ECLI:NL:HR:2025:851 - Functie van hulpmiddel is doorslaggevend voor vergoeding door zorgverzekeraar - 5 juni 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat bij de vergoeding van hulpmiddelen onder de Zorgverzekeringswet de concrete functie bepalend is, niet de algemene benaming. Een lijmrestverwijderaar kan, afhankelijk van het gebruik, als vergoedbaar hulpmiddel gelden en niet per definitie als uitgesloten schoonmaakmiddel.
Samenvatting feiten
Leverancier MediReva heeft lijmrestverwijderaars geleverd aan stomapatiënten en de kosten (€ 201.354,32) gedeclareerd bij zorgverzekeraar VGZ c.s., die deze heeft voldaan. Na controle stelde VGZ c.s. dat deze middelen niet voor vergoeding in aanmerking komen en heeft het betaalde bedrag verrekend met latere declaraties. MediReva vordert in rechte een verklaring voor recht dat de middelen wel vergoed moeten worden en terugbetaling van het ingehouden bedrag. Het geschil spitst zich toe op de vraag of lijmrestverwijderaars onder de te verzekeren prestaties vallen.
Cassatieberoep door
VGZ c.s., een collectief van zorgverzekeraars, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de arresten van het gerechtshof.
Rechtsvraag
De centrale rechtsvraag is of een hulpmiddel, zoals een lijmrestverwijderaar, voor vergoeding onder de Zorgverzekeringswet afhankelijk van de concrete toepassing in een specifieke situatie in een andere categorie kan vallen. Meer specifiek: kan een lijmrestverwijderaar, die algemeen als een van vergoeding uitgesloten 'schoonmaakmiddel' kan worden gezien, toch voor vergoeding in aanmerking komen als 'huidbeschermend middel' wanneer het functioneel wordt ingezet om huidbeschadiging of pijn bij het verwijderen van een stomaplak te voorkomen?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep. Hij oordeelt dat voor de vraag of een hulpmiddel voor vergoeding in aanmerking komt, de functie waarin het in een concreet geval wordt toegepast beslissend is. Een lijmrestverwijderaar die wordt gebruikt om huidbeschadiging of pijn te voorkomen bij het verwijderen van een stomaplak, kwalificeert als een vergoedbaar hulpmiddel. Het feit dat hetzelfde middel ook als (niet-vergoedbaar) schoonmaakmiddel kan worden gebruikt, doet hier niet aan af.
Rechtsregel
Bij de beoordeling of een hulpmiddel voor stomapatiënten onder de te verzekeren prestaties van de Zorgverzekeringswet valt, is de functie waarin het middel in het concrete geval wordt gebruikt doorslaggevend. Dit volgt uit de functiegerichte omschrijving in de Regeling zorgverzekering (Rzv). Een en hetzelfde middel kan, afhankelijk van de concrete functie, wel of niet voor vergoeding in aanmerking komen. De algemene benaming of een andere mogelijke toepassing van het middel is niet beslissend.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Uit hetgeen hiervoor in 3.2-3.4 is vermeld, volgt dat onder de te verzekeren prestaties bij een zorgverzekering ook hulpmiddelenzorg valt, zoals stomavoorzieningen, en dat de Rzv niet uitputtend de specifieke hulpmiddelen noemt die onder deze te verzekeren prestatie vallen, maar daarvan een functiegerichte omschrijving geeft, waarbij de functie van een hulpmiddel bepalend is voor de vergoedbaarheid ervan. Tegen de achtergrond van een en ander brengt een redelijke uitleg van de betrokken regeling mee dat voor het antwoord op de vraag of een hulpmiddel voor stomapatiënten behoort tot de te verzekeren prestaties, van belang is in welke functie het middel in het concrete geval wordt gebruikt en dat hetzelfde middel, afhankelijk van de functie ervan in een concreet geval, wel of niet onder de omschrijving van de te verzekeren prestaties kan vallen.
