Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/02505 Datum 10 oktober 2025

ARREST

In de zaak van

Christian Haije HARTSUIKER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A] B.V., kantoorhoudende te Hoofddorp, EISER tot cassatie, verweerder in het incidentele cassatieberoep, hierna: de curator, advocaat: T.T. van Zanten,

tegen

  1. [verweerder 1],

wonende te [woonplaats],

  1. [verweerder 2],

wonende te [woonplaats],

  1. [verweerder 3],

wonende te [woonplaats], VERWEERDERS in cassatie, eisers in het incidentele cassatieberoep, hierna: [verweerders], advocaten: T.E. Booms en B.I. Kraaipoel.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak C/15/308933/ HA ZA 20-680 van de rechtbank Noord-Holland van 13 januari 2021, 28 juli 2021 en 19 januari 2022; b. het arrest in de zaak 200.309.636/01 van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 2024. De curator heeft tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. [verweerders] hebben incidenteel cassatieberoep ingesteld. Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor de curator mede door L. van den Reek. De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt in zowel het principaal als het incidenteel cassatieberoep tot verwerping. De advocaten van partijen hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Middelkoop Beheer B.V. (hierna: Middelkoop Beheer) is onderdeel van een transportbedrijf en gevestigd in het havengebied van Beverwijk/Velsen. (ii) [A] B.V. (hierna: [A]) was een vennootschap uit dezelfde omgeving die zich bezighield met de recycling van metalen. Indirect bestuurders en aandeelhouders van [A] waren [betrokkene 1] en [verweerder 1]. (iii) Middelkoop Beheer en [A] waren buren. In 2012 zijn zij een aantal overeenkomsten met elkaar aangegaan. De afspraken kwamen er – samengevat – op neer dat zij elkaars percelen zouden huren tot 2021, dat de huurprijs periodiek zou worden verrekend, en dat zij de percelen in 2021 zouden ruilen. In 2012 heeft [A] het terrein van Middelkoop Beheer op grond van deze overeenkomsten in gebruik genomen. (iv) De afspraken met betrekking tot de door [A] van Middelkoop Beheer gehuurde percelen zijn vastgelegd in drie verschillende overeenkomsten, die betrekking hadden op drie verschillende locaties. Op deze overeenkomsten zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst kantoorruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van art. 7:230a BW (ROZ juli 2003) van toepassing verklaard. De algemene bepalingen houden onder meer in dat [A] bij het einde van de huurovereenkomst als huurder verplicht is om alle zaken die door haar in, aan of op het gehuurde zijn aangebracht, op eigen kosten te verwijderen. (v) Op het terrein van Middelkoop Beheer heeft [A] voorraad gestort en (circa) 110 containers met inhoud (schroot, schroothoudend materiaal en schroothoudend zand) geplaatst, die [A] onder meer gebruikte voor het verdelen van dit terrein in compartimenten en voor het omheinen van het terrein. (vi) Op 10 december 2015 is [A] failliet verklaard, met aanstelling van de curator als zodanig. (vii) De curator heeft de huurovereenkomsten tussen Middelkoop Beheer en [A] tegen 31 december 2017 opgezegd op de voet van art. 39 Fw, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. In deze brief geeft de curator te kennen dat een van de gehuurde terreinen uiterlijk 31 december 2017 leeg en bezemschoon zal zijn en dat hij ernaar streeft de oplevering op 30 maart 2018 te laten plaatsvinden. (viii) De curator heeft het terrein eind februari 2018 laten ontruimen, op de 110 containers met inhoud na. De curator heeft aan de advocaat van Middelkoop Beheer meegedeeld dat het laten afvoeren van de containers circa € 700.000,-- gaat kosten en dat hij hiervoor geen zorg zal dragen. (ix) Na vergeefse onderhandelingen tussen de curator en derde partijen (onder wie de bank als pandhouder) over een kostenbijdrage om de containers te verwijderen, heeft de curator aan Middelkoop Beheer laten weten dat de vorderingen van Middelkoop Beheer met betrekking tot de ontruiming van de containers geen boedelvorderingen zijn, maar vorderingen tot herstel van het terrein in de oude toestand, die slechts zijn te beschouwen als concurrente faillissementsvorderingen. (x) Middelkoop Beheer heeft in augustus 2020 de curator gesommeerd om de 110 containers met inhoud te verwijderen, althans te bevestigen dat hij daarvoor zorgdraagt. De curator heeft niet aan die sommatie voldaan. Middelkoop Beheer heeft vervolgens opdracht gegeven voor de sanering van deze containers met inhoud. De kosten van deze sanering van in totaal € 879.750,-- (exclusief btw) zijn betaald door Banq Groep B.V., een vennootschap van [verweerders], en door een derde. (xi) Middelkoop Beheer heeft haar vorderingen op de curator overgedragen aan [verweerders] en daarvan mededeling aan de curator gedaan.

