon die aan [medeverdachte 1] doorgaf wat hij, [medeverdachte 4], met verdachte had besproken via de telefoon en in de PI in [plaats]. Hierdoor was verdachte op de hoogte van wat er buiten de gevangenis door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] werd uitgezocht, geregeld en besproken en konden de boodschappen van verdachte via [medeverdachte 4] doorgegeven worden naar de buitenwereld, waaronder [medeverdachte 1]. Verder komt het Gerecht op basis van voornoemde gesprekken tot de conclusie dat verdachte, op basis van informatie van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 4], de persoon was die bepaalde wie de betrokkenen van de moord op [vriendin verdachte] waren en dat zij allemaal vermoord moesten worden. De boodschap dat de betrokkenen gevonden en vermoord moeten worden was ook goed doorgekomen bij [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] nam deze berichten ook zeer serieus. Hij was namelijk daags na de moord op [vriendin verdachte] bezig met het organiseren van de moorden op de betrokkenen. [Medeverdachte 1] had [medeverdachte 2] ingeschakeld als moordmakelaar en had een budget van 500.000 dollar vrijgemaakt voor de moorden. Ook [medeverdachte 2] kwam direct in actie en was bezig met de zoektocht naar de schutters voor de moorden en koppelde hier ook een concrete naam aan van ene “[betrokkene 9]”. Deze “[betrokkene 9]” had aangegeven dat hij heel graag [slachtoffer feit 9] wilde vermoorden.
Het Gerecht is dan ook van oordeel dat direct na de moord op [vriendin verdachte] serieuze plannen werden gemaakt om de betrokkenen bij de moord op [vriendin verdachte] – tegen betaling – te laten liquideren.
Vervolg feiten en omstandigheden
Van alleen boosheid, woede, dan wel grootspraak is naar het oordeel van het Gerecht geen sprake. Immers, de zoektocht van verdachte en de medeverdachten naar de betrokkenen en het voorbereiden van liquidaties was enkele maanden na de liquidatie van [vriendin verdachte] nog steeds in volle gang. Ook werden in de loop van de tijd nieuwe namen van de mogelijke betrokkenen genoemd door verdachte en medeverdachten. Gesprekken over de voorbereidingen van de liquidaties werden afgewisseld met gesprekken die ontegenzeggelijk over de drugshandel gingen en er werd gesproken om geld te maken zodat mensen konden worden ingeschakeld:
16 januari 2016
17 januari 2016
2 februari 2016
12 maart 2016
15 maart 2016
[Bijnaam verdachte] is op de hoogte van alles en [betrokkene 3] moet doen wat [bijnaam verdachte] zegt. Ik ben een soldaat zegt [bijnaam verdachte]. [Bijnaam verdachte] zegt hij heeft geld nodig om zijn dingen te betalen en zegt dat als nu 500 naar beneden komt, dan zal [betrokkene 1] wel zien wat er gaat gebeuren. [Bijnaam verdachte]: ‘[Betrokkene 3] (het Gerecht begrijpt: [betrokkene 3]) denk jij dat het een spel/geintje is? This thing from [vriendin verdachte] goes to the extreme, nothing more can happen to me. This is the last les I learn [betrokkene 3]. [Bijnaam verdachte] zegt dat hij een voorbeeld moet zetten, dit is geen spel.’ [Bijnaam verdachte]: ‘[betrokkene 3], je moet goed zijn met bepaalde mensen om dingen uit te zoeken. Je gaat mij lang in de gevangenis houden, want ik kan niet over bepaalde dingen over de telefoon met je hebben. Ze luisteren naar alle fucking ding wat ik zeg’. [Bijnaam verdachte]: ‘ik heb wat papier nodig [betrokkene 3]’. Vervolgens vertelt [bijnaam verdachte] dat hij [betrokkene 2] heeft gebeld en dat [betrokkene 2] tegen hem had gezegd dat zij is er klaar mee met dat fuck, het geregel van geld van [bijnaam verdachte] tussen haar en [betrokkene 3]. [Betrokkene 1]: ik wil veel mensen vermoorden. [Bijnaam verdachte]: het is zo meteen zover. Er moet respect zijn. Dat wil zeggen, ik wil blok zien en dan BAP!! Ja want, ik maak geen geintje. Als [betrokkene 15] komt, doe zo BAAAM, blokkeer de mannen, dat [betrokkene 15] daar blijft staan, maar met alles aan, handschoenen en dingen en [betrokkene 15] aan en veeg de mannen in de auto, alle vier mensen, wegwezen.’ [Betrokkene 1]: ‘een heleboel mannen moeten nu vallen, zodat het respect weer zegeviert’. [Bijnaam verdachte]: ‘wat dan ook begin gewoon vanaf het dak, achterin en gewoon BAAAM!!’. [Betrokkene 3] geeft aan dat hij weet wat hij moet doen. Verder vertelt verdachte nog dat hij, [betrokkene 3], zich moet bedekken en wat kogels moet afvuren. [bijnaam verdachte]: ‘some money, stole a car, bam bam bam bam boem, buzz off/out in the morning, nothing go on’. [Bijnaam verdachte] richt zich tot [betrokkene 1]: ‘de mensen moet beginnen met praten; vanwaar, welke, wie, weet je hoe. Anders gaan er een heleboel onschuldige mensen weg. Maar vanaf het moment dat het dat meisje is overkomen, ik dacht van “swa”, die kerel, moet moet moet moet, want het is in jouw buurt/woonwijk, ze kunnen dat ding niet doen’. [Bijnaam verdachte]: ‘ik ben goed met dit meisje, [betrokkene 2]. Zij is een soldaat. Ze zit in mijn team’. Toen deze ding van [vriendin verdachte], toen zei ik “nee”. Nu is er geen geintje meer [betrokkene 3]. Now is it right right right till the respect get there. Die tweeling van “town”, je zal zien wat er met die mannen gaat gebeuren “swa”. Weet je hoe ze zullen blijven, wacht en je zal zien. Die van town die alsof lopen te doen. Ik pak ze hard aan. Ze lopen te klooien, een heleboel kleine jongens lopen domme dingen te doen. Nu is er geen vergiffenis/vergeving voor de mannen, geen genade voor deze mannen [betrokkene 3]. Omdat ik vastzit hebben ze die klote ding met [vriendin verdachte] gedaan, broer. Hele klote ding, ik accepteer het nooit van mijn leven. Ik heb niets meer te verliezen broer. Elk moment wanneer ik buiten kom, betaal ik mijn team op hem. Begrijp je? Dat zij hem met een vuurwapen/geweer oppakken. Begrijp je? Want daarbinnen wil ik hem hebben, begrijp je wat er aan de hand is? Zo dat ik met hem kan afhandelen, daarom zei ik tegen jou om de situaties voor mij te halen/regelen. Het zijn veel dingen, ik kan niet praten, want anders klappen/ontploffen ze hem meteen sangre. [Betrokkene 16] en iedereen zitten daar beneden vast. Heel veel soldaten zitten daar beneden vast. In een week of twee is dit anders nog, zij dachten van na de begrafenis van [vriendin verdachte]… niets. Nee het is niet zo, dit zal jaar, na jaar, na jaar, na jaar gaan. En data, ik heb de data bepaald om ook mensen te vegen (het Gerecht begrijpt: vermoorden). 5 november. Wanneer ik buiten ben, ik heb een beetje papier (het Gerecht begrijpt: geld), zal je sunami op 1 9 zien. [betrokkene 3], [betrokkene 3] je weet wat ik deed toen ik daar buiten was [betrokkene 3]. Ik jaag, ik blijf jagen tot wanneer ik gegeten heb. [Slachtoffer feit 9] wordt beschoten, deze man verstopt zich. Dezelfde jonge kerel die [vriendin verdachte] heeft vermoord, [slachtoffer feit 9], hij en [betrokkene 17]. [Betrokkene 1]: Je moet me twee laten vermoorden. Ik moet twee drie vermoorden om wat serieuzer te worden. [Bijnaam verdachte]: deze man, deze man, kijk ik had deze plan voor iemand anders. [Bijnaam verdachte]: veel mensen hebben dat wel, veel mensen… [betrokkene 29], de ene kerel die ontsnapt is, is een klootzak. Hij heeft geen geld, ik heb ook geen geld, anders had je allang gehoord. [betrokkene 3]: ‘Ik kom terug als een goede soldaat. Als ik niet terugkom, ben ik er uit gegaan als een goede soldaat’. Vervolgens informeert [betrokkene 1] verdachte over de terugkeer van [slachtoffer feit 9] op Sint Maarten. [Bijnaam verdachte]: [slachtoffer feit 9] woont dan daar beneden? Hij moet een manier zoeken om te betalen. Ik geloof ook niet meer in hem. Bal/kogel heb ik voor hem, weet je’. [Bijnaam verdachte]: ‘er moet papier gemaakt worden’. [Betrokkene 1]: ‘ik wil veel mensen om te vermoorden’. [bijnaam verdachte]: ‘de mensen hebben tegen hun gelogen dat het alleen 200 is. Maar bleek dat er nog 400 waren. Een punt 2 miljoen extra, 12 miljoen’.
Uit het dossier leidt het Gerecht af dat verdachte het hiervoor heeft over [betrokkene 29], alias ‘[betrokkene 29]/[betrokkene 29]’, die op 15 februari 2016 is ontsnapt uit de Point Blanche gevangenis in Sint Maarten.
15 maart 2016
Hierna zal het Gerecht onderbouwen waarom hier met ‘[slachtoffer feit 5]’ [slachtoffer feit 5] werd bedoeld.
Dat verdachte ook na vier maanden na de moord op zijn vriendin nog plannen blijft maken de vermeende betrokkenen bij die moord iets aan te doen, blijkt ook uit de in maart 2016 gevoerde gesprekken.
17 maart 2016
19 maart 2016
20 maart 2016
23 maart 2016
Anders dan de verdediging heeft betoogd leidt het Gerecht uit bovengenoemd gesprek af dat verdachte het heft in eigen handen zou gaan nemen en op mensen gaat schieten en vooral niet vertrouwde op de werkzaamheden van politie en justitie.
25 maart 2016
31 maart 2016
31 maart 2016
7 april 2016
9 april 2016
9 april 2016
10 april 2016
10 april 2016: [Medeverdachte 1] had contact met PGP-account [PGP 4]. Dit betrof [medeverdachte 3].
10 april 2016
11 april 2016
11 april 2016
12 april 2016
12 april 2016
Het Gerecht begrijpt dit gesprek zo dat er gewacht moest worden op een moordaanslag op [slachtoffer 1 van feit 8], zodat er geen link werd gelegd met de moord op [slachtoffer feit 6].
13 april 2016
14 april 2016
17 april 2015: [Medeverdachte 1] had, gebruikmakend van Ennetcom-account [ennetcom 1]
20 april 2016: Verdachte: ‘[slachtoffer feit 6] (het Gerecht begrijpt: [slachtoffer feit 6] [slachtoffer feit 6] die op 8 april 2016 is beschoten en zwaar gewond is geraakt) moet in leven blijven zodat hij het met zijn eigen ogen kan zien, niet iedereen moet dood.’
26 april 2016: Verdachte: ‘en nu dwingt men hem om naar St. Maarten te gaan en wanneer hij in St. Maarten aan komt, ze hebben N’s vrouw al vermoord (het Gerecht begrijpt: de vrouw van [bijnaam verdachte], [vriendin verdachte]). N zegt dat hij gaat zelf opzoek naar de gozers, want hij wil weten wie hem wilt vermoorden. N zegt hij is rustig maar ze hebben N wel wat aangedaan, en N is heel boos. Maar hij sterft niet, hij zal degene zijn die vermoordt. St. Maarten is van mij. Ik ben het zat te verdedigen, nu val ik aan. Als ik naar beneden ga en veel mensen vermoord/vele mensen afmaak en dat doe ik met mijn gelijk/overtuiging!!’.
Tweede tussenconclusie: ook anderen betrokken bij de liquidatie van [vriendin verdachte]
Het Gerecht leidt uit het geheel van de gesprekken af dat verdachte de persoon was die bepaalde welke personen vermoord moesten worden. In dit kader werd door verdachte ook gesproken over de ‘tweeling van town’ en in datzelfde gesprek werd ook ‘backstreet’ genoemd. Naar het oordeel van Gerecht kan uit de combinatie van voornoemde woorden afgeleid worden dat verdachte het heeft gehad over de tweelingbroers [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8]. Op 5 november 2016 vond er namelijk een schietincident plaats aan de [adres] in Sint Maarten. Hierbij werd het slachtoffer [slachtoffer 1 van feit 8] meerdere keren geraakt en werd ook zijn broer [slachtoffer 2 van feit 8] beschoten. Verder werd de naam van [slachtoffer feit 5] al eerder genoemd door [medeverdachte 1]. Ook verdachte heeft het gehad over [slachtoffer feit 5] toen hij op 10 april 2016 het volgende zei: ‘er is een die [slachtoffer feit 5] heet, die is gestorven. Ze hebben hem 7 januari doodgeschoten’. Dit gesprek ging op dat moment over [slachtoffer feit 6] en [slachtoffer feit 9]. Zoals eerder was vastgesteld, ziet verdachte deze personen als de verantwoordelijken voor de liquidatie van [vriendin verdachte]. Het Gerecht zal later in dit vonnis uiteenzetten waarom zij tot de conclusie komt dat met ‘[slachtoffer feit 5]’ en ‘[slachtoffer feit 5]’, het latere slachtoffer [slachtoffer feit 5] werd bedoeld in voornoemde gesprekken. Verder blijkt naar het oordeel van het Gerecht dat [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], na de poging tot moord op [slachtoffer feit 6], druk bezig zijn met de uitbetaling van de schutters. Verdachte wordt bovendien geïnformeerd over deze aanslag. Hierover zal het Gerecht later meer overwegen.
Het Gerecht stelt daarom vast dat verdachte en zijn medeverdachten als betrokkenen bij de liquidatie van [vriendin verdachte] de (bij)namen van [slachtoffer feit 5], [slachtoffer feit 6], [slachtoffer feit 7], [slachtoffer 1 van feit 8], [slachtoffer 2 van feit 8] en [slachtoffer feit 9] hebben genoemd. Op al deze personen is later ook een aanslag gepleegd.
Derde tussenconclusie: de rolverdeling verdachte en medeverdachten
Uit het geheel van de gesprekken, in onderling verband en samenhang bezien, komt het Gerecht tot het oordeel dat verdachte niet wilde dat er gewacht werd met het vermoorden van de betrokkenen. Er moest geld verdiend worden met de drugshandel en er moest – via tussenpersonen – dingen geregeld worden ter voorbereiding op de moorden. Dit alles moest geregeld worden terwijl verdachte gedetineerd zat in de PI in [plaats]. Verdachte herhaalde in de gesprekken meermalen dat hij geld nodig had voor de moorden. Of zoals verdachte het verwoordde: ‘om de dingen te kunnen doen’. Ondanks dat verdachte wilde dat door anderen zaken geregeld dienden te worden tijdens zijn detentie, wilde verdachte ook de tijd nemen voor de daadwerkelijke uitoefening van de moorden, zodat de potentiële slachtoffers niet op hun hoede zouden zijn. Deze werkwijze was ook terug te zien in de hiervoor vermelde gesprekken tussen medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], in die zin dat zij voornemens waren om moordaanslagen te verspreiden in tijd, zodat politie en justitie geen verband zouden leggen tussen de slachtoffers van de moorden en dat deze personen vermoord moesten worden als vergeldingsactie van de liquidatie van [vriendin verdachte].