(r.o. 3.5)Het hof heeft geoordeeld, in zoverre in cassatie niet bestreden, dat de lijmrestverwijderaars in de in dit geding aan de orde zijnde gevallen worden gebruikt bij het verwijderen (losweken) van de stomaplak om beschadigingen van de huid of pijnsensaties bij de patiënt te voorkomen, dan wel bij het aanbrengen van een nieuwe stomaplak ten behoeve van een goede hechting daarvan aan de huid. Indien de lijmrestverwijderaars in die functie(s) worden gebruikt, zijn deze, mede gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 en 3.6 is overwogen, aan te merken als ‘uitwendige hulpmiddelen met al dan niet inwendige onderdelen te gebruiken bij stoornissen in de functies gerelateerd aan urinelozing en defecatie’ in de zin van art. 2.11 lid 1 Rzv. Daaraan staat niet in de weg dat lijmrestverwijderaars in voorkomend geval ook met een andere functie of een ander doel kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld de reiniging van de huid) en in dat geval mogelijk vallen onder de uitzondering voor schoonmaakmiddelen van art. 2.11 lid 3, onder a, Rzv. De functie waarin het middel in een concreet geval wordt toegepast, is immers beslissend voor het antwoord op de vraag of het onder de te verzekeren prestaties valt (zie hiervoor in 3.6). De klacht faalt derhalve.
(r.o. 3.7)Deze overwegingen zijn belangrijk omdat zij het principe van 'functiegericht omschrijven' in het zorgverzekeringsrecht concretiseren. R.o. 3.5 legt de rechtsregel vast: de functie in het concrete geval is bepalend voor de vergoedbaarheid van een hulpmiddel, niet de algemene productcategorie. Dit maakt de aanspraak flexibel en toekomstbestendig. R.o. 3.7 past dit direct toe en laat zien dat een middel met meerdere functies (lijmrestverwijderaar als 'huidbeschermer' versus 'schoonmaakmiddel') per toepassing verschillend gekwalificeerd kan worden. Dit is een essentiële les voor de interpretatie van de Rzv en Bzv.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/00546 Datum 6 juni 2025
ARREST
In de zaak van
1. COÖPERATIE VGZ U.A.,
2. VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
3. IZZ ZORGVERZEKERAAR N.V.,
4. IZA ZORGVERZEKERAAR N.V.,
5. N.V. ZORGVERZEKERAAR UMC,
6. N.V. VGZ CARES,
7. N.V. UNIVÉ ZORG,
allen gevestigd te Arnhem, EISERESSEN tot cassatie, hierna gezamenlijk: VGZ c.s., advocaten: P.A. Fruytier en J.P. Jas,
tegen
MEDIREVA B.V., gevestigd te Maastricht, VERWEERSTER in cassatie, hierna: MediReva, niet verschenen.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak C/05/315178 / HA ZA 17-46 van de rechtbank Gelderland van 6 december 2017 en 31 oktober 2018; b. de arresten in de zaak 200.252.255 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2021, 2 augustus 2022, 15 augustus 2023 en 28 november 2023. VGZ c.s. hebben tegen de arresten van het hof van 16 november 2021, 2 augustus 2022 en 15 augustus 2023 beroep in cassatie ingesteld. Tegen MediReva is verstek verleend. De zaak is voor VGZ c.s. toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaten van VGZ c.s. hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) MediReva is een groothandel in onder meer farmaceutische producten, medische zorgartikelen en verpleegartikelen. (ii) MediReva levert onder meer lijmrestverwijderaars, die verkrijgbaar zijn in de vorm van removerdoekjes en in de vorm van een removerspray. (iii) VGZ c.s. zijn zorgverzekeraars. (iv) Tussen MediReva en VGZ c.s. is een overeenkomst van kracht betreffende de levering van stomamateriaal. (v) MediReva heeft in de periode van 2013 tot en met 2015 aan ongeveer een vierde deel van de bij VGZ c.s. verzekerde stomapatiënten die MediReva in haar bestand heeft, lijmrestverwijderaars verstrekt. Zij heeft hiervoor een bedrag van in totaal € 201.354,32 bij VGZ c.s. gedeclareerd. In 2013 heeft MediReva hiervoor een bedrag van ongeveer € 70.000,-- gedeclareerd, in 2014 ongeveer € 72.000,-- en in 2015 ongeveer € 60.000,--. VGZ c.s. hebben deze bedragen aan MediReva betaald. (vi) Na de hiervoor onder (v) bedoelde betalingen en daarop gevolgde controles door VGZ c.s. is tussen partijen discussie ontstaan over de vraag of de lijmrestverwijderaars voor vergoeding in aanmerking komen onder de Zorgverzekeringswet. VGZ c.s. hebben zich op het standpunt gesteld dat dit niet het geval is en hebben het volgens hen ten onrechte betaalde bedrag van € 201.354,32 verrekend met latere declaraties van MediReva.
