ECLI:NL:HR:2025:156 - Proceskostenvergoeding WOZ: uitzondering voor verweer tegen rechtsmiddel bestuursorgaan - 30 januari 2025
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
De beperking van de proceskostenvergoeding in WOZ-zaken (artikel 30a Wet WOZ) geldt niet voor kosten die een belanghebbende maakt in een hogere instantie, wanneer die zich daar met succes verweert tegen een door het bestuursorgaan ingesteld rechtsmiddel. De bestuursrechter is onbevoegd over de uitbetaling op een specifieke bankrekening.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer24/01942 Datum31 januari 2025
ARREST
in de zaak van
het DAGELIJKS BESTUUR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING GEMEENTEN EN HOOGHEEMRAADSCHAP UTRECHT
tegen
[X] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2024, nr. BK-ARN 23/1195
1 Geding in cassatie
1.1 Het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: het Dagelijks Bestuur), vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. Oosters, heeft een verweerschrift ingediend.
1.2 De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 25 oktober 2024 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2 Uitgangspunten in cassatie
2.1 De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (hierna: de heffingsambtenaar) heeft op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan de [a-straat 1] in [Z] (hierna: de woning) per waardepeildatum 1 januari 2021 voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 567.000. Tegelijk met deze beschikking is de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (hierna: de aanslag OZB) vastgesteld voor het jaar 2022, voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte, op € 432,05.
2.2 De heffingsambtenaar heeft bij uitspraken op bezwaar de eerder vastgestelde waarde van de woning verminderd tot € 535.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd tot € 407,67.
2.3 Belanghebbende heeft tegen die uitspraken beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
3 De oordelen van het Hof
3.1 Voor het Hof was in geschil of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld.
3.2 Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord en heeft het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de waarde van de woning in goede justitie vastgesteld op € 500.000 en de aanslag OZB dienovereenkomstig verminderd.
4 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten van het Dagelijks Bestuur over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
5 Proceskosten
5.1 Het Dagelijks Bestuur zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5.2.1 Aangezien de uitspraak van het Hof is bekendgemaakt in 2024, rijst de vraag of de hoogte van de vergoeding van proceskosten ter zake van deze cassatieprocedure moet worden vastgesteld met toepassing van de Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm
5.2.2 Bij de WHpkv is artikel 30a aan de Wet WOZ toegevoegd, waarin de hoogte van proceskostenvergoedingen voor procedures betreffende een besluit genomen op grond van het gestelde bij of krachtens de Wet WOZ of titel IV, hoofdstuk XV, paragraaf 2, van de Gemeentewet of een daarmee verband houdend besluit, is beperkt.
5.2.3 In zijn verweerschrift in cassatie heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat artikel 30a van de Wet WOZ onverbindend is wegens strijd met het verbod van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling. De Hoge Raad verwerpt dat standpunt en verwijst daartoe naar onderdeel 3.6 van zijn arrest van 17 januari 2025, ECLI:NL:HR:2025:46 (hierna: het arrest van 17 januari 2025).
5.3 Niettemin kan de regeling over de beperkingen van proceskostenvergoedingen in de WHpkv, en daarmee artikel 30a, lid 2, van de Wet WOZ in dit geval niet worden toegepast op de vergoeding van kosten van de cassatieprocedure. Die bepaling geldt namelijk, gelet op rechtsoverweging 3.5.3 van het arrest van 17 januari 2025, niet voor proceskosten die de belanghebbende in hogere instantie heeft gemaakt in een geval als dit, waarin die belanghebbende zich in die instantie met succes heeft verweerd tegen een rechtsmiddel dat is ingesteld door het bestuursorgaan.
5.4 In zijn verweerschrift in cassatie heeft belanghebbende de aandacht van de Hoge Raad gevraagd voor artikel 30a, lid 4, van de Wet WOZ, op grond waarvan de uitbetaling van deze proceskostenvergoeding uitsluitend mag plaatsvinden op een bankrekening die op naam staat van belanghebbende. Belanghebbende acht deze bepaling in strijd met het recht op het vrije verkeer van goederen en diensten binnen de Europese Unie. De Hoge Raad als bestuursrechter is echter niet bevoegd een oordeel te geven over de vraag of een bedrag aan proceskostenvergoeding moet worden overgemaakt naar de rekening van een ander dan de belanghebbende.
6 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 3.402 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, de vice-president J.A.R. van Eijsden, en de raadsheren E.N. Punt, M.W.C. Feteris en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2025.
Van het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Hoogheemraadschap Utrecht wordt een griffierecht geheven van € 559.
ECLI:NL:GHARL:2024:2277.
ECLI:NL:PHR:2024:1118, met gemeenschappelijke bijlage ECLI:NL:PHR:2024:1141.
Wet van 20 december 2023 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken en de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 in verband met het herwaarderen van de proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn (Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm), Stb. 2023, 507.
Vgl. HR 26 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:324, rechtsoverweging 2.2.