Verder is uit de voorgaande bewijsmiddelen gebleken dat verdachte voor het uitzetten van de opdrachten meerdere tussenpersonen inzette, zoals [medeverdachte 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 1]. Zij waren de personen die hem meerdere keren in de PI in [plaats] hebben bezocht en met hem hebben gebeld. Hoewel [betrokkene 3] en [betrokkene 1] bij de rechter-commissaris hebben verklaard dat zij geen opdrachten hebben uitgevoerd of doorgegeven van verdachte, komt uit de voorgaande bewijsmiddelen een geheel ander beeld naar voren. Het Gerecht hecht dan ook geen waarde aan de door [betrokkene 3] en [betrokkene 1] afgelegde verklaringen bij de rechter-commissaris met betrekking tot de rol/positie van verdachte. Uit de tap- en OVC-gesprekken is namelijk duidelijk geworden dat [medeverdachte 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] de personen waren die het werk voor verdachte zouden gaan verrichten. Gelet op de inhoud van de gesprekken waren [medeverdachte 4], [betrokkene 3] en [betrokkene 1] ook de personen die informatie deelden van andere personen met verdachte. Verdachte was, zoals hij zelf ook zei in één van de aangehaalde gesprekken, volledig op de hoogte van de situatie in Sint Maarten. [Medeverdachte 4] gaf de opdrachten en informatie van verdachte door aan [medeverdachte 1]. [Medeverdachte 4] regelde bijvoorbeeld samen met [medeverdachte 1] dat er in Sint Maarten – tegen betaling – informatie werd ingewonnen over de mogelijke schutter(s) en opdrachtgever(s) van de liquidatie van [vriendin verdachte]. Hierbij werd door [medeverdachte 4] onder andere gebruik gemaakt van een politieagent. [Medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] zaten er, naar eigen zeggen, bovenop. [Medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] regelde vervolgens – ook tegen betaling – de huurmoordenaars uit St. Croix. [Medeverdachte 1] regelde de financiering van de schutters. [Medeverdachte 1] had daarvoor een geldbedrag van (in totaal) 500.000 dollar beschikbaar gesteld voor het inwinnen van informatie en de betaling van de schutters. Verder is in dit kader ook gebleken dat de verdachte aan [betrokkene 1] en [betrokkene 3] de opdracht gaf om door middel van drugshandel, geld te genereren voor de financiering van de moorden. [Medeverdachte 2] regelde de schutters en onderhield het directe contact met de schutters, waaronder met ene ‘[betrokkene 9]’. Voor de daadwerkelijke uitbetaling van de schutters hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] onder andere de hulp ingeschakeld van [medeverdachte 3]. De uitbetaling vond plaats door middel van een geldbedrag en/of een hoeveelheid drugs.
De verdachte heeft voor al het voorgaande bewijs geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring gegeven. De verklaringen die de verdachte heeft afgelegd over de voor hem belastende feiten en omstandigheden, inhoudende dat berichten niet zijn gezegd en/of verkeerd zijn vertaald/geïnterpreteerd schuift het Gerecht ter zijde, nu zijn stellingen op geen enkele wijze zijn onderbouwd of op een andere manier zijn gebleken. Het Gerecht gaat dan ook uit van de juistheid van deze berichten.
De vraag is of de ten laste gelegde feiten bewezen verklaard kunnen worden op basis van al het voorgaande en, zo ja, hoe de gedragingen van verdachte strafrechtelijk gekwalificeerd dienen te worden. Het Gerecht zal bij het duiden van de betekenis en de strekking van voornoemde gesprekken uiteraard behoedzaamheid betrachten. Het Gerecht zal moeten nagaan of de voor het bewijs te bezigen tap-, OVC- en PGP-gesprekken, bezien naar hun inhoud, de chronologie van de gesprekken en de kring van deelnemers aan die gesprekken, in een met het ook op de bewijslevering betekenisvolle samenhang kunnen worden geplaatst.
Het Gerecht zal nu eerst het juridisch kader schetsen en vervolgens per tenlastegelegde feit beoordelen of er voldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van dat feit te kunnen komen.
4.4.2. Het juridisch kader
Medeplegen
Voor medeplegen van een strafbaar feit in de zin van artikel 1:123, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is vereist dat de verdachte daartoe met een of meer andere personen nauw en bewust samen heeft gewerkt. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht was. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verschillende gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Bij de vorming van zijn oordeel dat sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip, waarbij aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomst. Daarnaast hoeft voor medeplegen niet te worden vastgesteld wat ieders precieze rol is geweest.
Uitlokking
Om te kunnen spreken van (strafbare) uitlokking op grond van artikel 1:123 lid 1 sub b Sr, dient te worden voldaan aan een vijftal vereisten: 1) de uitlokker wilde dat een specifiek strafbaar feit werd gepleegd en dat een ander dat ging doen, hij moet met andere woorden zowel opzet hebben gehad op het uitlokken als op het strafbare feit dat hij heeft uitgelokt (dubbel opzet), 2) hij moet die ander op het idee gebracht hebben (aanzetten) het strafbare feit te begaan, 3) de uitlokker moet gebruikt gemaakt hebben van een of meer uitlokkingsmiddelen, 4) het uitgelokte delict moet zijn gevolgd en 5) degene die werd uitgelokt, moet strafbaar zijn. De uitlokkingsmiddelen betreffen giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding of door het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen of door een andere feitelijkheid.
De wettekst spreekt over het uitlokken van een feit en niet over het uitlokken van een bepaald persoon. Niet is vereist dat de uitlokker en de uitgelokte elkaar kennen of rechtstreeks contact hebben gehad. Uitlokking kan ook via een tussenpersoon plaatsvinden. Ook is niet vereist dat precies vast komt te staan wie het contact met de uitgelokte heeft gehad, op welke manier het contact met de uitgelokte heeft plaatsgevonden en met welke bewoordingen hij tot het plegen van het strafbare feit is aangezet. Niet is uitgesloten dat de uitgelokte op verschillende opeenvolgende momenten tot het plegen van het strafbare feit wordt aangezet, bijvoorbeeld doordat hem opeenvolgend inlichtingen worden verschaft of nadere beloften worden gedaan.
Voor het bewijs van uitlokking maakt het niet uit dat er bij de uitgelokte al een zekere bereidheid aanwezig was tot het plegen van (mogelijk soortgelijke) strafbare feiten. In deze zaak zijn met name de uitlokkingsmiddelen ‘giften’, ‘beloften’ en ‘inlichtingen’ van belang. Bij een ‘belofte’ kan het ook gaan om een geldbedrag dat in het vooruitzicht wordt gesteld voor het plegen van het strafbare feit. Voor het bewijs van een ‘belofte’ is het niet nodig dat ook vast komt te staan dat die belofte is ingelost. Bij ‘inlichtingen’ gaat het om mededelingen van feitelijke aard die van belang zijn met het oog op het te plegen delict, in die zin dat deze geschikt zijn om in die specifieke situatie ervoor te zorgen dat het delict wordt gepleegd. Om tot het bewijs van uitlokking te komen, moet de uitlokker het opzet hebben gehad dat het strafbare feit zou worden gepleegd. Voor het bewijs van ‘opzet’ is voldoende als de uitlokker voorwaardelijk opzet had dat het strafbare feit werd gepleegd.
Bij deze beoordeling is van belang dat de uitlokker heeft gekozen voor een teruggetrokken positie en dat hij het uitvoeren van het strafbare feit over heeft gelaten aan anderen. Dat kan betekenen dat de uitlokker daarmee bewust ervoor heeft gekozen dat hij de uitvoering niet in de hand heeft en dat de uitgelokte het strafbare feit naar eigen inzicht uitvoert en daarbij acties onderneemt.
Dat verdachte de uiteindelijke schutter niet kende en daarmee ook geen contact heeft gehad, staat aan een bewezenverklaring van het aan verdachte tenlastegelegde feit niet in de weg, omdat de wet uitgaat van een feit dat wordt uitgelokt, al dan niet via een tussenpersoon en niet dat een bepaalde persoon wordt uitgelokt.
Poging tot uitlokking
Het gaat bij de toepassing van artikel 1:121 Sr om tot een ander gerichte gedragingen die niet ertoe leiden dat het tot een begin van uitvoering komt van het misdrijf waarop die gedragingen waren gericht (vgl. HR 8 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5969).
Van een begin van uitvoering zal in de regel sprake zijn als een uitlokkingsmiddel is gebruikt. Het gebruiken van een uitlokkingsmiddel dient naar zijn uiterlijke verschijningsvorm te zijn gericht op het voltooien van het delict van artikel 1:121 Sr (artikel 46a Sr naar Nederlands recht) in verbinding met het voorgenomen strafbare feit. Het pogen om een ander te bewegen impliceert opzet, dat gericht moet zijn op het laten begaan van een misdrijf door een ander. Van ‘bewegen’ is ook sprake als de persoon tot wie de poging zich richt van meet af aan ongevoelig is geweest voor het plan.
4.4.3. Feit 5 ([slachtoffer feit 5])
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 5 tenlastegelegde feit bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvoerders van de moord niet zijn aangehouden en daardoor niet bewezen kan worden dat de uitvoerders zijn uitgelokt, laat staan door verdachte. Verder kan niet worden geconcludeerd dat in de gesprekken met ‘[voornaam slachtoffer feit 5]’, [slachtoffer feit 5] werd bedoeld. Ook heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier een beeld naar voren komt dat [slachtoffer feit 5] vele vijanden had. De moord zou daarom ook uit een andere richting gekomen kunnen zijn. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat van medeplegen noch van het plegen van voorbereidingshandelingen sprake is geweest.
Het Gerecht overweegt als volgt.
[Slachtoffer feit 5] werd op 7 februari 2016 in Saint Martin door meerdere schutters beschoten en overleed op 8 februari 2016 aan zijn verwondingen.
Uit de voorgaande bewijsmiddelen kan worden geconcludeerd dat ‘[slachtoffer feit 5]’ door verdachte en medeverdachten gezien werd als één de betrokkenen bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Dat de gesprekken over [slachtoffer feit 5] gingen en niet over een andere ‘[voornaam slachtoffer feit 5]’ leidt het Gerecht onder andere af uit het volgende. In het PGP-gesprek van 5 november 2015 zei [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] dat na [slachtoffer feit 6] [slachtoffer feit 6], ‘[voornaam slachtoffer feit 5]’ vermoord moet worden. [Medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] spraken op dat moment over de liquidatie van [vriendin verdachte]. De moeder van [slachtoffer feit 5], [betrokkene 21], verklaarde op 23 februari 2016 dat [slachtoffer feit 6] en [slachtoffer feit 5] al heel lang vrienden van elkaar waren.
Hiervoor is al geconcludeerd dat verdachte via [medeverdachte 4], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] de algemene opdracht had uitgezet om de betrokkenen bij de liquidatie van [vriendin verdachte] te vermoorden. Verdachte gaf ook aan wie volgens hem de betrokkenen waren, onder andere op basis van de informatie die hij via [medeverdachte 4], [betrokkene 1] en [betrokkene 3] ontving. Via [medeverdachte 4] werden opdrachten en informatie doorgegeven aan [medeverdachte 1]. [Slachtoffer feit 5] kwam al snel op de dodenlijst van de NLS te staan en [medeverdachte 1] maakte een budget beschikbaar van 500.000 dollar voor onder ander de moord op [slachtoffer feit 5]. Ook verdachte droeg bij aan het realiseren van een budget voor de moorden door [betrokkene 1] en [betrokkene 3] de opdracht te geven drugslijnen actief te houden. Het Gerecht concludeert hieruit dat aan degenen die de liquidatie moesten uitvoeren, geld is beloofd voor het plegen dan wel laten plegen van de moord. Het uitgelokte delict heeft vervolgens plaatsgevonden op of omstreeks 7 februari 2015 en had naar het oordeel van het Gerecht een vergeldingskarakter naar aanleiding van de (vermeende) betrokkenheid van [slachtoffer feit 5] bij de liquidatie van [vriendin verdachte].
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – komt het Gerecht tot het oordeel dat verdachte de moord op [slachtoffer feit 5] tezamen en in vereniging met onder andere [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft uitgelokt. Er was hierbij sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeverdachten en verdachte. Verdachte speelde hierbij een significante rol, namelijk die van opdrachtgever.
Dat niet bekend is geworden wie de liquidatie hebben uitgevoerd en of zij ook daadwerkelijk zijn uitbetaald, staat niet in de weg aan de bewezenverklaring van de uitlokking door verdachte van de moord van [slachtoffer feit 5]. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer feit 5] slachtoffer is geworden van een liquidatie door problemen met anderen dan verdachte, is het Gerecht van oordeel dat dat betoog geen doel kan treffen. Het Gerecht is van oordeel dat uit de door het Gerecht relevant geachte bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitlokking van de moord op [slachtoffer feit 5].
Het Gerecht komt daarom tot de bewezenverklaring van het medeplegen opzettelijke uitlokking van het medeplegen van de moord van [slachtoffer feit 5]. Feit 5, primair, kan dus wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4.4. Feit 6 ([slachtoffer feit 6])
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 6 tenlastegelegde feit bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, omdat de uitvoerders van de poging tot moord niet zijn aangehouden en daardoor niet bewezen kan worden dat de uitvoerders zijn uitgelokt, laat staan door verdachte. Verdachte heeft naar het oordeel van de verdediging ook niemand gepoogd uit te lokken. Ook heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier een beeld naar voren komt dat [slachtoffer feit 6] vele vijanden had. Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat, mocht het Gerecht de uitlatingen van verdachte over [slachtoffer feit 6] in belastende zin uitleggen, dan van groot belang is dat de uiteindelijk aanslag op [slachtoffer feit 6] pas vijf maanden later na de vermeende belastende gesprekken heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat van medeplegen noch van het plegen van voorbereidingshandelingen sprake is geweest.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Op 8 april 2016 te Saint Martin werd [slachtoffer feit 6], op zijn verjaardag, meerdere keren beschoten. [Slachtoffer feit 6] werd door tenminste drie kogels geraakt en raakte hierbij zwaar gewond.
Kort na de liquidatie van [vriendin verdachte] praatten verdachte, [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in telefoongesprekken en PGP-gesprekken over [slachtoffer feit 6] (alias ‘[slachtoffer feit 6]’). Zij maakten direct duidelijk dat onder andere [slachtoffer feit 6] verantwoordelijk was voor de liquidatie van [vriendin verdachte]. Getuige [betrokkene 2] verklaarde, nadat haar een gesprek tussen haar en verdachte werd voorgehouden van 8 november 2015, dat uit dat gesprek opgemaakt kon worden dat dat gesprek over de dood van [vriendin verdachte] ging en dat hij, verdachte, in het begin dacht dat onder andere [slachtoffer feit 6] hierachter zat. [Slachtoffer feit 6] en [bijnaam verdachte] hadden een meningsverschil omdat zijn vriendin dood was.
In opdracht van verdachte werd de zoektocht naar [slachtoffer feit 6] gestart door onder andere [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en kwam ook hij op de dodenlijst van de NLS te staan. Zoals hiervoor reeds is overwogen werd er een bedrag van 500.000 dollar beschikbaar gesteld voor onder andere de moord op [slachtoffer feit 6]. [Medeverdachte 2] regelde de schutters voor de moord op [slachtoffer feit 6] en [medeverdachte 1] regelde via tussenpersonen (waaronder [medeverdachte 3]) de uitbetaling van de schutters in geld en weed. Na de poging tot moord hadden [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] het over de poging tot moord op [slachtoffer feit 6] en over de uitbetaling van de schutters. Respectievelijk één en twee dag(en) nadat [slachtoffer feit 6] op 8 april 2016 was beschoten, werd verdachte door [medeverdachte 4] en [betrokkene 6] geïnformeerd over de manier waarop hij was beschoten. Hij, verdachte, gaf aan dat hij al langer bad dat [slachtoffer feit 6], waarmee hij bonje had, zou sterven.
Dat verdachte in het gesprek van 12 april 2016 met [betrokkene 6] – in de kern – ook heeft gezegd dat hij niets te maken heeft met de poging tot moord op [slachtoffer feit 6] acht het Gerecht moeilijk te rijmen met alle gesprekken van verdachte en de medeverdachten over [slachtoffer feit 6]. Anders dan de verdediging heeft bepleit, is het Gerecht van oordeel dat uit deze gesprekken, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende is gebleken wat er volgens verdachte en zijn medeverdachten moest gebeuren met [slachtoffer feit 6]: hij moest worden vermoord.