2.2 In dit geding vorderen [verweerders], voor zover in cassatie van belang, (i) de curator te veroordelen tot betaling van schadevergoeding bestaande uit de saneringskosten van € 879.750,--, (ii) voor recht te verklaren dat deze vordering moet worden gekwalificeerd als boedelvordering in het faillissement van [A], en (iii) voor recht te verklaren dat deze vordering onmiddellijk en integraal moet worden voldaan zonder de afwikkeling van de boedel af te wachten en met voorbijgaan aan de aanspraken van andere boedelschuldeisers.

2.3 De rechtbank[1] heeft de vorderingen onder (i) en (ii) toegewezen. De vordering onder (iii) heeft de rechtbank afgewezen op de grond dat zij daarvoor geen termen aanwezig acht en dat de boedelvordering van [verweerders] niet zonder meer super preferent is boven de andere boedelvorderingen. De curator heeft aan de veroordeling in het vonnis van de rechtbank voldaan.

2.4.1 Het hof[2] heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met dien verstande dat het in het dictum van zijn arrest aan de veroordeling van de curator in het vonnis van de rechtbank tot betaling van € 879.750,-- het volgende heeft toegevoegd:

“en veroordeelt [verweerders] om (een deel van) dit bedrag aan de curator terug te betalen indien en voor zover de boedel van [A] niet toereikend blijkt te zijn om alle boedelvorderingen te voldoen;”

2.4.2 Het hof heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:

“5.4. In het navolgende zal het hof de vraag beantwoorden of, indien de containers onroerend zijn geworden en derhalve geen tot de boedel behorende zaken zijn, er desondanks een verplichting van de curator in zijn hoedanigheid bestond tot verwijdering van de containers. Evenals de rechtbank beantwoordt het hof deze vraag bevestigend

5.5. Nadat de curator (die aanvankelijk onbekend was met de huurovereenkomsten met Middelkoop Beheer) de huurovereenkomsten op de voet van artikel 39 Fw had opgezegd, heeft hij het terrein van Middelkoop Beheer ontruimd, met uitzondering van de containers met inhoud (…). Inmiddels was hem duidelijk geworden dat het afvoeren van de containers kostbaar zou zijn en dat dit te maken had met de reststoffen waarmee de containers waren gevuld. In het licht van de (…) rechtspraak staat niet ter discussie dat de curator gehouden zou zijn geweest de containers te verwijderen als deze als roerende zaken zouden kunnen worden gekwalificeerd. Middelkoop Beheer kan zich in dat geval op grond van haar eigendomsrecht van het terrein verzetten tegen storing in het genot van dat recht en van de curator verwijdering van de containers – in dat geval tot de boedel behorende zaken – verlangen.

5.6. Als de containers onroerend zijn geworden, gaat het niet (meer) om tot de boedel behorende zaken. Omdat het dan gaat om zaken die door natrekking eigendom van Middelkoop Beheer zijn geworden, heeft zij in dat geval geen (zuiver) goederenrechtelijke actie die strekt tot verwijdering. Van inbreuk op haar eigendomsrecht is na voltooiing van de inbreukmakende handeling strikt genomen geen sprake meer. Haar eigendomsrecht omvat dan ook de containers. Het achterlaten van de containers heeft echter tot gevolg gehad dat Middelkoop Beheer bij het einde van de huur tegen haar wil is achtergebleven met een terrein waaraan een zaak met een aanzienlijke negatieve waarde is toegevoegd. De vraag is of de curator in dat geval een op de betamelijkheidsnorm van artikel 6:162 BW gebaseerde rechtsplicht heeft tot het verwijderen van de containers.