2.2 MediReva vordert in dit geding, samengevat en voor zover in cassatie van belang, te verklaren voor recht dat op grond van de huidige wet- en regelgeving een zorgverzekeraar lijmrestverwijderaars dient te vergoeden voor verzekerden met een stoma die een medische indicatie hebben voor lijmrestverwijderaars, VGZ c.s. te gebieden om lijmrestverwijderaars voor zodanige verzekerden te vergoeden en VGZ c.s. te veroordelen tot terugbetaling van het door hen ingehouden bedrag van € 201.354,32 (zie hiervoor in 2.1 onder (v) en (vi)).
2.3 De rechtbank heeft in twee tussenvonnissen achtereenvolgens geoordeeld dat lijmrestverwijderaars voor het verwijderen van de stomaplak bij stomapatiënten met een gevoelige huid vallen binnen de reikwijdte van de wettelijke omschrijving van de hulpmiddelenzorg (art. 2.1 lid 1 Besluit zorgverzekering (hierna: Bzv) in samenhang met art. 2.9 Bzv, art. 2.6, aanhef en onder d, Regeling zorgverzekering (hierna: Rzv) en art. 2.11 lid 1 Rzv)
2.4 Het hof heeft de vonnissen van de rechtbank bekrachtigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Nadat het hof bij zijn arrest van 2 augustus 2022 een deskundigenbericht door het Zorginstituut Nederland had gelast, heeft het in zijn tussenarrest van 15 augustus 2023
2.5 Het hof heeft tussentijds cassatieberoep opengesteld.
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 van het middel is gericht tegen het oordeel van het hof dat lijmrestverwijderaars voor vergoeding in aanmerking komen indien het gebruik ervan bij stomapatiënten noodzakelijk is om de stomaplak te verwijderen zonder de gevoelige huid te beschadigen of om veel pijn bij deze patiënten te voorkomen. Het onderdeel klaagt onder meer dat dat oordeel blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting omdat het hof miskent dat een genees- of hulpmiddel niet, afhankelijk van de concrete toepassing daarvan in een specifieke situatie, in een andere (in de Rzv onderscheiden) categorie genees- of hulpmiddelen kan vallen, om zodoende, afhankelijk van de desbetreffende situatie, nu eens wel en dan weer niet voor vergoeding in aanmerking te komen. Een lijmrestverwijderaar moet worden gekwalificeerd als schoonmaakmiddel in de zin van art. 2.11 lid 3, onder a, Rzv en kan daarom niet – afhankelijk van de concrete toepassing daarvan – (tegelijkertijd) worden gekwalificeerd als huidbeschermend middel in de zin van art. 2.11 lid 3, onder b, Rzv, aldus het onderdeel.
3.2 Ingevolge art. 11 lid 1 Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) heeft de zorgverzekeraar jegens zijn verzekerden een zorgplicht die zodanig wordt vormgegeven dat de verzekerde bij wie het verzekerde risico zich voordoet, krachtens de zorgverzekering recht heeft op prestaties bestaande uit: “ a. de zorg of de overige diensten waaraan hij behoefte heeft, of b. vergoeding van de kosten van deze zorg of overige diensten alsmede, desgevraagd, activiteiten gericht op het verkrijgen van deze zorg of diensten.”
Art. 11 lid 3 Zvw bepaalt dat de inhoud en omvang van deze prestaties bij algemene maatregel van bestuur nader worden geregeld. Deze algemene maatregel van bestuur is het Bzv
3.3 Art. 2.9 lid 1, aanhef en onder a, Bzv bepaalt dat de in art. 10, aanhef en onder d, Zvw genoemde hulpmiddelenzorg het volgende omvat:
“(…) bij ministeriële regeling aangewezen, functionerende hulpmiddelen en verbandmiddelen, waarbij kan worden geregeld: a. in welke gevallen de verzekerde recht heeft op die zorg; (…).” Art. 2.6, aanhef en onder d, Rzv bepaalt dat tot de aangewezen hulpmiddelen en verbandmiddelen behoren: uitwendige hulpmiddelen te gebruiken bij urinelozing en defecatie als omschreven in art. 2.11 Rzv. Art. 2.11 Rzv luidt, voor zover in deze zaak van belang, als volgt:
“1. Hulpmiddelen als bedoeld in artikel 2.6, onderdeel d, omvatten uitwendige hulpmiddelen met al dan niet inwendige onderdelen te gebruiken bij stoornissen in de functies gerelateerd aan urinelozing en defecatie. 2. (…) 3. De zorg, bedoeld in het eerste lid, omvat niet: a. schoonmaakmiddelen en geurmiddelen; b. huidbeschermende middelen anders dan bij stomapatiënten, voor zover deze niet vallen onder de te verzekeren prestatie farmaceutische zorg; c. (…) d. (…) e. (…).”