Het Gerecht komt op basis van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat verdachte de poging tot moord op [slachtoffer feit 6] heeft uitgelokt vanwege zijn (vermeende) betrokkenheid bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Verdachte heeft in meerdere gesprekken en tegen meerdere tussenpersonen gezegd dat [slachtoffer feit 6] vermoord moest worden. Het opzet van verdachte was aldus gericht op het vermoorden van [slachtoffer feit 6]. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachten een geldbedrag daarvoor in het vooruitzicht gesteld. Het uitgelokte delict heeft vervolgens plaatsgevonden op 8 april 2016 en had naar het oordeel van het Gerecht een vergeldingskarakter naar aanleiding van de (mogelijke) betrokkenheid van [slachtoffer feit 6] bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Nadien is ook gebleken dat de schutters zijn uitbetaald door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], via [medeverdachte 3]. Verdachte werd vervolgens geïnformeerd over de (wijze van uitvoering van) de aanslag op het leven van [slachtoffer feit 6].
Gelet op al het voorgaande komt het Gerecht tot het oordeel dat verdachte de poging tot moord op [slachtoffer feit 6] tezamen en in vereniging met onder andere [medeverdachte 4], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] heeft uitgelokt. Er was hierbij sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeverdachten en verdachte. Verdachte speelde hierbij een significante rol, namelijk die van opdrachtgever.
Het Gerecht komt daarom tot de bewezenverklaring van het medeplegen opzettelijke uitlokking van het medeplegen van de poging tot moord van [slachtoffer feit 6]. Feit 6, primair, kan dus wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4.5. Feit 7 ([slachtoffer feit 7])
Zowel de verdediging als het Openbaar Ministerie hebben vrijspraak bepleit voor het onder 7 tenlastegelegde feit.
Het Gerecht zal verdachte van dit feit vrijspreken en overweegt als volgt.
Op 31 augustus 2016 werd [slachtoffer feit 7] doodgeschoten in zijn cel in de Pointe Blanche gevangenis in Sint Maarten.
Verdachte leek de naam van [slachtoffer feit 7] niet te noemen in telefoon- en/of OVC-gesprekken met betrekking tot de liquidatie van [vriendin verdachte]. Echter, in de hiervoor opgenomen gesprekken heeft verdachte het erover dat hij, verdachte, een persoon/personen in de gevangenis wilde hebben om hem/hen daar vervolgens aan te pakken. Verdachte had namelijk ‘veel soldaten daar beneden vastzitten’. Het Gerecht begrijpt dit gesprek zo dat verdachte een of meerdere personen in de gevangenis van Sint Maarten wilde hebben, zodat zijn soldaten die op dat moment daar gedetineerd zaten, een of meerdere personen zouden kunnen vermoorden in opdracht van verdachte. Uit de gesprekken kan alleen niet direct worden afgeleid over welke personen/personen verdachte het heeft gehad. Uit het geheel aan gesprekken in dit dossier komt bovendien een beeld naar voren dat verdachte het op veel mensen had gemunt. Echter, feit is wel dat [slachtoffer feit 7] in de Pointe Blanche gevangenis in Sint Maarten is doodgeschoten.
Opvallend is ook dat medeverdachten [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] het in een PGP-gesprek van 10 april 2016 expliciet hebben over [slachtoffer feit 7]. In dit gesprek werd bovendien de liquidatie van [vriendin verdachte] besproken. [Slachtoffer feit 5] zou de opdracht hebben gegeven om [vriendin verdachte] te vermoorden en [slachtoffer feit 7] zou hiervoor hebben betaald. [Slachtoffer feit 5] en [slachtoffer feit 7] zouden vrienden van elkaar zijn. [Medeverdachte 1] vroeg vervolgens aan [medeverdachte 3] of [slachtoffer feit 7] in de Point Blanche gedetineerd zat, wat werd bevestigd door [medeverdachte 3]. [Medeverdachte 1] zei dat zij een kans moesten gaan zoeken om [slachtoffer feit 7] te pakken te krijgen in de gevangenis. Iets meer dan vier maanden later werd [slachtoffer feit 7] vermoord in de Point Blanche gevangenis. Voornoemd gesprek werd twee dagen na de poging tot moord op [slachtoffer feit 6] gevoerd.
Hoewel in deze zaak sterke aanwijzingen zijn dat sprake is geweest van een conflict met [slachtoffer feit 7] vanwege de liquidatie op [vriendin verdachte], is er naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende bewijs voorhanden voor de vermeende betrokkenheid van verdachte bij de liquidatie van [slachtoffer feit 7]. Ook zat er vier maanden tijd tussen het laatste gesprek over [slachtoffer feit 7] en de daadwerkelijke moord in de Point Blanche gevangenis. Bovendien is niet gebleken dat verdachte een rol heeft gehad voor en/of na de dodelijke schietpartij in de gevangenis van Sint Maarten. Er zitten in het onderhavige dossier bijvoorbeeld geen tekstberichten en/of telefoon- en/of OVC-gesprekken en/of financiële transacties waaruit een directe opdracht van verdachte om [slachtoffer feit 7] te liquideren kan worden afgeleid. Op basis van deze stukken kan het Gerecht niet vaststellen of verdachte iets heeft gedaan en/of gezegd dat een wilsbesluit bij een ander of anderen heeft opgewekt.
Met de officier van justitie en de verdediging is het Gerecht dan ook van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 7 tenlastegelegde feit.
4.4.6. Feit 8 ([slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8])
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 8 tenlastegelegde feit bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvoerders van de pogingen tot moord niet zijn aangehouden en daardoor niet bewezen kan worden dat de uitvoerders zijn uitgelokt, laat staan door verdachte. Verdachte heeft naar het oordeel van de verdediging ook niemand gepoogd uit te lokken. Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat, mocht het Gerecht de uitlatingen van verdachte in belastende zin uitleggen, dan van groot belang is dat de uiteindelijk aanslag pas acht maanden na de vermeende belastende gesprekken heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat van medeplegen noch van het plegen van voorbereidingshandelingen sprake is geweest.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging tot moord op [slachtoffer 1 van feit 8] wettig en overtuigend bewezen kan worden en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot moord op [slachtoffer 2 van feit 8]. Het Gerecht overweegt als volgt.
Op 5 november 2016 vond er een schietincident plaats aan de [adres 2] in Sint Maarten. Hierbij werd ‘[slachtoffer 1 van feit 8]’ meerdere keren beschoten en geraakt.
Snel na de aanslag kwam ‘[betrokkene 29]’ in beeld als (een van) de schutter(s). Getuige [betrokkene 20] verklaarde op 6 november 2016 dat ‘[slachtoffer 1 van feit 8]’ had gezegd dat hij was beschoten door ‘[betrokkene 29]’. [Betrokkene 20] had verder van de vriendin van ‘[slachtoffer 1 van feit 8]’, [betrokkene 25], gehoord dat er twee personen waren weggerend na het lossen van de schoten. Ook [slachtoffer 2 van feit 8] heeft tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer 1 van feit 8]
Hiervoor heeft het Gerecht overwogen dat verdachte via meerdere tussenpersonen de opdracht heeft gegeven tot het vinden van de personen die betrokken waren bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Uit het geheel aan berichten leidt het Gerecht af dat deze zoektocht, maanden na de liquidatie, nog steeds in volle gang was. Uit die berichten kan ook de conclusie worden getrokken dat verdachte de ‘tweeling van town’ zag als betrokkenen bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Ook heeft het Gerecht geconcludeerd dat met de ‘tweeling van town’, [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8] werden bedoeld. Op 15 maart 2016 zei verdachte dat hij de ‘tweeling van town’ hard zal aanpakken en dat hij niets meer had te verliezen. Het Gerecht kan hieruit dan ook niet anders concluderen dan dat verdachte wilde dat [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8] vermoord zouden worden.
[Slachtoffer 1 van feit 8] kwam, zo blijkt uit de bewijsmiddelen, pas later in het vizier van verdachte en de medeverdachten. Het Gerecht kan niet vaststellen hoe en op basis van welke informatie verdachte en de medeverdachten tot de conclusie waren gekomen dat [slachtoffer 1 van feit 8] betrokken was bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Ook kan het Gerecht – in dit specifieke geval – niet vaststellen hoe de opdracht van verdachte om [slachtoffer 1 van feit 8] te liquideren bij de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] terecht was gekomen. Het Gerecht kan echter wel vaststellen dat deze informatie de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] uiteindelijk had bereikt. Op 11 april 2016 hebben zij het in een gesprek namelijk over [slachtoffer 1 van feit 8]. Dit gesprek vond drie dagen na de poging tot liquidatie van [slachtoffer feit 6] plaats. Het Gerecht heeft al geoordeeld dat de poging tot liquidatie van [slachtoffer feit 6] in relatie stond tot de liquidatie van [vriendin verdachte]. [Medeverdachte 2] vertelde tegen [medeverdachte 1] dat [slachtoffer 1 van feit 8] zich had verstopt, omdat hij, [slachtoffer 1 van feit 8], de dood rook na de poging tot moord op [slachtoffer feit 6]. [Slachtoffer feit 6] was de rechterhand van [slachtoffer 1 van feit 8]. Op 12 april 2016 hadden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] wederom contact over [slachtoffer 1 van feit 8]. Hierin werd afgesproken dat [medeverdachte 2] tegen de schutters zou zeggen om met [slachtoffer 1 van feit 8] nog even te wachten. [Medeverdachte 2] gaf aan dat [slachtoffer 1 van feit 8] makkelijker was dan [slachtoffer feit 6]. Het Gerecht begrijpt dit gesprek zo dat er gewacht moest worden met een moordaanslag op [slachtoffer 1 van feit 8], zodat er geen verband kon worden gelegd met de moord op [slachtoffer feit 6]. [Slachtoffer 1 van feit 8] kwam hiermee dus ook op de dodenlijst van de NLS te staan. Het Gerecht kan op basis van al het voorgaande ook niet anders concluderen dan dat zij, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], deze zoektocht naar [slachtoffer 1 van feit 8] in opdracht van verdachte hebben uitgevoerd.
Zoals hiervoor al is overwogen maakte [medeverdachte 1] een budget vrij van 500.000 dollar voor het vermoorden van mensen die te maken hadden met de liquidatie van [vriendin verdachte]. Opgemerkt dient te worden dat [medeverdachte 1] in dit kader de naam van [slachtoffer 1 van feit 8] niet heeft genoemd. Echter, hiervoor is door het Gerecht overwogen dat verdachte in heel veel gesprekken heeft aangegeven dat er geld verdiend moest worden om de moorden te kunnen financieren, onder andere door het actief houden van drugslijnen. Het Gerecht concludeert hieruit dat aan degenen die de liquidatie moesten uitvoeren, geld is beloofd voor het plegen dan wel laten plegen van de poging tot moord. Het uitgelokte delict heeft vervolgens plaatsgevonden op 5 november 2016, exact één jaar na de liquidatie van [vriendin verdachte], en had naar het oordeel van het Gerecht een vergeldingskarakter naar aanleiding van de (vermeende) betrokkenheid van [slachtoffer 1 van feit 8] bij de liquidatie van [vriendin verdachte].
Gelet op al het voorgaande komt het Gerecht tot het oordeel dat verdachte de poging tot moord op [slachtoffer 1 van feit 8] tezamen en in vereniging met onder andere [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft uitgelokt. Er was hierbij sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeverdachten en verdachte. Verdachte speelde hierbij een significante rol, namelijk die van opdrachtgever.
Naar het oordeel van het Gerecht heeft verdachte – al dan niet via een of meerdere tussenpersonen – [betrokkene 29] de opdracht gegeven om [slachtoffer 1 van feit 8] te liquideren. Het Gerecht komt hierna ook tot het oordeel dat verdachte de opdracht heeft gegeven om [slachtoffer feit 9] te vermoorden. Dat de schutter, [betrokkene 29], een direct contact was van verdachte en hij bij meerdere aanslagen betrokken is geweest, draagt naar het oordeel van het Gerecht bij aan het bewijs dat verdachte bij de opdracht van deze poging tot moord betrokken was. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het naar het oordeel van Gerecht in beide gevallen ging om wraakacties naar aanleiding van de liquidatie van [vriendin verdachte]. Dat niet precies bekend is geworden wie, naast [betrokkene 29], de liquidatie heeft/hebben uitgevoerd en of deze persoon/personen of [betrokkene 29] en/of zijn mededader(s) ook daadwerkelijk zijn uitbetaald, staat echter niet in de weg aan de bewezenverklaring van de uitlokking door verdachte van de poging tot moord op [slachtoffer 1 van feit 8]. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer 1 van feit 8] slachtoffer is geworden van een liquidatie door problemen met anderen dan verdachte, is het Gerecht van oordeel dat dat betoog vanwege onvoldoende onderbouwing daarvoor geen doel kan treffen. Dat er tussen de gesprekken en de poging tot moord een periode van ongeveer acht maanden heeft gezeten, acht het Gerecht verklaarbaar nu uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [slachtoffer 1 van feit 8] zich had verstopt na de poging tot moord op [slachtoffer feit 6]. Het Gerecht is van oordeel dat uit de door het Gerecht relevant geachte bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitlokking van de poging tot moord op [slachtoffer 1 van feit 8].
Daarbij overweegt het Gerecht tot slot dat verdachte, die als uitlokker het begaan van het delict aan (een) ander(en) heeft overgelaten, zonder voorzorgsmaatregelen te nemen om het risico op andere slachtoffers redelijkerwijze te voorkomen, kan worden verweten welbewust de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat de zich in het gezelschap van [slachtoffer 1 van feit 8] bevindende [slachtoffer 2 van feit 8] door de schutter zou (moeten) worden uitgeschakeld (zogenaamd collateral damage). Daarmee acht het Gerecht, mede gelet op de uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2024 (ECLI:NL:HR:2024:372), anders dan de verdediging en de officier van justitie, bij verdachte voorwaardelijk opzet op de poging tot moord van [slachtoffer 2 van feit 8] ook aanwezig.
Het Gerecht komt daarom tot de bewezenverklaring van het medeplegen opzettelijke uitlokking van het medeplegen van de poging tot moord van [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8]. Feit 8, primair, kan dus wettig en overtuigend worden bewezen.
4.4.7. Feiten 9 en 10 ([slachtoffer feit 9] en [slachtoffer feit 10])
De verdediging heeft met betrekking tot de onder 9 en 10 tenlastegelegde feiten bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitvoerders van de moord en poging tot moord niet zijn aangehouden en daardoor niet bewezen kan worden dat de uitvoerders zijn uitgelokt, laat staan door verdachte. Verdachte heeft naar het oordeel van de verdediging ook niemand gepoogd uit te lokken. Verder heeft de verdediging naar voren gebracht dat, mocht het Gerecht de uitlatingen van verdachte in belastende zin uitleggen, dan van groot belang is dat de uiteindelijk aanslag veel later na de vermeende belastende gesprekken heeft plaatsgevonden. Tot slot heeft de verdediging bepleit dat van medeplegen noch van het plegen van voorbereidingshandelingen sprake is geweest.
Het Gerecht overweegt als volgt.
Op 14 maart 2017 werd [slachtoffer feit 9] doodgeschoten door twee personen in Sucker Garden in Sint Maarten.
Het Gerecht komt op basis van de bewijsmiddelen tot het oordeel dat ook bij deze aanslag [betrokkene 29] (een van) de schutter(s) is geweest. Het DNA van [betrokkene 29] zat op een mengspoor afkomstig van een verschoten huls. Uit het onderzoek is gebleken dat het drie miljard keer waarschijnlijker is dat het DNA van [betrokkene 29] in het mengspoor zat, dan het scenario dat het van twee willekeurige anderen was.
