Essentie

Een rechter mag bij strafoplegging een eerder feit alleen strafverzwarend meewegen als de veroordeling of strafbeschikking daarvoor onherroepelijk is. Het enkele verwijzen naar een justitieel uittreksel met daarin niet-onherroepelijke veroordelingen of transacties levert een onvoldoende strafmotivering op.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer22/04880 Datum20 mei 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 20 december 2022, nummer 22-000774-19, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1969, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat S.P.H. Brinkman bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De raadsvrouw van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste en het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beoordeling van het derde cassatiemiddel

3.1 Het cassatiemiddel klaagt over de strafmotivering.

3.2 De verdachte is voor het plegen van voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet en valsheid in geschrift veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren en negen maanden. De strafoplegging is onder meer als volgt gemotiveerd: “Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot het vervaardigen van heroïne. Vanaf april 2017 heeft hij tegen beter weten in geprobeerd om azijnzuuranhydride te bestellen. Uiteindelijk heeft verdachte, na van [A] nul op rekest te hebben gekregen, [B] bereid gevonden om, in mei en juli 2017, in totaal 3200 liter azijnzuuranhydride te leveren. Uit het dossier blijkt dat met de geleverde hoeveelheid azijnzuuranhydride in potentie honderden kilo’s heroïne kan worden gemaakt. Na de inval in het heroïnelaboratorium in [plaats] op 17 augustus 2017 heeft verdachte de maandelijkse bestelling van azijnzuuranhydride meer dan verdubbeld, doch [B] heeft toen 10 vaten van 60 liter kunnen leveren. Een deel van die – gecontroleerde – aflevering van azijnzuuranhydride bij [C] B.V. die vervolgens op 29 september 2017 heeft plaatsgevonden, is aangetroffen in de spuitcabine van een garage in [plaats] , waar alles in gereedheid was gebracht om heroïne te gaan produceren. Alleen door ingrijpen van de politie is dat voorkomen.

Hoewel verdachte niet zelf betrokken is geweest bij het feitelijk vervaardigen van de heroïne, is zijn gedrag zeer laakbaar. Met zijn activiteiten faciliteerde hij de drugsproducenten. Verdachte heeft met zijn handelen een wezenlijke bijdrage geleverd aan het vervaardigen van de heroïne, omdat zonder azijnzuuranhydride geen morfine kan worden omgezet in heroïne. Productie van heroïne, dient met kracht te worden bestreden. Heroïne is een voor de gezondheid van personen zeer schadelijke stof. Door de verspreiding van heroïne en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit varieert van lichte verwervingscriminaliteit tot zware criminaliteit, zoals geweldsmisdrijven. Verdachte heeft zich hierover niet bekommerd en blijkbaar slechts oog gehad voor eigen financieel gewin; uit de in- en verkoopprijzen zoals die uit de zich in het dossier bevindende facturen blijken, volgt dat de verdachte een behoorlijke winst maakte op de verkoop van de azijnzuuranhydride aan [C] B.V. Verdachte heeft voorts bij zijn (uiteindelijk deels geslaagde) pogingen om azijnzuuranhydride geleverd te krijgen ook valsheid in geschrift gepleegd.

Tot slot heeft het hof acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 november 2022 van de verdachte waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Naar het oordeel van het hof is de oplegging van een gevangenisstraf noodzakelijk, omdat de aard en de ernst van het gepleegde feit door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend zou worden. Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaren, zoals ook de rechtbank die heeft opgelegd, een passende en geboden reactie vormt.

Het hof stelt evenwel vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, in hoger beroep is overschreden. De termijn in hoger beroep is immers aangevangen op 26 februari 2019 toen het hoger beroep namens de verdachte werd ingesteld. Omdat het hof uitspraak doet op 20 december 2022 is de termijn in hoger beroep met ongeveer 2 jaar en 6 maanden overschreden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat in die zin dat het hof in plaats van de eerder genoemde in beginsel passende en geboden gevangenisstraf een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren en negen maanden zal opleggen.”

3.3.1 Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet het volgende worden vooropgesteld. De rechter mag bij de strafoplegging rekening houden met een niet tenlastegelegd feit, onder meer wanneer de verdachte voor dit feit onherroepelijk is veroordeeld en dit feit wordt vermeld ter nadere uitwerking van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte (vgl. HR 26 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM9968). Daarbij wordt, mede gelet op het bepaalde in artikel 78b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), met een onherroepelijke veroordeling gelijkgesteld een onherroepelijke strafbeschikking.

3.3.2 Als in zulke gevallen het vermelden van een niet tenlastegelegd – al dan niet soortgelijk – feit aanleiding geeft tot strafverzwaring, moet de veroordeling of de strafbeschikking voor dat feit in beginsel onherroepelijk zijn op het moment dat deze in het vonnis of het arrest bij de strafoplegging in aanmerking wordt genomen. Maar als met de vermelding van het niet tenlastegelegde feit bij de strafoplegging in het bijzonder gewicht wordt toegekend aan de omstandigheid dat de verdachte ondanks een eerdere veroordeling of een eerdere strafbeschikking zich opnieuw schuldig heeft gemaakt aan zo’n strafbaar feit – bijvoorbeeld doordat in de strafmotivering wordt vermeld dat die veroordeling of die strafbeschikking de verdachte niet ervan heeft weerhouden opnieuw zo een strafbaar feit te begaan – moet de veroordeling of de strafbeschikking voor dat niet tenlastegelegde feit al onherroepelijk zijn ten tijde van het begaan van het feit waarop de strafoplegging betrekking heeft.

3.3.3 Als de rechter in verband met de strafoplegging melding maakt van een niet tenlastegelegd feit mag ervan worden uitgegaan dat die omstandigheid in strafverzwarende zin is betrokken in de strafoplegging. Dit kan anders zijn als uit de strafmotivering blijkt dat de vermelding van een niet tenlastegelegd feit niet tot strafverzwaring aanleiding heeft gegeven, bijvoorbeeld omdat die vermelding is opgenomen naar aanleiding van wat door de verdediging over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder begrepen de justitiële documentatie, is aangevoerd. (Vgl. HR 19 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2391.)

3.4 Het hof heeft de strafoplegging mede gebaseerd op de vaststelling dat “de verdachte (...) eerder is veroordeeld voor strafbare feiten”. Het Uittreksel Justitiële Documentatie van 7 november 2022 waarnaar het hof in zijn strafmotivering verwijst, bevat weliswaar inderdaad twee veroordelingen, maar die betreffen de veroordeling van de rechtbank in deze zaak en een veroordeling van de rechtbank Zeeland-West-Brabant in een straf- en ontnemingszaak waartegen hoger beroep is ingesteld en die ten tijde van de uitspraak van het hof dus nog niet onherroepelijk was. Verder maakt het uittreksel melding van een sepotbeslissing en drie transacties, maar anders dan een strafbeschikking kan, mede gelet op artikel 78b Sr, een transactie niet worden gelijkgesteld met een veroordeling (vgl. HR 25 mei 2021, ECLI:NL:HR:2021:771). De strafoplegging is daarom in het licht van wat onder 3.3 is vooropgesteld ontoereikend gemotiveerd.

3.5 Het cassatiemiddel slaagt.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging;
  • wijst de zaak terug naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
  • verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en R. Kuiper, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 mei 2025.