3.4 In de toelichting op de op 1 januari 2011 in werking getreden wijziging van art. 2.6 Rzv en art. 2.11 Rzv, waarbij deze bepalingen hun huidige redactie kregen, wordt opgemerkt dat de wijziging samenhangt met zogeheten functiegericht omschrijven van uitwendige hulpmiddelen te gebruiken bij urinelozing en defecatie.
“Op verzoek van de Kamer (Motie Schippers, Kamerstuk 28 439, nr. 21) is VWS vanaf 2008 begonnen met het stapsgewijs functiegericht omschrijven van de aanspraak op hulpmiddelenzorg in het basispakket. Hiermee verandert de aanspraak van een «gesloten systeem» op basis van een limitatieve lijst van hulpmiddelen naar een meer «open systeem». Het uitgangspunt van dit meer «open systeem» is dat hulpmiddelen die voldoen aan de stand van de wetenschap en praktijk en die een beperking kunnen opheffen of verminderen, in het basispakket zitten; uiteraard geldt ook hiervoor dat bepaalde hulpmiddelen expliciet kunnen worden uitgesloten op basis van de andere pakketcriteria. Zo ontstaat er in de regelgeving een meer toekomstbestendige aanspraak met meer ruimte voor maatwerk, innovatieve hulpmiddelen en betere hulpmiddelenzorg.
Het veld moet er verder voor zorgen dat er goede protocollen komen om aan dit maatwerk invulling te geven.”
De toelichting op art. 2.11 lid 1 Rzv vermeldt dat onder de functiegerichte omschrijving in die bepaling een breed scala aan hulpmiddelen valt die noodzakelijk zijn in verband met het ontbreken/wegvallen van normale lichaamsfuncties in verband met urinelozing en defecatie. Het gaat volgens de toelichting onder meer om voorzieningen voor stomapatiënten en voor mensen met incontinentie- of ontlastingsproblemen. Uitgangspunt is, aldus de toelichting, dat er sprake moet zijn van functionerende hulpmiddelen, wat betekent dat de noodzakelijke toebehoren deel uitmaken van deze te verzekeren prestatie. De toelichting vervolgt met de opmerking dat er een groot assortiment stomavoorzieningen op de markt is dat onder deze te verzekeren prestatie valt. Het betreft, aldus de toelichting, onder meer systemen voor de opvang van feces of urine, zowel eendelige als tweedelige systemen, benodigdheden voor verzorging van fistels zoals opvangzakjes en specifieke wondzakken, gordels ter bevestiging van stomazakjes op het lichaam, steunbandages bij parastomale hernia, indikmiddelen, reinigingsgaasjes en huidbeschermingsmiddelen. Andere voorzieningen die onder de te verzekeren prestatie vallen zijn volgens de toelichting onder meer katheters, katheterzakken, irrigatiesets voor het spoelen van de dikke darm en hulpmiddelen voor het afsluiten van de stoma, zoals stomapluggen en afdekpleisters.
“Reinigingsgaasjes vallen onder de te verzekeren prestatie, maar een verzekerde dient zelf te voorzien in de middelen voor het schoonmaken van de huid rond het stoma. Er is een ruim assortiment anti-allergische en al dan niet desinfecterende schoonmaakmiddelen bij drogist of supermarkt verkrijgbaar. Deze middelen zijn niet kostbaar en kunnen gerekend worden tot de persoonlijke hygiëne. Ook geurmiddelen komen voor eigen rekening.