Zoals hierna zal blijken was [slachtoffer feit 9] zelf er ook van overtuigd dat [betrokkene 29] in opdracht van verdachte hem zou vermoorden. Zoals eerder overwogen draagt het naar het oordeel van het Gerecht bij aan het bewijs dat verdachte en [betrokkene 29] elkaar kenden, [betrokkene 29] ook als schutter is gebruikt door verdachte bij de poging tot moord op [slachtoffer 1 van feit 8] en [slachtoffer 2 van feit 8], en dat ook hier hetzelfde motief gold, namelijk: wraak nemen op de personen die volgens verdachte betrokken waren bij de liquidatie van [vriendin verdachte].
Kort na de liquidatie op [vriendin verdachte] praatten verdachte, [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in telefoongesprekken en PGP-gesprekken over [slachtoffer feit 9]. Op basis van de bewijsmiddelen gaat het Gerecht ervan uit dat hiermee [slachtoffer feit 9] werd bedoeld. In de gesprekken gaat het namelijk over mensen in Sint Maarten en ‘die man van Sucker Garden’. Getuige [betrokkene 2] verklaarde, nadat haar een gesprek tussen haar en verdachte werd voorgehouden van 8 november 2015, dat uit dit gesprek opgemaakt kon worden dat dat gesprek over de dood van [vriendin verdachte] ging en dat hij, verdachte, dacht dat onder andere [slachtoffer feit 9] hierachter had gezeten. [Betrokkene 2] gaf aan dat dat [slachtoffer feit 9] betrof.
Zoals hiervoor is geconcludeerd maakten verdachte, [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] direct na de liquidatie van [vriendin verdachte] duidelijk dat onder andere [slachtoffer feit 9] verantwoordelijk was voor deze liquidatie. In opdracht van verdachte werd de zoektocht naar [slachtoffer feit 9] gestart door onder andere [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1]. Uit de bewijsmiddelen volgt wat er moest gebeuren met [slachtoffer feit 9]: hij moest worden vermoord. Ook hij kwam dus op de dodenlijst van de NLS te staan. Verdachte herhaalde in de gesprekken vervolgens meerdere keren dat [slachtoffer feit 9] betrokken was bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Verdachte werd door zijn medeverdachten op de hoogte gehouden over de zoektocht naar [slachtoffer feit 9].
[Medeverdachte 2] gaf in de PGP-gesprekken aan dat hij de schutters uit St. Croix zou gaan regelen. Zoals hiervoor al is overwogen werd door [medeverdachte 1] een bedrag van 500.000 dollar beschikbaar gesteld voor onder andere de moord op [slachtoffer feit 9]. Ook verdachte droeg bij aan het realiseren van een budget voor de moorden door drugslijnen actief te houden. Het Gerecht concludeert hieruit dat aan degenen die de liquidatie moesten uitvoeren, geld is beloofd voor het plegen dan wel laten plegen van de moord.
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – komt het Gerecht tot de conclusie dat verdachte de moord op [slachtoffer feit 9] heeft uitgelokt vanwege zijn (vermeende) betrokkenheid bij de liquidatie van [vriendin verdachte]. Verdachte heeft in meerdere gesprekken en tegen meerdere tussenpersonen gezegd dat [slachtoffer feit 9] vermoord moest worden. Het opzet van verdachte was aldus gericht op het vermoorden van [slachtoffer feit 9]. Verdachte heeft daartoe onder andere informatie geleverd over [slachtoffer feit 9]’s betrokkenheid, de vindplaats van [slachtoffer feit 9] en verdachte had samen met zijn medeverdachten een geldbedrag voor de moord in het vooruitzicht gesteld. Het uitgelokte delict heeft plaatsgevonden op 14 maart 2017 en had naar het oordeel van het Gerecht een vergeldingskarakter naar aanleiding van de (mogelijke) betrokkenheid van [slachtoffer feit 9] bij de liquidatie van [vriendin verdachte].
Het Gerecht komt verder tot het oordeel dat verdachte de moord op [slachtoffer feit 9] tezamen en in vereniging met onder andere [medeverdachte 4], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] heeft uitgelokt. Er was hierbij sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de medeverdachten en verdachte. Verdachte speelde hierbij een significante rol, namelijk die van opdrachtgever.
Dat niet bekend is geworden of de schutter(s) ook daadwerkelijk zijn uitbetaald, staat niet in de weg aan de bewezenverklaring van de uitlokking door verdachte van de moord van [slachtoffer feit 9]. Voor zover de verdediging heeft betoogd dat [slachtoffer feit 9] slachtoffer is geworden van een liquidatie door problemen met anderen dan verdachte, is het Gerecht van oordeel dat dat betoog geen doel kan treffen, temeer nu [slachtoffer feit 9] enkele weken voor zijn dood zelf ervan overtuigd was dat verdachte hem wilde doden. Dat er tussen de gesprekken en de moord een periode van een jaar heeft gezeten, acht het Gerecht verklaarbaar nu uit de bewijsmiddelen is gebleken dat [slachtoffer feit 9] lange tijd onvindbaar was voor verdachte en zijn medeverdachten. Dat er geen belastende gesprekken in de tussenliggende periode zijn aangetroffen is bovendien te verklaren uit het feit dat verdachte op dat moment al geruime tijd op vrije voeten was en zijn gesprekken niet meer werden afgeluisterd. Het Gerecht is van oordeel dat uit de door het Gerecht relevant geachte bewijsmiddelen volgt dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de uitlokking van de moord op [slachtoffer feit 9].
Het Gerecht komt daarom tot de bewezenverklaring van het medeplegen opzettelijke uitlokking van het medeplegen van de moord op [slachtoffer feit 9]. Feit 9, primair, kan dus wettig en overtuigend worden bewezen.
Daarbij overweegt het Gerecht tot slot dat verdachte, die als uitlokker het begaan van het delict aan (een) ander(en) heeft overgelaten, zonder voorzorgsmaatregelen te nemen om het risico op andere slachtoffers redelijkerwijze te voorkomen, kan worden verweten welbewust de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat de zich in het gezelschap van [slachtoffer feit 9] bevindende [slachtoffer feit 10] door de schutters zou (moeten) worden uitgeschakeld. Daarmee acht het Gerecht, mede gelet op voornoemde uitspraak van de Hoge Raad van 12 maart 2024 (ECLI:NL:HR:2024:372), bij verdachte voorwaardelijk opzet op de poging tot moord van [slachtoffer feit 10] ook aanwezig.
Het Gerecht komt daarom ook tot de bewezenverklaring van het medeplegen opzettelijke uitlokking van het medeplegen van de poging tot moord van [slachtoffer feit 10]. Feit 10, primair, kan dus wettig en overtuigend worden bewezen.
4.5. De drugsfeiten
Identificatie SKY ECC-accounts [SKY ECC-accounts verdachtes]
Het Openbaar Ministerie baseert haar verdenking dat verdachte als medepleger betrokken was bij meerdere drugstransporten in het bijzonder op basis van een veelheid aan SKY ECC-berichten dat door het Openbaar Ministerie is toegeschreven aan verdachte. Hierbij ging het om de SKY ECC-accounts [SKY ECC-account verdachte] en [SKY ECC-account verdachte].
De verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens de inhoudelijke behandeling geen verklaring gegeven voor de hem verweten drugsdelicten en is niet ingegaan op de door de politie opgemaakte processen-verbaal van identificatie.
Uit het onderzoek is gebleken dat het SKY ECC-account [SKY ECC-account verdachte] in de periode tussen 24 november 2019 tot en met 15 september 2020 is gebruikt
Op basis van het bovenstaande is het Gerecht van oordeel dat verdachte de gebruiker is geweest van de SKY ECC-accounts [SKY ECC-account verdachte] en [SKY ECC-account verdachte]
4.5.1. Feit 11 (in-/uitvoer van 30 kilogram cocaïne van Sint Maarten naar Frankrijk).
Verdachte wordt – in de kern – verweten dat hij zich op of omstreeks 13 augustus 2020 tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van de uit-/invoer van 30 kilogram cocaïne van Sint Maarten naar Frankrijk.
Identificatie onderschepte communicatie via Signal en Whatsapp
Volgens het Openbaar Ministerie is dit feit aan het licht gekomen op grond van een conversatie tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] met gebruikmaking van het platform Signal. Hierbij heeft verdachte gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte]. De verdediging stelde zich op het standpunt, dat de identificaties van toestellen die aan cliënt zijn toegeschreven, waarmee Whatsapp en Signal berichten zijn verstuurd, via vermeende stemherkenning, onvoldoende betrouwbaar, wetenschappelijk en forensisch worden verantwoord.
Het Gerecht dient eerst vast te stellen dat verdachte inderdaad kan worden geïdentificeerd als de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte]. Het Gerecht merkt op dat er verschillende processen-verbaal zijn opgemaakt met analyses van chatconversaties waarbij de verdachte het platform Signal had gebruikt. In deze processen-verbaal werd steeds de stem van verdachte herkend door verbalisant [verbalisant 1]. Deze herkenning is op basis van op openbare bronnen geplaatste raps en andere video’s waarin de stem van verdachte duidelijk te horen is. Steeds wordt in deze processen-verbaal verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen, voorzien van het documentnummer 332467. Dit onderliggende proces-verbaal heeft het Gerecht niet in het dossier kunnen vinden, maar die omissie wordt voldoende gecompenseerd door overig bewijsmateriaal en het Gerecht gebruikt de processen-verbaal van stemherkenning dan ook als bewijsmiddel.
Naast de stemherkenning van de verbalisant wordt in een proces-verbaal van bevindingen
Verder had verdachte ook met zijn SKY ECC-account [SKY ECC-account verdachte] contact met deze zelfde [medeverdachte 4] in de periode van de verdenking van het medeplegen van de uit-/invoer van cocaïne van Sint Maarten naar Frankrijk. Verdachte heeft op 12 augustus 2020 het volgende bericht naar [medeverdachte 4] gestuurd: ‘Laat de mannen in Frankrijk stijgen’.
De in-/uitvoer van 30 kilogram cocaïne
Tussen 12 augustus 2020 en 1 september 2020 werd er een chat-conversatie op het platform Signal aangetroffen tussen het telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] (verdachte) en [telefoonnummer medeverdachte 4] ([medeverdachte 4]).
Op 12 augustus 2020 heeft verdachte een video gestuurd naar [medeverdachte 4]. Het betreft een videofragment van een cargoruimte onderin een vliegtuig van vliegmaatschappij Air France. Er liep een persoon achterin deze ruimte om vervolgens het achterste gespannen doek in de hoek naar achteren te halen om hier te filmen.
Op 14 augustus 2020 heeft verdachte een screenshot van een ‘GPS-tracker’ gestuurd naar [medeverdachte 4]. Op de ‘tracker’ is te zien dat de GPS in de buurt van Parijs is.
Er is in een afzonderlijk proces-verbaal nader ingegaan op de bagagelabels, die op deze foto’s te zien zijn. Uit dit proces-verbaal kan worden afgeleid dat de twee koffers ingecheckt zijn op de namen [betrokkene 26] en [betrokkene 27]. Deze koffers, met vermoedelijke verdovende middelen, zijn op 13 augustus 2020, vanaf het vliegveld van Sint Maarten naar Charles de Gaulle Airport te Parijs (Frankrijk) met de vlucht AF499 van Air France getransporteerd. Het vliegtuig is op 14 augustus 2020 geland in Parijs. De koffers hadden een gewicht van respectievelijk 23 kilogram en 10 of 18 kilogram.
Op 19 augustus 2020 heeft de verdachte de volgende berichten naar [medeverdachte 4] gestuurd: ‘We hebben 23 stuks. Die man heeft de 200 gezet. Hij heeft 40 stuks. 30 stuks gaat de koffer in. Tien in de container. Wij hebben 40 stuks. Jij hebt 15 gehad broer. Tien is al in de koffer. Vijf in de container snap je’ , ‘En ik heb ook 30 voor mezelf’, ‘Twee koffers hebben we laten sturen. […] Elke koffer heeft 15 en 10 voor ons dus 25 gaat in de koffer’.
Conclusie
Naar het oordeel van het Gerecht blijkt uit de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, dat de desbetreffende gesprekken betrekking hebben op een transport van 30 kilo cocaïne per vliegtuig van Sint-Maarten naar Parijs half augustus 2020. Het Gerecht komt tot dit oordeel op grond van de gesprekken die verdachte had gevoerd met [medeverdachte 4] rondom deze periode, vergezeld met de foto’s van de cargoruimte van een vliegtuig van Air France en de foto’s van de koffers met in plastic verpakte blokken. Verder blijkt uit het onderzoek dat het gezamenlijk gewicht van de koffers nagenoeg overeenkomt met de 30 kilo waarover verdachte en [medeverdachte 4] spreken. Op grond van de foto’s, de inhoud van gesprekken waarin wordt gesproken over blokken en in samenhang met het transport zoals tenlastegelegd onder feit 13, concludeert het Gerecht dat het ook niet anders kan dan dat het om cocaïne gaat.
Het Gerecht acht het onder 11 tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.5.2. Feit 12 (Uitvoer 140 kilogram cocaïne – 17 november 2020)
Verdachte wordt – in de kern – verweten dat hij zich in de periode van 1 november 2019 tot en met 8 februari 2021 te Curaçao en/of Sint Maarten en/of in Nederland en/of in Jamaica en/of elders ter wereld samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het in-/uitvoeren van 140.000 gram cocaïne.
Het Gerecht merkt op dat sommige in de bewijsmiddelen opgenomen berichten eenzijdig zijn. Dat betekent dat alleen het bericht dat de verzender stuurt te zien is. Echter, uit het verloop van deze berichten komt het Gerecht tot de conclusie dat er wel een gesprek heeft plaatsgevonden.
In onderling verband en samenhang bezien, gaat het Gerecht van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de SKY ECC-gesprekken van de periode van 13 november 2020 tot en met 17 november 2020 kan naar het oordeel van het Gerecht worden afgeleid dat verdachte met gebruikmaking van zijn SKY ECC-account [SKY ECC-account verdachte] samen met [medeverdachte 6]
Het Gerecht komt tot dit oordeel aan de hand van de volgende gesprekken:
Op 13 november 2020, 02.03 uur, heeft [medeverdachte 6] een spraakbericht naar verdachte gestuurd: ‘Broer morgen! Morgen schrijven we alles voordat dingen gaan gebeuren/plaats vinden. Als ik die dingen haal dan maak ik foto’s om je te laten zien wat ik allemaal heb. Zodat we gelijk die dingen kunnen zetten zodat je die dingen in de week hebt swa. Gaan voor ons, zetten het gelijk voor je. Jij moet me zeggen waar je precies die ding wilt. Of het Sint Maart of Jamaica is. Zeg me dat’.
Conclusie
Naar het oordeel van het Gerecht kan worden afgeleid dat door verdachte, samen met in ieder geval [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5], georganiseerd wordt op welke wijze cocaïne getransporteerd moet worden, hoeveel cocaïne getransporteerd moet worden, voor welke prijs en wat de eindbestemming(en) van de cocaïne moet zijn. [medeverdachte 6] blijkt contact te hebben met iemand op de haven (‘de containerman’) die voor hem werkt. Uit de gesprekken kan worden afgeleid dat [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] verantwoordelijk zijn voor het verpakken en inladen van de cocaïne. Zij sturen video’s van hun handelingen ter verantwoording aan verdachte. [Medeverdachte 6] had 115 blokken beschikbaar en zij hebben afgesproken om er 25 bij te zetten om het 140 van te maken. Aan de hand van de berekeningen die gestuurd werden begrijpt het Gerecht dat de aankoop van 115 blokken 300.000 heeft gekost. Verdachte legt precies uit op welke manier hij de blokken verpakt wil hebben. De verdachte geeft [medeverdachte 5] de opdracht om een GPS apparatuur te plaatsen in de dozen die naar Jamaica gaan en een voor die naar Sint Maarten moet. [Medeverdachte 5] krijgt van verdachte de opdracht om op een aantal van de verpakkingsdozen ‘KING TAKE OUT’ te schrijven, zodat ‘de mannen’ weten dat zij deze doos/dozen met 22 kilo cocaïne uit de container moeten halen in Jamaica. Het Gerecht begrijpt dat de resterende 118 kilogram cocaïne naar Sint Maarten gaat. Op de dozen die naar Sint Maarten gaan moet [medeverdachte 5] ‘Cavelier Logicstick’ schrijven en het adres. Verdachte heeft na bevestiging dat de container geladen is zijn contacten in Jamaica en Sint Maarten op de hoogte gesteld. Uit de bewijsmiddelen volgt dat de container THRU2398660 daadwerkelijk op 17 november 2020 op het schip is geladen en dat de container op 26 november 2020 is gearriveerd in Kingston (Jamaica).
De verdediging heeft gesteld dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken, omdat niet vastgesteld kan worden dat er daadwerkelijk een transport heeft plaatsgevonden en omdat niet kan worden vastgesteld dat het om cocaïne ging. Dat het daadwerkelijk om een geleverd transport ging blijkt overduidelijk uit de hiervoor aangehaalde berichten. Dat het vervolgens om cocaïne ging wordt door het Gerecht vastgesteld op grond van bewijsmiddelen voor de feiten 11 tot en met 14 die in onderlinge samenhang moeten worden bezien, waarbij van belang is dat uit de bespreking van feit 13 blijkt dat in die zaak ging om een onderschept transport dat daadwerkelijk cocaïne bleek te bevatten. Het Gerecht concludeert dit mede op grond van de verzonden foto’s van blokken en de omschrijvingen zoals SOL, REAL, RAW, C-07 John Deere daarop.
Het Gerecht is op basis van het voorgaande van oordeel dat de verdachte samen met onder andere [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5], gezamenlijk betrokken is geweest bij voornoemd cocaïnetransport. Verdachte heeft het tenlastegelegde feit in nauwe en bewuste samenwerking met anderen gepleegd waarbij zijn bijdrage van voldoende gewicht is geweest om hem als medepleger te kwalificeren. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is een grote hoeveelheid cocaïne ongezien vanuit de haven in Curaçao getransporteerd is naar Jamaica, waarvan een deel is doorgevoerd naar Sint-Maarten. Daarmee is sprake van de (verlengde) uitvoer van de 140 kilogram cocaïne.
Het Gerecht komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 12 tenlastegelegde feit.
4.5.3. Feit 13 (172 kilogram cocaïne - Le Havre)
Verdachte wordt verweten dat hij zich in de periode van 1 november 2020 tot en met 18 januari 2021 te Curaçao en/of Nederland en/of Frankrijk en/of elders ter wereld samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan het uitvoeren van 172.000 gram cocaïne. In onderling verband en samenhang bezien, gaat het Gerecht van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Uit de SKY ECC-gesprekken van 3 december 2020 tot en met 18 januari 2021 kan naar het oordeel van het Gerecht worden afgeleid dat verdachte met gebruikmaking van zijn SKY ECC-account [SKY ECC-account verdachte] ook in deze periode samen met [medeverdachte 6] ([SKY ECC-accounts medeverdachte 6]), [medeverdachte 5] ([SKY ECC-account medeverdachte 5]) en de onbekende gebruiker met SKY ECC-account [SKY ECC-account 4] heeft besproken op welke wijze cocaïne getransporteerd moet worden en wat de eindbestemming(en) van de cocaïne moest zijn. Evenals het cocaïnetransport van november 2020 (feit 12) blijkt ook hier dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] verantwoordelijk zijn voor het verpakken en transporteren van de cocaïne, dat [SKY ECC-account 4] in Jamaica regelt dat verdovende middelen door personen in de haven van Jamaica worden uitgehaald en/of herladen en dat verdachte het hele transport coördineert.
Het Gerecht komt tot dit oordeel aan de hand van de volgende gesprekken:
Op 3 december 2020, om 23.39 uur en 23.40 uur, heeft [medeverdachte 5] de volgende berichten naar verdachte gestuurd: ‘Zoals ik je al zei, hij is gaan zoeken om naar de trans-ships te gaan kijken/“de trans-ships te gaan halen”, zodat we verder kunnen’, ‘Als hij het later krijgt, dan plaatsen/zetten we het morgen zeker’, ‘De gps zit, vanaf ‘s middags, in het stopcontact te laden’ en ‘we staan klaar’.
De verdediging heeft in algemene termen gesteld dat de selectie en doorzoeking, op grond van het Franse douanerecht onrechtmatig heeft plaatsgevonden, met als gevolg dat de drugs van het bewijs moeten worden uitgesloten.
Het Gerecht oordeelt dat de stukken met betrekking tot de aangetroffen hoeveelheid cocaïne zijn verkregen op grond van een rechtshulpverzoek vanuit Curaçao. Uit de Franse stukken blijkt dat er naar aanleiding van een tip een doorzoeking van de betreffende container heeft plaatsgevonden op de ‘terminal de France’
Conclusie
Het Gerecht is op basis van het voorgaande van oordeel dat verdachte samen met de medeverdachten gezamenlijk betrokken is geweest bij voornoemd cocaïnetransport. Verdachte heeft het tenlastegelegde feit in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten gepleegd en zijn bijdrage is van voldoende gewicht geweest om hem als medepleger te kwalificeren. Door het handelen van verdachte en zijn medeverdachten is een grote hoeveelheid cocaïne ongezien vanuit Curaçao getransporteerd en vervolgens gearriveerd en inbeslaggenomen in Frankrijk. Daarmee is sprake van de uit- en invoer van de 172 kilogram cocaïne.
Het Gerecht komt aldus tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
4.5.4. Feit 14 (voorbereidingshandelingen)
Verdachte wordt – in de kern – verweten dat hij op meerdere momenten in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 februari 2021 te Curaçao en/of Sint Maarten en/of Nederland en/of elders ter wereld samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd met betrekking tot harddrugstransporten.
Zowel het Openbaar Ministerie als de verdediging hebben om vrijspraak van dit feit gevraagd. Het Openbaar Ministerie vindt vrijspraak op zijn plaats omdat het dossier qua periode berichten en qua feiten vrij nadrukkelijk is geschreven op de voltooide transporten (lees: feiten 11, 12 en 13) en de berichten die overblijven onvoldoende aanleiding vormen om een losse bewezenverklaring voor voorbereidingshandeling te vragen. De verdediging heeft betoogd dat er ten aanzien van dit feit onvoldoende bewijs is.
Het Gerecht stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte ([SKY ECC-accounts verdachte] in de periode van 24 november 2019 tot en met 9 maart 2021 deelnam aan de voorbereiding van meerdere drugstransporten. Een aantal van die drugstransporten is tenlastegelegd onder feit 11 t/m 13 en verdachte wordt er ook voor veroordeeld. Het Gerecht overweegt dat zij moet beslissen over het tenlastegelegde en oordeelt dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte meer (voorbereidings-)handelingen heeft verricht dan enkel voor de gespecificeerde transporten van de feiten 11 tot en met 13. In onderling verband en samenhang bezien, gaat het Gerecht van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Zeebrugge - september 2020
In september 2020 was verdachte met het gebruik van zijn SKY ECC-accounts [SKY ECC-accounts verdachte] gekoppeld in een groepschat. Uit de gesprekken van de chat kan worden opgemaakt dat ze betrekking hebben op een smokkel via een koelcontainers die aan moeten komen in Zeebrugge (België). Aldaar heeft de onbekende gebruiker van het account [SKY ECC-account 6] uithalers en in Jamaica heeft de verdachte mensen die de smokkelwaar in een container kunnen stoppen.
Verdachte heeft op 14 september 2020 de volgende berichten naar de groepschat verzonden: ‘Dat is. Makelijk. Cool. Container. Eind besteming. Zeebrug kan niet miss gaan.’, ‘Vessel Name: CMA CGM FORT FLEUR D’EPEE Departure Kingston 28 sep 2020 Arrival ZeeBrug 21 Oct 2020’ en 50. Stuks. Of. 40. Stuks. Broer. Wat. Jullie. Doen. ik. Doe. Ok.’
Het Gerecht begrijpt dat verdachte en de gebruiker van SKY ECC-account [SKY ECC-account 6] met elkaar afspraken maken over uit te voeren transporten. In de gesprekken wordt gesproken over hoeveelheden, wijze van transporteren, vertrekdata, betalingen en adressen. Meer specifiek blijkt dat verdachte organiseert dat 2 koelcontainers met het schip Fort Saint Charles van Kingston (Jamaica) naar Zeebrugge (België) moeten worden verscheept, waarbij het containerschip op 28 oktober 2020 zou moeten arriveren. In de 2 containers zou een hoeveelheid (waarschijnlijk 81 kilo) verdovende middelen verstopt zijn.
SXM naar Rotterdam - september 2020
Op 5 september 2020 heeft verdachte een gesprek met een onbekende gebruiker van SKY ECC-account [SKY ECC-account 7]. Om 11.06 uur heeft SKY-account [SKY ECC-account 7] het volgende bericht naar de verdachte verzonden: ‘The guy had to run so he going to come later by me to send a voicenote how he does work it Basically he could get things from sxm to holland but it has to look like we full the containers with other things.
Het Gerecht begrijpt uit bovenstaande berichten dat er plannen worden gemaakt om een zeecontainer vanuit Sint Maarten naar Rotterdam te transporteren in september 2020, waarin meubilair wordt verscheept en waar men de eerste keer 30 tot 50 kilo verdovende middelen in wil meesmokkelen.
Duinkerke - oktober 2020
Op 12 oktober 2020 heeft de verdachte met zijn SKY ECC-account [SKY ECC-account verdachte] contact met SKY ECC-account [SKY ECC-account 8]
Op 12 oktober 2020 om 13.55 uur heeft de verdachte het volgende spraakbericht gestuurd: ‘We hebben goede controle op Jamaica en Martinique, mijn broer. Echt helemaal goede controle, begrijp je. Dus ik haal alle schepen eruit die gaan. We kunnen een paar leuke werken doen, mijn broer.’
Hierna heeft hij om 14.15 uur het bericht gestuurd: ‘Prima, vanuit St Maarten gaat er ook een schip naar Duinkerk. We organiseren het, ok.’ En een spraakbericht: ‘De man weet precies hoe hij alles erin moet zetten, hoe hij de stenen erin moet zetten zodat ze niet nat worden, hij weet wel dat hij alles in dingen moet zetten, dat het werk wel prima verloopt mijn broer. We zijn paraat om dingen in elkaar te zetten, snap je mijn broer. Dit is iets van meteen mijn vriend’.
Het Gerecht begrijpt uit bovenstaande berichten dat verdachte en [betrokkene 28] spreken over het voorbereiden van drugstransporten. Om dit goed te laten verlopen laat [betrokkene 28] iemand overvliegen. Er kan worden afgeleid dat men kennelijk vanuit Europa iemand die een “meester” is in het “verbergen van de smokkelwaar” laat invliegen die de verdovende middelen in een cilinder onder een schip (duiker(s)) kan plaatsen en die het vervolgens in Europa eronder vandaan kan halen.
Conclusie
Het Gerecht is op basis van het voorgaande van oordeel dat er in de bewijsmiddelen opgenomen gesprekken, onmiskenbaar wordt gesproken over (de voorbereiding van) harddrugstransporten.
In gesprekken wordt met verdachte (versluierd) gesproken over ‘blokken’, ‘stenen’, ‘stuks’, ‘kilo’s’, ‘pounds’, ‘seal(s)’, ‘koelcontainer’, ‘manifest’ en ‘schip’. Tevens wordt er in de SKY ECC gesproken over bron- en bestemmingslanden van cocaïne, zoals, Curaçao, Jamaica, Sint Maarten, Nederland, België en Frankrijk. Er wordt gesproken over grote geldbedragen: ‘10k invest’, ‘If. We push it we can make 10 millions. Fast’, ‘We going sell 1000 a pound’ en over de winst die behaald kan worden. En op foto’s in de SKY ECC-gesprekken – waaraan verdachte deelnam – zijn verpakte en onverpakte blokken, al dan niet met een logostempel, zichtbaar en ook GPS screenshots.
Dat het om de voorbereiding gaat van grote drugstransporten leidt het Gerecht af uit de hoeveelheden die naar voren komen in de gesprekken waaraan verdachte deelneemt, zoals: ’50 stuks of 40 stuks’, ’81 pound’, ‘ik heb 50 stenen die ik wet achter de deur kan zetten bij Zeebrugge’, ‘Bro. We. Got. 125. Bricks. In Curacao. Brother.’, ‘100. Thousand. We. Pay. Straight. Cash.’ en ‘And. Driver. 30. Thousand Cash.’
De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en dus geen uitleg gegeven met betrekking tot de inhoud van de chatberichten, maar naar het oordeel van het Gerecht gaan deze (groeps)chats onmiskenbaar over (de voorbereiding van) de handel in cocaïne en heeft verdachte daar ook wetenschap van en opzet op gehad. Het Gerecht overweegt verder dat de inhoud van de SKY ECC-berichten voldoende concreet zijn om te kunnen spreken van strafbare voorbereidingshandelingen. De berichten betreffen immers niet slechts het uitwisselen van algemene kennis en informatie, maar gaan daadwerkelijk over vertrekdata, hoeveelheden en wijze van transporteren. Zoals uit de bewezenverklaring ten aanzien van de feiten 11 tot en met 13 blijkt is er ook daadwerkelijk cocaïne getransporteerd. De SKY ECC-berichten tonen aan dat de verdachte - in een bewuste en nauwe samenwerking met anderen – een coördinerende rol vervulde bij de (voorbereiding van) drugstransporten, die zagen op de in- en uitvoer van cocaïne.
Het Gerecht is aldus van oordeel dat op basis van het hiervoor overwogene in onderling verband en in samenhang bezien wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorbereiden van drugstransporten.
4.6. Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft bij pleidooi (zie pagina 23-24 van deel 1 van het schriftelijke pleidooi) de volgende voorwaardelijke verzoeken gedaan, indien het Gerecht tot bewezenverklaringen van de tenlastegelegde feiten zou komen:
Complementering van het dossier door het toevoegen van de volgende stukken:
het (nader) horen van de volgende getuigen (zie pagina 89 van de pleitnota met als titel ‘Hato-shooting’):
4.6.1. OM opdragen het dossier te complementeren
Het Gerecht zal een eerdere overweging uit de tussenbeslissing van 8 december 2024 herhalen met betrekking tot het toevoegen van processtukken:
Bij de beoordeling van verzoeken tot het voegen van stukken bij de processtukken, is het volgende van belang. Artikel 4, eerste lid, Sv bepaalt dat tot de processtukken worden gerekend de gegevens, die in verband met een verdenking tegen een bepaald persoon ten behoeve van de politie en de justitie zijn verzameld, voor zover zij op die persoon betrekking hebben en voor zover zij in het verband van diens strafvervolging worden gebruikt. Bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken neemt het Gerecht verder als uitgangspunt de vraag of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen van zijn beslissing hierover neemt het Gerecht in aanmerking dat in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het gaat hierbij dus om de relevantie van die stukken.
De verdediging heeft naar het oordeel van het Gerecht onvoldoende concreet gemaakt waarom toevoeging van bovengenoemde stukken noodzakelijk is. Voor zover voornoemde verzoeken zijn gedaan in het kader van de rechtmatigheid van het opsporingsonderzoek, heeft de verdediging op geen enkel specifiek onderdeel onderbouwd waarom er sprake zou zijn van onregelmatigheden in het onderzoek. In het bijzonder merkt het Gerecht met betrekking tot het verzoek E op dat, onder verwijzing naar wat hiervoor bij de bespreking van het verweer tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie is opgenomen, zonder nadere motivering van de verdediging er geen aanleiding bestaat tot nader onderzoek over de verantwoording van de selectie van de berichten in het dossier. Tot slot acht het Gerecht gelet op wat hiervoor is overwogen zich voldoende voorgelicht en in staat om een oordeel te vormen over de gevoerde verweren in dit verband.
Wat voorwaardelijk is verzocht, is daarom niet noodzakelijk voor de beantwoording van de vragen van artikel 392 en 394 Sv, en het Gerecht wijst deze voorwaardelijke verzoeken dan ook af.