Alleen voor stomapatiënten omvat de te verzekeren prestatie ook huidbeschermende middelen. Het gaat daarbij om middelen zoals een beschermfilm, -poeder of -pasta, crèmes en tissues. Deze middelen zijn bijvoorbeeld geïndiceerd bij mensen met een gevoelige huid of een hoge stoma, waarbij de huid als gevolg van dunne, agressieve uitscheiding een grotere kans heeft op ontsteking.”
3.5 Uit hetgeen hiervoor in 3.2-3.4 is vermeld, volgt dat onder de te verzekeren prestaties bij een zorgverzekering ook hulpmiddelenzorg valt, zoals stomavoorzieningen, en dat de Rzv niet uitputtend de specifieke hulpmiddelen noemt die onder deze te verzekeren prestatie vallen, maar daarvan een functiegerichte omschrijving geeft, waarbij de functie van een hulpmiddel bepalend is voor de vergoedbaarheid ervan. Tegen de achtergrond van een en ander brengt een redelijke uitleg van de betrokken regeling mee dat voor het antwoord op de vraag of een hulpmiddel voor stomapatiënten behoort tot de te verzekeren prestaties, van belang is in welke functie het middel in het concrete geval wordt gebruikt en dat hetzelfde middel, afhankelijk van de functie ervan in een concreet geval, wel of niet onder de omschrijving van de te verzekeren prestaties kan vallen.
3.6 Verder blijkt uit de hiervoor in 3.4 weergegeven toelichting op art. 2.11 Rzv dat de regelgever heeft beoogd ook de noodzakelijke toebehoren voor het functioneren van hulpmiddelen voor stomapatiënten onder de in die bepaling gegeven omschrijving te laten vallen, dat volgens de regelgever een breed scala aan hulpmiddelen onder de functiegerichte omschrijving valt en dat een groot assortiment stomavoorzieningen op de markt is dat onder deze te verzekeren prestatie valt, waarbij in de vervolgens gegeven opsomming van stomavoorzieningen die daar ‘onder meer’ onder vallen, ook voorzieningen vallen als reinigingsgaasjes. Dat laatste illustreert tevens dat niet de algemene functie of de benaming van een hulpmiddel, zoals reinigingsgaasjes, maar de functie waarin dit in een concreet geval wordt toegepast, beslissend is voor het antwoord op de vraag of het onder de te verzekeren prestaties valt.
3.7 Het hof heeft geoordeeld, in zoverre in cassatie niet bestreden, dat de lijmrestverwijderaars in de in dit geding aan de orde zijnde gevallen worden gebruikt bij het verwijderen (losweken) van de stomaplak om beschadigingen van de huid of pijnsensaties bij de patiënt te voorkomen, dan wel bij het aanbrengen van een nieuwe stomaplak ten behoeve van een goede hechting daarvan aan de huid. Indien de lijmrestverwijderaars in die functie(s) worden gebruikt, zijn deze, mede gelet op hetgeen hiervoor in 3.5 en 3.6 is overwogen, aan te merken als ‘uitwendige hulpmiddelen met al dan niet inwendige onderdelen te gebruiken bij stoornissen in de functies gerelateerd aan urinelozing en defecatie’ in de zin van art. 2.11 lid 1 Rzv. Daaraan staat niet in de weg dat lijmrestverwijderaars in voorkomend geval ook met een andere functie of een ander doel kunnen worden gebruikt (bijvoorbeeld de reiniging van de huid) en in dat geval mogelijk vallen onder de uitzondering voor schoonmaakmiddelen van art. 2.11 lid 3, onder a, Rzv. De functie waarin het middel in een concreet geval wordt toegepast, is immers beslissend voor het antwoord op de vraag of het onder de te verzekeren prestaties valt (zie hiervoor in 3.6). De klacht faalt derhalve.
3.8 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt VGZ c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van MediReva begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.E. du Perron, als voorzitter, H.M. Wattendorff, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 6 juni 2025.
Rechtbank Gelderland 6 december 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:6861.
Rechtbank Gelderland 31 oktober 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:5605.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 15 augustus 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:6858.
Besluit van 28 juni 2005, Stb. 2005, 389.
Regeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 september 2005, Stcrt. 5 september 2005, nr. 171.
Regeling van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 14 juli 2010, Stcrt. 22 juli 2010, nr. 11513, p. 6.
Kamerstukken II 2013/14, 29689, nr. 523, p. 3.
Stcrt. 2010, nr. 11513, p. 7.
Stcrt. 2010, nr. 11513, p. 8.