4.6.2. ( (Nader) horen getuigen
De verzochte getuigen hebben (een) verklaring(en) afgelegd in het zaaksdossier Ceto. Deze verklaringen waren ook van belang voor het zaaksdossier criminele organisatie. Nu het Gerecht verdachte heeft vrijgesproken van de feiten 2, 3 en 4 (zaaksdossier Ceto), zal het Gerecht deze voorwaardelijke getuigenverzoeken behandelen in het kader van de bewezenverklaarde leidinggeven aan een criminele organisatie (feit 1). Het Gerecht heeft de verklaringen van deze getuigen namelijk gebruikt voor de bewezenverklaring van verdachtes leiderschap van de NLS, waarmee aan de voorwaarden van het verzoek is voldaan.
Het Gerecht overweegt als volgt.
De Hoge Raad heeft in zijn zogeheten post Keskin arrest van 20 april 2021 (ECLI:NL:HR:2021:576) bepaald dat in gevallen waarin een getuige een belastende verklaring heeft afgelegd, het belang bij het horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Het gaat dan om een verklaring die door de rechter voor het bewijs van het tenlastegelegde feit zou kunnen worden gebruikt of al is gebruikt. De rechter moet bij de beoordeling van een verzoek tot het horen van getuigen dan ook eerst bepalen of het belastende of ontlastende getuigen betreffen. Het Gerecht is van oordeel dat deze getuigen belastende getuigen zijn in de hiervoor bedoelde zin.
Het voorgaande betekent niet dat elk verzoek tot het oproepen en (doen) horen van een getuige die al een belastende verklaring heeft afgelegd, door de rechter moet worden toegewezen. De rechter moet in dit kader nagaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 van het EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces. Wanneer de uitoefening van het ondervragingsrecht niet wordt gerealiseerd, moet de rechter onderzoeken of voldoende compenserende factoren hebben bestaan voor deze door de verdediging ondervonden beperkingen bij het onderzoek naar de betrouwbaarheid van de verklaring van de getuige, waarmee ook de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing wordt gewaarborgd.
De verdediging heeft tijdens de inhoudelijke behandeling een voorwaardelijk verzoek ingediend tot het horen van de bedreigde getuige [anonieme getuige 2] en [veroordeelde 4 Hato-shooting]. Het Gerecht begrijpt de verzoeken van de raadsman dat hij de getuigen wil bevragen ter falsificatie van hun verklaringen, teneinde de stelling van de verdediging dat verdachte geen leider was van de criminele organisatie NLS te onderbouwen. Het Gerecht is hiervoor al tot het oordeel gekomen dat ook op basis van ander bewijs buiten redelijk twijfel kan worden vastgesteld dat verdachte de leider was van de NLS, namelijk op basis van onder andere PGP-, OVC- en tapgesprekken. Het Gerecht is dan ook van oordeel dat het (opnieuw) horen van de getuigen voor de bewijsvoering geen toegevoegde waarde zal hebben. De verdachte wordt door afwijzing van deze verzoeken naar het oordeel van het Gerecht redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad, als bedoeld in artikel 6 EVRM. Het Gerecht wijst de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging daarom af.
5 Bewezenverklaring
Het Gerecht acht – op grond van de hiervoor weergegeven vastgesteld feiten en omstandigheden en de bewijsoverwegingen, in onderling verband en samenhang beschouwd – wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 5 (primair), 6 (primair), 8 (primair), 9 (primair), 10 (primair), 11, 12, 13 en 14 tenlastegelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1 (zaaksdossier criminele organisatie):
dat hij in de periode van 1 januari 2014 tot en met 8 februari 2021 te Curaçao en/of Nederland en/of elders in de wereld, als leider, heeft deelgenomen aan en leiding gegeven aan een organisatie (zich noemende de ‘No Limit Soldiers (NLS)), bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen te weten (onder andere) verdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en een of meer andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
feit 5, primair (zaaksdossier Triton):
dat een of meer tot op heden onbekend gebleven anderen op of omstreeks 7 februari 2016 in Saint Martin, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade ([slachtoffer feit 5]) van het leven heeft/hebben beroofd, door - al dan niet na kalm beraad en rustig overleg - met een of meerdere vuurwapen(s) een of meerdere kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer feit 5] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer feit 5] is overleden, welk feit verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of een ander of anderen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 5 november 2015 tot en met 7 februari 2016 te Nederland en/of Saint Martin en/of Sint Maarten, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door:
feit 6, primair (zaaksdossier Hera):
dat een of meer tot op heden onbekend gebleven anderen op of omstreeks 8 april 2016 in Saint Martin, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer feit 6] van het leven te beroven, met dat opzet - en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg - met een of meerdere vuurwapen(s) meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer feit 6] heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of een ander of anderen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 5 november 2015 tot en met 15 april 2016 te Nederland en/of Saint Martin en/of Sint Maarten en/of Curaçao en/of elders ter wereld, door giften en beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door:
feit 8, primair (zaaksdossier Hebe):
dat een of meerdere tot op heden onbekend gebleven anderen in de periode van 5 november 2016 tot en met 6 november 2016 te Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer 1 van feit 8] en een persoon genaamd [slachtoffer 2 van feit 8] van het leven te beroven, met dat opzet - en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg - met een of meerdere vuurwapen(s) meerdere kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer 1 van feit 8] en in de richting van die[slachtoffer 2 van feit 8] te schieten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welk feit verdachte, tezamen en in vereniging met een anderen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 5 november 2015 tot en met 6 november 2016 te Sint Maarten en/of Saint Martin en/of Curaçao en/of elders ter wereld, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door:
feit 9, primair (zaaksdossier Gaia):
dat een of meerdere tot op heden onbekend gebleven anderen op 14 maart 2017 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer feit 9] van het leven heeft/hebben beroofd, door - al dan niet na kalm beraad en rustig overleg - met een of meerdere vuurwapen(s) meerdere kogels in het lichaam van die [slachtoffer feit 9] te schieten, ten gevolge waarvan die [slachtoffer feit 9] is overleden, welk feit verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en/of een ander of anderen, op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 5 november 2015 tot en met 14 maart 2017 te Sint Maarten en/of Saint Martin en/of Nederland en/of elders ter wereld, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door:
feit 10, primair (zaaksdossier Gaia):
dat een of meerdere (onbekende) anderen op 14 maart 2017 in Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer feit 10], van het leven te beroven, met dat opzet - en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg -, met (een) vuurwapen(s) een of meerdere schoten heeft gelost in de richting van [slachtoffer feit 9] en/of [slachtoffer feit 10], tengevolge waarvan zij die, [slachtoffer feit 10], in de rug, heeft/hebben geraakt, zijnde de verdere uitvoering van dat door hen/hem, verdachte(n), en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf niet voltooid, welk door die een of meer (onbekende) anderen gepleegd feit verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, in de periode van 5 november 2015 tot en met 14 maart 2017 te Sint Maarten en/of elders ter wereld, door giften en/of beloften en/of door het verschaffen van middelen en/of inlichtingen, opzettelijk heeft uitgelokt door*:*
feit 11 (zaaksdossier Sparrow; 30 kilogram cocaïne):
dat hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 8 februari 2021 te Curaçao en/of Sint Maarten en/of Nederland en/of Frankrijk, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft uitgevoerd en/of heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960,
(uit Sint Maarten naar Frankrijk) in de periode van 13 augustus 2020 tot en met 14 augustus 2020 een hoeveelheid van ongeveer 30.000 gram cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960;
feit 12 (zaaksdossier Sparrow; 140 kilogram cocaïne):
dat hij in de periode van 1 november 2019 tot en met 8 februari 2021 te Curaçao en/of Sint Maarten en/of Nederland en/of Jamaica, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft uitgevoerd en heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960,
(uit Curaçao naar Jamaica en van Jamaica naar Sint Maarten) omstreeks 16 november 2020 ongeveer 140.000 gram, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960;
feit 13 (zaaksdossier Sparrow; 172 kilogram cocaïne):
dat hij in de periode van 1 november 2020 tot en met 18 januari 2021 te Curaçao en/of Nederland en/of Frankrijk en/of elders ter wereld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk heeft uitgevoerd en/of heeft ingevoerd in de zin van artikel 1 lid 3 van de Opiumlandsverordening 1960
- ( uit Curaçao naar Frankrijk) een hoeveelheid van ongeveer 172.000 gram, cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 Opiumlandsverordening 1960;
feit 14 (zaaksdossier Sparrow; voorbereidingshandelingen):
dat hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2019 tot en met 8 februari 2021 te Curaçao en/of Sint Maarten en/of Nederland en/of elders ter wereld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, telkens om een feit, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel A en/of B van de Opiumlandsverordening 1960, te weten, het opzettelijk in- en uitvoerenvan verdovende middelen zoals genoemd in artikel 3 eerste lid
voor te bereiden en/of te bevorderen,
zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feiten(en) heeft getracht te verschaffen, en/of (een) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat het/zij bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebben hij verdachte:
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd; omwille van de leesbaarheid zijn ook wijzigingen aangebracht in de bewezenverklaring (cursief). De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
6 Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
De onder 1, 5 (primair), 6 (primair), 8 (primair), 9 (primair), 10 (primair), 11, 12, 13 en 14 bewezenverklaarde feiten zijn voorzien bij en strafbaar gesteld in de artikelen 1:119, 1:123, 2:79 en 2:262 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 11a van de Opiumlandsverordening 1960. De bewezenverklaarde feiten worden als volgt gekwalificeerd:
feit 1: als leider deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in de artikelen 1:123, 1:124 jo. 2:262 jo. 1:119 en/of 2:259 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 3a en 4 jo. 11 en 11a van de Opiumlandsverordening 1960;
feit 5, primair: medeplegen van opzettelijk uitlokken van medeplegen tot moord;
feit 6, primair: medeplegen van opzettelijk uitlokken van medeplegen poging tot moord;
feit 8, primair: medeplegen van opzettelijk uitlokken van medeplegen poging tot moord, meermalen gepleegd;
feit 9, primair: medeplegen van opzettelijk uitlokken van medeplegen moord;
feit 10, primair: medeplegen van opzettelijk uitlokken van medeplegen poging tot moord;
feit 11: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960.
feit 12: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960.
feit 13: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A van de Opiumlandsverordening 1960.
feit 14: medeplegen van, om een feit, bedoeld in artikel 3 van de Opiumlandsverordening 1960, voor te bereiden en te bevorderen, zich en een of meer anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van die feiten heeft getracht te verschaffen en voorwerpen voorhanden heeft gehad, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het bestemd is tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
7 Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
8 Oplegging van straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf wordt gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, op de mate waarin de gedraging verdachte te verwijten is en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij wordt rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals die onder meer tot uitdrukking komt in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het uitlokken van twee moorden, de uitlokking van vier pogingen tot moord en aan langdurige grootschalige internationale handel in verdovende middelen. Van de moordaanslagen staat vast dat het om (poging tot) liquidaties ging, gepleegd op bestelling, in georganiseerd verband en tegen betaling van geldbedragen. De met deze misdrijven samenhangende gedragingen vormen de kern van de eveneens bewezen geachte deelneming aan de criminele organisatie NLS, waarvan verdachte (een van) de leider(s) was.
Verdachte was de opdrachtgever om de mensen te liquideren die in zijn beleving te maken hadden met de liquidatie van [vriendin verdachte]. De (pogingen tot) liquidaties faciliteerden verdachte en zijn medeverdachten met informatie en financiering (geld en/of drugs). Uit de onderschepte (versleutelde) communicatie tussen verdachte en zijn medeverdachten is gebleken dat verdachte zonder enige twijfel en zonder aarzeling beschikte over de levens van anderen. De nietsontziende inhoud van de berichten van verdachte en zijn medeverdachten is naar het oordeel van het Gerecht schokkend te noemen. Dat de kans zou bestaan dat er onschuldige slachtoffers zouden vallen tijdens verdachtes wraakacties nam hij op de koop toe en was van ondergeschikt belang. Verdachtes uitlatingen dat hij jaar na jaar zou blijven jagen op zijn tegenstanders is dan ook de trieste en huiveringwekkende realiteit geworden.
Het Gerecht vindt het weliswaar invoelbaar dat verdachte na de liquidatie van [vriendin verdachte] boos en verdrietig was, maar hij heeft het bij deze gevoelens alleen niet gelaten. Hij heeft het heft in eigen handen genomen en heeft met zijn handelen laten zien dat hij een man is die een volkomen gebrek aan respect heeft voor het leven van anderen. Verdachte had als geen ander moeten weten hoeveel pijn hij anderen zou aandoen door de in zijn opdracht gepleegde (pogingen tot) liquidaties. Aan de dodelijke slachtoffers is het hoogste goed, het recht op leven, ontnomen en aan de nabestaanden is een immens en onherstelbaar verdriet aangedaan. Verdachte is ook na de eerste wraakactie ([slachtoffer feit 5]) niet tot inkeer gekomen en is gewoon nog geruime tijd doorgegaan met zijn plannen om nog meer mensen te vermoorden.
De verdachte heeft gedurende alle (voorbereidende) zittingsdagen gekozen om zijn betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten te ontkennen. Pas tijdens de inhoudelijke behandeling heeft hij een inhoudelijke verklaring afgelegd, te weten dat de liquidatie van [vriendin verdachte] te maken had met een ruzie tussen vrouwen vanwege jaloezie. Dit zonder dat dit scenario enige onderbouwing heeft gekregen. Verdachte heeft verder ter terechtzitting aangegeven dat hij erg boos en verdrietig was na de liquidatie van [vriendin verdachte], maar dat hij absoluut geen opdracht heeft gegeven tot het vermoorden van personen. Verder liet verdachte tijdens de zitting een zeer beperkte compassie met de slachtoffers en de nabestaanden zien. Het Gerecht kreeg de indruk dat verdachte vooral compassie met zichzelf had vanwege de situatie waarin hij nu verzeild was geraakt.
Het Gerecht concludeert met betrekking tot de persoon van verdachte dat een groot gevaar voor herhaling van gewelddadige strafbare feiten van hem uitgaat.
Het Openbaar Ministerie heeft een levenslange gevangenisstraf geëist en heeft een veroordeling voor aanzienlijk meer feiten gevraagd dan waarvoor verdachte nu veroordeeld wordt. De verdediging heeft om integrale vrijspraak gevraagd.
De levenslange gevangenisstraf is de zwaarste straf die in Curaçao kan worden opgelegd en duurt in beginsel het hele leven van de levenslanggestrafte. Uit de jurisprudentie van het EHRM en de Hoge Raad volgt evenwel – kort gezegd – dat de oplegging van een levenslange gevangenisstraf niet verenigbaar is met artikel 3 EVRM als die straf als ‘irreducible’ moet worden beschouwd. Er moet al bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf een reële mogelijkheid bestaan tot herbeoordeling van die straf die in de daarvoor in aanmerking komende gevallen kan leiden tot verkorting van de straf of (voorwaardelijke) invrijheidstelling. Deze reële mogelijkheid is in het Wetboek van Strafrecht van Curaçao verankerd in artikel 1:30 Sr en in de ‘Richtlijn bij tenuitvoerlegginglevenslange gevangenisstraf’. Artikel 1:30 houdt – kort gezegd – in dat de levenslanggestrafte na 20 jaar detentie de kans krijgt op een voorwaardelijke invrijheidstelling, indien het Hof van oordeel is dat verdere onvoorwaardelijke tenuitvoerlegging geen redelijk doel meer dient.
Bij de oplegging van een levenslange gevangenisstraf is naar het oordeel van het Gerecht dus geen sprake van een uitzichtloze situatie voor de levenslanggestrafte, nu er na 20 jaar detentie een rechterlijke toets mogelijk is voor verdachte. Dit vindt het Gerecht van belang bij het bepalen van de strafmaat.
Naast de geweldsdelicten wordt verdachte ook veroordeeld voor het leiding geven aan een criminele organisatie en voor de uitvoer van tezamen ruim 340 kilo cocaïne. De drugshandel in georganiseerd verband gaat veelal gepaard met uiterst gewelddadige delicten, zoals ook in dit dossier is gebleken. Alleen voor de drugsdelicten en het leiding geven aan een criminele organisatie is een jarenlange gevangenisstraf al op zijn plaats.
Hoewel het Gerecht tot meerdere vrijspraken van de geweldsdelicten heeft geoordeeld, is het Gerecht alles afwegende, in het bijzonder gelet op het meedogenloos en gewetenloos optreden van verdachte dat heeft geresulteerd in (pogingen tot) liquidaties en waarbij twee doden zijn te betreuren, met de officier van justitie van oordeel dat alleen de zwaarste gevangenisstraf passend en geboden is, namelijk een levenslange gevangenisstraf. De verdachte zal daartoe dan ook worden veroordeeld.
Tot slot acht het Gerecht van belang op te merken dat zij zich kan voorstellen dat het ondergaan van de detentie in de EBI in Vught zwaar is. Niet alleen vanwege het feit dat het EBI-regime zwaarder is dan het regime in andere penitentiaire inrichtingen binnen het Koninkrijk der Nederlanden, maar ook vanwege het feit dat verdachte ver weg van familie gedetineerd zit. Het Gerecht gaat er echter vanuit dat de verantwoordelijke instanties weloverwogen tot plaatsing van verdachte in de EBI zijn gekomen en dat zij de noodzaak van dit regime op verdachte periodiek zullen blijven toetsen.
9 Vorderingen benadeelde partijen
Vorderingen benadeelde partijen ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4
Nu het Gerecht de verdachte zal vrijspreken van de onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, kunnen de benadeelde partijen [slachtoffer 5 Hato-shooting], [slachtoffer 6 Hato-shooting], [BP 1] en [BP 2] niet in hun vorderingen worden ontvangen.
Vordering benadeelde partij [BP 3] ten aanzien van feit 6
De benadeelde partij [BP 3] heeft zich in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt in totaal Cg 25.000,-, bestaande uit immateriële schade.
De officier van justitie is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De verdediging heeft de vordering niet betwist.
Het Gerecht oordeel als volgt.
Bij de vordering benadeelde partij werd verwezen naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 februari 2025 (ECLI:NL:GHARL:2025:1269), in het bijzonder nu – zo begrijpt het Gerecht de verwijzing naar het arrest – in die zaak ook sprake zou zijn geweest van shockschade.
Uit het arrest van de Hoge Raad van 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:958, volgt dat iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig kan handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van dergelijke schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel zoals hierna nader omschreven. Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
De Hoge Raad heeft daarbij overwogen dat de feitenrechter aan de hand van onder meer deze gezichtspunten in hun onderlinge samenhang beschouwd van geval tot geval moet beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid, waarbij niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn. Het recht op vergoeding van schade die is veroorzaakt door het onrechtmatig teweegbrengen van een hevige emotionele schok is voorts beperkt tot de schade die volgt uit geestelijk letsel. Voor de toewijzing van schadevergoeding ter zake van dat geestelijk letsel is vereist dat het bestaan van dat geestelijk letsel naar objectieve maatstaven is vastgesteld. In de rechtspraak over shockschade is in dat verband steeds overwogen dat dit in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De kern van de jurisprudentie van de Hoge Raad blijft – ook na het hierboven genoemde arrest van 28 juni 2022 – dat in rechte op basis van objectieve gegevens moet kunnen worden vastgesteld dat de immateriële schade in verband met geestelijk letsel daadwerkelijk het gevolg is geweest van een hevige emotionele schok die door een strafbaar feit is veroorzaakt.
Hoewel naar het oordeel van het Gerecht invoelbaar is dat de poging tot moord op [slachtoffer feit 6] verontrustende en bezorgde gevoelens heeft opgewekt bij de benadeelde partij, kan uit de onderliggende stukken bij de vordering benadeelde partij niet worden vastgesteld dat er een confrontatie met de daad is geweest. Ook anderszins is niet gesteld of gebleken dat zij met de latere gevolgen van dit geweld (onverhoeds) is geconfronteerd. Indien het voorgaande wel het geval zou zijn geweest, dan kan bovendien niet worden vastgesteld of bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok teweeg is gebracht. Tot slot kan op basis van deze stukken niet worden bepaald wat het vastgestelde geestelijk letsel is geweest.
Het Gerecht komt daarom tot de conclusie dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard bij gebrek aan onderbouwing.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is op de reeds aangehaalde wettelijke voorschriften gegrond op artikel 1:136 Sr., zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het Gerecht:
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder de feiten 2, 3, 4 en 7 ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 5, 6, 8, 9, 10, 11, 12, 13 en 14 ten laste gelegde feiten heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
kwalificeert de bewezenverklaarde feiten als hiervoor omschreven;
verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een levenslange gevangenisstraf;
verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 5 Hato-shooting], [slachtoffer 6 Hato-shooting], [BP 1], [BP 2] en [BP 3] niet-ontvankelijk in de vorderingen en bepaalt dat zij deze vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. P.P.C.M. Waarts, bijgestaan door mr. L. Witte en mr. N.R.H. Marsera, (zittingsgriffiers), en op 23 september 2025 in tegenwoordigheid van de griffiers uitgesproken ter openbare terechtzitting door het Gerecht in eerste aanleg van Curaçao op zittingslocatie extra beveiligde zittingszaal in de Penitentiaire Inrichting in Vught (met een directe beeld- en geluidsverbinding met het Gerecht in Curaçao, het Justitieel Complex in Schiphol (Nederland) en het Gerecht in Sint Maarten).
De verdragen die in dit kader van toepassing zijn, zijn het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Hierna wordt, tenzij anders vermeld, telkens verwezen naar ambtsedige - en door de desbetreffende verbalisant(en) in wettelijke vorm opgemaakte - processen-verbaal en overige geschriften.
Daarbij wordt opgemerkt dat ieder bewijsmiddel, ook in zijn onderdelen, slechts wordt gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft en, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 387, eerste lid, aanhef, onder e Sv betreft, telkens slechts wordt gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen. Voorts wordt opgemerkt dat in sommige bewijsmiddelen geen (expliciete) landsaanduiding is opgenomen, maar dat algemeen bekend is dat de in die bewijsmiddelen wel opgenomen plaatsen zijn gelegen in Curaçao/Sint Maarten.
Een proces-verbaal verdenking criminele organisatie, proces-verbaalnummer 291094, pagina R5-02- van het zaaksdossier Themis.
Een proces-verbaal Zaaksdossier Themis, proces-verbaalnummer 308903, pagina R1-02-.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek K.O.O.3 (BlackBerry Curve 9320 – [verdachte]) met proces-verbaalnummer 66-2,pagina R5 -68- tot en met R5 -100- (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2020, pagina R5 -42- tot en met R5 -44- (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2020, documentcode 323066, pagina R5 –111- (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 24 januari 2014, proces-verbaalnummer 2133, pagina R5 -247- tot en met R5 -249- (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -135- (Themis).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 1] als gebruiker PGP-accounts [PGP-accounts medeverdachte 1] van 13 december 2019, proces-verbaalnummer 302817, pagina R4 -10- en R4 -11- van het persoonsdossier [medeverdachte 1].
Een proces-verbaal van bevindingen ‘bijnamen verdachten Themis’, documentcode 291826, pagina R5 -151- tot en met R5 -159- van het zaaksdossier Hera.
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2020, documentcode 322044, pagina R5 -251- tot en met R5 -255- (Themis) en een proces-verbaal van bevindingen ‘bijnamen verdachten Themis’, documentcode 291826, pagina R5 -151- tot en met R5 -159- van het zaaksdossier Hera.
Een proces-verbaal van bevindingen van 29 april 2021, pagina R5 -256- tot en met R5 -280, i.h.b. pagina R5-258-259 (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, tapgesprek T069-1039, pagina R5 -59- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende onderzoek K.O.O.3 (BlackBerry Curve 9320 – [verdachte]) met proces-verbaalnummer 66-2,pagina R5 -85- (Themis).
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [veroordeelde 4 Hato-shooting] van 20 oktober 2014, proces-verbaalnummer 2014102015.30V, pagina R4 -89- en R4 -90- van het zaaksdossier Ceto.
Een proces-verbaal van lijkherkenning d.d. 17 juli 2014, pagina R5 -01- en R5 -02- (Ceto).
Een proces-verbaal van lijkherkenning d.d. 22 juli 2014, pagina R5 -03- en R5 -04- (Ceto).
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek van 4 september 2014, proces-verbaalnummer TFO.2014.07.15-01, pagina R8 -01- tot en met R8 -37- (Ceto).
Een proces-verbaal van verhoor bedreigde getuige [anonieme getuige 1] bij de rechter-commissaris van 27 augustus 2019, pagina R3 -46- en R3 -47- (Ceto).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [veroordeelde 4 Hato-shooting] van 20 april 2021, proces-verbaalnummer 2021049519, pagina R4 -100- tot en met R4 -117- (Ceto).
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene Hato-shooting] van 12 september 2014, proces-verbaalnummer 2014091212.00.V., pagina R4 -19- tot en met R4 -24- (Ceto).
Een proces-verbaal relaas onderzoek Ceto van 19-11-2021, document-code 305781, pagina R1-01- tot en met R1-39-, i.h.b. pagina R1-04 t/m R1-05.
Een proces-verbaal van onderzoek doodslag [vriendin verdachte] van 12 september 2016, pagina R5 -27- tot en met R5 -34- van het zaaksdossier Triton.
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. tapgesprek T347-250 pagina R5 -50- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62- i.h.b. tapgesprek T347-120 pagina R5 -51- (Hera).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 9 november 2015, sessienr: 8, pagina R5 -132- en R5 -136- i.h.b. pagina R5 -136- (Hera).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 4] als gebruiker PGP-account [PGP 1] van 14 oktober 2020, proces-verbaalnummer 303563, pagina R4-03- tot en met R4 -14- van het persoonsdossier [medeverdachte 4].
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 1] als gebruiker PGP-accounts [PGP-accounts medeverdachte 1] van 13 december 2019, proces-verbaalnummer 302817, pagina R4 -01- tot en met R4 -25 van het persoonsdossier [medeverdachte 1].
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 4] als gebruiker PGP-account [PGP 1] van 14 oktober 2020, proces-verbaalnummer 303563, pagina R4-03- tot en met R4 -14- , i.h.b. pagina R4 -09- persoonsdossier [medeverdachte 4].
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 2] als gebruiker PGP-account [PGP-account medeverdachte 2] van 12 november 2019, proces-verbaalnummer 303255, pagina R4 -01- tot en met R4 -14- van het persoonsdossier [medeverdachte 2].
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2016, proces-verbaalnummer 2016075814 ([medeverdachte 4]), pagina R4 -50- en R4 -51- en een proces-verbaal van bevindingen onderzoek tapgesprekken verdachte [medeverdachte 4] binnen onderzoek Haag van 15 februari 2021, PV-nummer 332312, pagina R4 -15- tot en met R4 -19-, gesprekken 132 en 317 ([medeverdachte 4]).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 2] als gebruiker PGP-account [PGP-account medeverdachte 2] van 12 november 2019, proces-verbaalnummer 303255, pagina R4 -01- tot en met R4 -14, i.h.b. pagina R4 -11- ([medeverdachte 2]).
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2021, pagina R5 -63 tot en met R5 -73- (Triton).
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2016, pagina R5 -11- tot en met R5 -37- (Gaia),
Een proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, pagina R5 -119- tot en met R5 -136- (Triton).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 3] als gebruiker PGP-account [PGP-account medeverdachte 3] van 28 augustus 2020, proces-verbaalnummer 302817, pagina R4 -01- tot en met R4 -14- van het persoonsdossier [medeverdachte 3] .
Een schriftelijk bescheid, zijnde een krantenartikel van 31 augustus 2016, pagina R1-09- van het zaaksdossier Ares.
Een proces-verbaal van bevindingen verklaring [betrokkene 30] van 19 november 2021, pagina R5 -141- tot en met R5 -144- (Triton).
Een proces-verbaal relaas van het zaaksdossier Ares van 23 november 2021, pagina R1 -1- tot en met R1 -17- (Ares).
Een proces-verbaal van verdenking van 14 november 2019, PV-nummer 302193, pagina R3 -01- tot en R3 -13- ([medeverdachte 2]).
Een proces-verbaal van verdenking van 14 november 2019, PV-nummer 302193, pagina R3 -01- tot en R3 -13-, i.h.b. pagina R3-09 ([medeverdachte 2]).
Een proces-verbaal aanwezigheid obductie van 16 februari 2016, pagina R8 -01- tot en met R8 -29- (Triton).
Een samenvattend proces-verbaal van 29 april 2016, nr. pv 00135, pagina R10 -16- tot en met R10 -22- (Hera).
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek van 22 oktober 2019, pagina R8 -01- tot en met R8 -13- (Ares).
Een proces-verbaal van aangifte van 7 november 2016, documentcode 1611051800, pagina R2 -01- tot en met R2 -03- en een proces-verbaal van forensisch onderzoek van 2 maart 2018, pagina R8 -04- tot en met R8 -09- (Hebe).
Een proces-verbaal van aangifte van 7 november 2016, documentcode 1611080900.AANG, pagina R2 -07- tot en met R2 -09- (Hebe).
Een schriftelijk bescheid, zijn een forensisch autopsie rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum van 29 maart 2017, opgesteld door [naam forensisch patholoog], forensisch patholoog, pagina R8 -23 tot en met R8 -31- (Gaia).
Een proces-verbaal van bevindingen OVC van 5 oktober 2020, documentcode 323066, pagina R5 -110- tot en met R5 -126-, i.h.b. pagina R5 -111- nummer 6 en 8 (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2020, documentcode 323066, pagina R5 -110- tot en met R5 -126-, i.h.b. pagina R5 -112-, nummer 49 (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 5 oktober 2020, documentcode 323066, pagina R5 -110- tot en met R5 -126-, i.h.b. pagina R5 -113-, nummer 76 (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, pagina R5 -119- tot en met R5 -136- (Triton).
Een proces-verbaal van verhoor van [veroordeelde 4 Hato-shooting] van 23 oktober 2014, pagina R4 -94- tot en met -R4 -95- (Ceto), een proces-verbaal van verhoor bedreigde getuige [anonieme getuige 2] bij de rechter-commissaris van juli/augustus 2017, pagina R3 -32- en R3 -33- (Ceto) en een proces-verbaal van verhoor bedreigde getuige [anonieme getuige 1] bij de rechter-commissaris van 27 augustus 2019, pagina R3 -46- en R3 -47- (Ceto).
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, pagina R4 -50- en R4 -51- ([medeverdachte 4]) en een proces-verbaal van bevindingen onderzoek tapgesprekken verdachte [medeverdachte 4] binnen onderzoek Haag van 15 februari 2021, PV-nummer 332312, pagina R4 -15- tot en met R4 -19-, gesprekken 132 en 317 ([medeverdachte 4]).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] van 10 augustus 2021, pagina R3 -101- tot en met R3 -119- (Hera).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 4] als gebruiker PGP-account [PGP 1] van 14 oktober 2020, proces-verbaalnummer 303563, pagina R4-03- tot en met R4 -14, i.h.b. pagina R4 -10- ([medeverdachte 4]).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 14 november 2015, pagina R5 -140-, sessienr: 444 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. pagina R5 -55- tapgesprek T069-326 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2016, pagina R5 -11- tot en met R5 -37, i.h.b. pagina R5-24- tot en met R5 -24- (Gaia).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. pagina R5 -56- tapgesprek T-069-564 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. pagina R5 -56- tapgesprek T-069-677 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. pagina R5 -57- tapgesprek T069-752 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. pagina R5 -57/58- tapgesprek T069-829 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. pagina R5 -58/59- tapgesprek T069-1039 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 15 december 2020, pagina R5 -127- tot en met R5 -203-, i.h.b. pagina R5 -138- tapgesprek T397-1151 (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, pagina R5 -281- tot en met R5 -293-, i.h.b. pagina R5 -291/292- tapgesprek met sessienummer 1243 (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, pagina R5 -119- tot en met R5 -136- (Triton).
Het Gerecht verwijst in dit verband naar de daar (feit 1) aangehaalde bewijsmiddelen.
Zie voetnoten 2 en 3.
Een proces-verbaal van onderzoek doodslag [vriendin verdachte] van 12 september 2016, pagina R5 -27- tot en met R5 -34- (Triton).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 4] als gebruiker PGP-account [PGP 1] van 14 oktober 2020, proces-verbaalnummer 303563, pagina R4-03- tot en met R4 -14, i.h.b. R4 -09- ([medeverdachte 4]).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 1] als gebruiker PGP-accounts [PGP-accounts medeverdachte 1] van 13 december 2019, proces-verbaalnummer 302817, pagina R4 -01- tot en met R4 -25, i.h.b. pagina R4 -12- ([medeverdachte 1]).
Een proces-verbaal van identificatie **[**medeverdachte 2] als gebruiker PGP-account [PGP-account medeverdachte 2] van 12 november 2019, proces-verbaalnummer 303255, pagina R4 -01- tot en met R4 -14, i.h.b. pagina R4 -11- ([medeverdachte 2]).
Een proces-verbaal van bevindingen van 23 maart 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, pagina R4 -50- en R4 -51- ([medeverdachte 4]) en een proces-verbaal van bevindingen onderzoek tapgesprekken verdachte [medeverdachte 4] binnen onderzoek Haag van 15 februari 2021, PV-nummer 332312, pagina R4 -15- tot en met R4 -19-, gesprekken 132 en 317, i.h.b. pagina R4 -16- ([medeverdachte 4]).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 1] als gebruiker PGP-accounts [PGP-accounts medeverdachte 1] van 13 december 2019, proces-verbaalnummer 302817, pagina R4 -01- tot en met R4 -25, i.h.b. pagina R4 -11- respectievelijk R4 -13- ([medeverdachte 1]).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, i.h.b. pagina R5 -51- tapgesprek T347-120 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2016, proces-verbaalnummer RTRAA16138, pagina R5 -125- tot en met R5 -130, i.h.b. pagina R5 -126- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2016, proces-verbaalnummer RTRAA16138, pagina R5 -125- tot en met R5 -130-, i.h.b. pagina R5 -127- (Hera).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 31] van 9 april 2016, pagina R10 -262- tot en met R10 -264- van (Hera), een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] van 10 augustus 2021, pagina R3 -101- tot en met R3 -119- (Hera) en een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 8] van 10 augustus 2021, pagina R3 -125- (Hera).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 3] bij de rechter-commissaris in strafzaken van 12 mei 2025, pagina 6.
Een proces-verbaal van bevindingen ‘bijnamen verdachten Themis’, documentcode 291826, pagina R5 -151- tot en met R5 -159- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2021, pagina R5 -63 tot en met R5 -73- (Triton).
Een proces-verbaal van identificatie **[**medeverdachte 2] als gebruiker PGP-account [PGP-account medeverdachte 2] van 12 november 2019, proces-verbaalnummer 303255, pagina R4 -01- tot en met R4 -14- ([medeverdachte 2]).
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2021, pagina R5 -63 tot en met R5 -73- (Triton).
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2021, pagina R5 -63 tot en met R5 -73- (Triton).
Een proces-verbaal van bevindingen van 25 oktober 2021, pagina R5 -63 tot en met R5 -73- (Triton).
Een proces-verbaal verdenking van 22 oktober 2020, documentcode 324295, pagina R3 -13- ([medeverdachte 4]).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 4] als gebruiker PGP-account [PGP 1] van 14 oktober 2020, proces-verbaalnummer 303563, pagina R4-03- tot en met R4 -14- ([medeverdachte 4]).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 15 november 2015, sessienr: 342, pagina R10 -17- (Gaia).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, tapgesprek T685-27 op pagina R5 -52- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, tapgesprek T685-645 (Hera).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 17 januari 2016, sessienr: 729, pagina R10 -08- en R10 -09- van (Hera).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 2 februari 2016, sessienr: 687, pagina R5 -120- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, tapgesprek T069-326 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 12 april 2016, pagina R5 -11- tot en met R5 -37- (Gaia).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een krantenartikel van 1 maart 2019, pagina R1 -25- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen opgenomen gesprekken van 25 oktober 2021, pagina R5 -81- tot en met R5 -103, i.h.b. R5 -86- (Triton).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, tapgesprek T-069-564, i.h.b. pagina R5 -56 (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, sessienummer 697, pagina R5 -281- tot en met R5 -293- (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, tapgesprek T-069-677, pagina R5 -48- tot en met R5 -62- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, tapgesprek T069-829 (Hera).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 25 maart 2016, sessienr: 909, pagina R10 -23- tot en met R10 -25- (Gaia).
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, sessienummer 1243, pagina R5 -281- tot en met R5 -293- (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 8 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, sessienummer 1249, pagina R5 -281- tot en met R5 -293-, (Themis).
Een proces-verbaal van bevindingen van 14 april 2016, proces-verbaalnummer 2016075814, pagina R5 -119- tot en met R5 -136- (Triton).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 9 april 2016, sessienr: 1690, pagina R5 -141- en R5 -142- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2016, proces-verbaalnummer RTRAA16138, pagina R5 -125- tot en met R5 -130-, tapgesprek 1690 (Hera).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een OVC-gesprek van 10 april 2016, pagina R5 -62- tot en met R5 -72- (Gaia).
Een proces-verbaal van identificatie [medeverdachte 3] als gebruiker PGP-account [PGP-account medeverdachte 3] van 28 augustus 2020, proces-verbaalnummer 302817, pagina R4 -01- tot en met R4 -14- ([medeverdachte 3] ).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een krantenartikel van 31 augustus 2016, pagina R1-09- (Ares).
Een proces-verbaal van bevindingen verklaring [betrokkene 30] van 19 november 2021, pagina R5 -141- tot en met R5 -144- (Triton).
Een proces-verbaal relaas van het zaaksdossier Ares van 23 november 2021, pagina R1 -1- tot en met R1 -17-.
Een proces-verbaal van verdenking van 14 november 2019, PV-nummer 302193, pagina R3 -01- tot en R3 -13- ([medeverdachte 2]).
Een proces-verbaal van overzicht (Nederlandse vertaling) van 29 april 2016, proces-verbaalnummer 00135, pagina R10 -143- tot en met R10 -149-, i.h.b. pagina R10 -143- respectievelijk R1 -146- (Hera).
Een proces-verbaal van verdenking van 14 november 2019, PV-nummer 302193, pagina R3 -01- tot en R3 -13- ([medeverdachte 2]).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 20] van 6 november 2016, pagina R3 -07- (Hebe).
Een proces-verbaal van bevindingen van 18 april 2016, proces-verbaalnummer RTRAA16138, tapgesprek 1753, pagina R5 -125- tot en met R5 -130- (Hera).
Een proces-verbaal van verdenking van 14 november 2019, PV-nummer 302193, pagina R3 -01- tot en R3 -13- ([medeverdachte 2]).
Zie voetnoot 116.
Een proces-verbaal van relaas onderzoek Hera van 16 november 2021, pagina R1 -34- tot en met R1 -38-.
Zie voetnoot 116.
Een proces-verbaal van bevindingen van identificatie [medeverdachte 1] is gebruiker van account [ennetcom 1] van 9 juli 2020, pagina R4 -47 tot en met R4 -52- ([medeverdachte 1]).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 20 april 2016, sessienr: 2173, pagina R10 -269- (Hera).
Een proces-verbaal van bevindingen tapgesprekken van 15 december 2020, documentnummer 327349, pagina R5 -48- tot en met R5 -62-, tapgesprek T069-2521 (Hera).
Een proces-verbaal aanwezigheid obductie van 16 februari 2016, R8 -01- tot en met R8 -29- (Triton) en een samenvattend proces-verbaal van 7 april 2016, pagina R5 -01- tot en met R5 -03- (Triton).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 21] van 23 februari 2016, pagina R3 -01- tot en met R3 -03- , i.h.b. pagina R3 -02- (Triton).
Een samenvattend proces-verbaal van 29 april 2016, nr. pv 00135, pagina R10 -16- tot en met R10 -22- (Hera).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] van 10 augustus 2021, pagina R3 -101- tot en met R3 -119, i.h.b. pagina R3 -113- respectievelijk R3 -109- (Hera).
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek van 2 maart 2018, pagina R8 -04- tot en met R8 -09- van het zaaksdossier (Hebe) en een proces-verbaal van aangifte van 7 november 2016, documentcode 1611051800, pagina R2 -07- tot en met R2 -09- (Hebe).
Een proces-verbaal van aangifte van 7 november 2016, documentcode 1611080900.AANG, pagina R2 -07- tot en met R2 -09- (Hebe).
Een proces-verbaal van aangifte van 7 november 2016, documentcode 1611080900.AANG, pagina R2 -07- tot en met R2 -09- (Hebe).
Bijlage 1 van aanvullend proces-verbaal relatie [verdachte betrokkene 29], met proces-verbaalnummer 447590, pagina 1 tot en met pagina 7, i.h.b. pagina 6, van 10 juni 2025 (Themis).
Een proces-verbaal van relaas onderzoek Hera van 16 november 2021, pagina R1 -4- tot en met R1 -38-, i.h.b. pagina R1 -25- (Hera)-.
Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapportage van het NFI van 16 januari 2019, pagina R8 -37- tot en met R8 -44- (Hebe).
Een proces-verbaal van bevindingen relatie [verdachte en betrokkene 29] van 10 juni 2025, documentnummer 447590 (aanvullend proces-verbaal).
Een proces-verbaal van bevindingen relatie [verdachte en betrokkene 29] van 10 juni 2025, documentnummer 447590 (aanvullend proces-verbaal).
Een schriftelijk bescheid, zijn een forensisch autopsie rapport van het Analytisch Diagnostisch Centrum van 29 maart 2017, pagina R8 -23 tot en met R8 -31- (Gaia).
Een proces-verbaal nader verhoor van aangifte van [slachtoffer feit 10] van 7 april 2017, pagina R2 -04- tot en met R2 -06- (Gaia).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een rapportage van het Forensisch Labarotorium voor DNA-Onderzoek van 10 mei 2017, pagina R8 -02- tot en met R8 -11- (Gaia) en een schriftelijk bescheid, zijnde een NFI-rapport van 4 mei 2017, pagina R8 -12- tot en met R8-19- (Gaia).
Aanvullend proces-verbaal relatie [verdachte betrokkene 29], proces-verbaalnummer 447590, pagina 1 tot en met pagina 7, i.h.b. pagina 6, van 10 juni 2025 (Themis).
Aanvullend proces-verbaal relatie [verdachte betrokkene 29], met proces-verbaalnummer 447590, van 10 juni 2025.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] van 10 augustus 2021, pagina R3 -101- tot en met R3 -119- (Hera).
Een schriftelijk bescheid, zijnde een tapgesprek van 27 februari 2017, doelproductnummer 556, pagina R10 -32- tot en met R10 -37-, i.h.b. pagina R10 -32/33- (Gaia).
Een proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 32], pagina R3 -01- tot en met R3 -04- (Gaia).
Een proces-verbaal van bevindingen, Onderzoek SKY-ECC, analyse account [SkyECC-account verdachte], documentnummer 422882, pagina R5-69 tot en met R5-74, i.h.b. pagina R5-70 van het zaaksdossier SKY (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, Analyse SkyECC-account [SkyECC-account verdachte] (gebruiker: verdachte), PV-nummer 396440, pagina R5 -25- tot en met R5 -68-, i.h.b. pagina R5 -26- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [SkyECC-account verdachte]’, PV-nummer 387503, pagina R5 -01- tot en met R5 -06- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [SkyECC-account verdachte]’, PV-nummer 387508, pagina R5 -07- tot en met R5 -12- (SKY).
Het Gerecht merkt op dat er voor de SKY ECC-gesprekken een tijdsverschil van 4 uur is met de tijdzone van Curaçao.
Een proces-verbaal van bevindingen ‘chat-conversatie tussen [telefoonnummer verdachte] en [telefoonnummer medeverdachte 4]’, PV-nummer 334583, pagina R5 -99- t/m R5 -118- van het zaaksdossier SPARROW (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 334583, pagina R5 -102- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 386665, pagina R5 -833- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 334644, pagina R5 -08- t/m R5 -32- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 334644, pagina R5 -11- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 334644, pagina R5 -14- en R5 -15- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 334644, pagina R5 -15- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, bagagelabel SXM-CDG, documentnummer 337955, pagina R5 -219- tot en met R5 -224- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 334644, pagina R5 -23- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 334644, pagina R5 -30- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [SKY ECC-account medeverdachte 6]’, documentcode AMB-028, pagina’s R5 -105- t/m R5 -110- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘identificatie [SKY ECC-account medeverdachte 5]’, documentcode AMB-030, pagina’s R5 -114- t/m R5 -116- van het zaaksdossier SKY.
Een proces-verbaal van bevindingen ‘chats [SKY ECC-account verdachte en SKY ECC-account medeverdachte 6] zending 140 kilo, opschrift Cavalier / KING TAKE OUT d.d. 16 november 2020’, PV-nummer 392337, pagina’s R5 -1022- tot en met R5 -1083- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1026- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1026- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1026- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1028- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1028- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina’s R5 -1029- en R5 -1030- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina’s R5 -1030- t/m R5 -1032- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1032- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1033- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1033- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1034- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1036- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1037- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1038- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1039- tot en met R5 -1042- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1044- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1044- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1049- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1049- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1049- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1050- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1051- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1051- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1053- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1054- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1056- tot en met R5 -1058- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1064- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1066- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1067- tot en met R5 -1068- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1069- tot en met R5 -1070- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1075- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1078- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 392337, pagina R5 -1079- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 353782, pagina R5 -274- en R5 -275- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘SKY-conversaties {SKY ECC-account verdachte] zending 172 kilo cocaïne van 5 op 6 december 2020’, PV-nummer 391801, pagina R5 -970- tot en met R5 -996- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -974- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -976- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -977- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -978- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -980- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -981- en R5 -982- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -981- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -982- tot en met R5 -984- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -985- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -985- en R5 -986- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -988- en R5 -989- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -990- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -992- t/m R5 -995- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 391801, pagina R5 -995- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘dossier Le Havre’, PV2021/18, pagina R5 -567- t/m R5 -571- (SPARROW).
Een proces-verbaal, Technisch album, ‘dossier Le Havre’ , PV2021/18, pagina R5 -708- t/m R5 -781-(SPARROW).
Een proces-verbaal van relaas van onderzoek ‘dossier Le Havre’, PV2021/18, pagina R5 -567- t/m R5 -571- (SPARROW).
Een proces-verbaal van bevindingen ‘Inhoudelijke analyse van het SKY-ECC account [SKY ECC-account verdachte] in groepschats’, PV-nummer 387530, pagina R5 -15- tot en met R5 -18- van het zaaksdossier SKY (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -15- en R5 -16- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -16- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -16- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -16- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -16- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -16- en R5 -17- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -17- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -17- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -17 en R5 -18- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -18- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -18- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -19- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -19- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -19- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -20- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 387530, pagina R5 -21- (SKY).
Het SkyECC-account [SKY ECC-account 8] is in gebruik (geweest) bij een persoon die is genaamd: [betrokkene 28]. Hiervan is een afzonderlijk proces-verbaal van identificatie opgemaakt. Zie proces-verbaal Identificatie [betrokkene 28] als gebruiker van het SKY-ECC account [SKY ECC-account 8], PV-nummer AMB-029, pagina R5-111- t/m R5 -113- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -28- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -29- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -29- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -29- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -30- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -30- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -32- (SKY).
Een proces-verbaal van bevindingen, PV-nummer 396440, pagina R5 -32- (SKY).
Hoge Raad d.d. 13 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:913, r.o. 7.7.3 (met daarin verwijzing naar HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900).