5.7. Bij beantwoording van die vraag dient in aanmerking te worden genomen dat het plaatsen van de containers voorafgaand aan het faillissement heeft plaatsgehad en het, als de containers onroerend zijn geworden, niet meer tot de boedel behorende zaken betreft. Aan de andere kant kan worden geconstateerd dat de onderhavige situatie, waarbij de verhuurder/eigenaar bij het einde van de huur wordt geconfronteerd met een onwenselijke situatie die zijn oorspronkelijke eigendomsrecht heeft aangetast en die is veroorzaakt door achterlating van aanvankelijk roerende zaken met een negatieve waarde, een dermate grote gelijkenis vertoont met de situatie waarin roerende zaken met negatieve waarde zijn achtergelaten dat er geen goede grond is hier voor wat de gevolgen betreft een onderscheid te maken.

5.8. Op de curator rust in zijn hoedanigheid de plicht bij zijn handelen de zorgvuldigheid in acht te nemen die jegens een ander betaamt. Dat brengt in het onderhavige geval mee dat het, in het licht van wat zou gelden als de containers roerend zouden zijn gebleven, in strijd met de jegens Middelkoop Beheer vereiste zorgvuldigheid moet worden geacht het terrein na het einde van de huur met een beroep op het onroerend karakter van de containers achter te laten met die containers, die een aanzienlijke negatieve waarde hebben.

5.9. (…) Terecht heeft de rechtbank een eigen verplichting van de curator tot verwijdering van de containers aangenomen. De (van Middelkoop Beheer overgenomen) vordering van [verweerders] is daarmee een boedelvordering.”

3 Beoordeling van het middel in het principale beroep

3.1 Het middel is gericht tegen het oordeel van het hof (in rov. 5.7-5.8) dat op de curator een op de maatschappelijke zorgvuldigheid gebaseerde rechtsplicht tot het verwijderen van de containers rust, en klaagt dat dit oordeel getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Van een uit hoofde van de maatschappelijke zorgvuldigheid op de curator in hoedanigheid rustende verplichting tot verwijdering kan geen sprake zijn, nu het gaat om zaken die vóór de faillissementsdatum op het perceel van Middelkoop Beheer zijn geplaatst, door natrekking eigendom van Middelkoop Beheer zijn geworden en dus niet meer tot de boedel van [A] behoren, aldus de klacht.

3.2 Het hof heeft in rov. 5.7-5.9 geoordeeld dat in dit geval op de curator een eigen – op de betamelijkheidsnorm van art. 6:162 BW gebaseerde – rechtsplicht rust om de containers te verwijderen. De daartegen gerichte klacht houdt in dat van een dergelijke eigen verplichting van de curator geen sprake kan zijn, indien het gaat om zaken die als gevolg van natrekking voorafgaand aan het intreden van het faillissement uit het vermogen van de schuldenaar zijn geraakt en dus niet tot de boedel behoren. Deze klacht berust op een rechtsopvatting die in haar algemeenheid niet juist is. Niet uitgesloten is dat onder omstandigheden op de curator een eigen, uit art. 6:162 BW voortvloeiende rechtsplicht rust om zaken te verwijderen die op enig tijdstip voorafgaand aan het intreden van het faillissement als gevolg van natrekking uit het vermogen van de schuldenaar zijn geraakt en dus niet tot de boedel behoren.

3.3 Het vorenstaande brengt mee dat het middel faalt.

4 Beoordeling van het middel in het incidentele beroep

4.1 Het middel is gericht tegen de door het hof aan het vonnis van de rechtbank toegevoegde voorwaardelijke terugbetalingsverplichting (zie hiervoor in 2.4.1) en hetgeen het hof in dat verband heeft overwogen in rov. 5.16:

“(…) nu onvoldoende inzichtelijk is geworden dat er een negatieve boedel is of een reële verwachting dat de boedel negatief zal zijn. Het hof zal aan onderdeel 6.1 van het vonnis (de veroordeling in het dictum) echter toevoegen dat het bedrag (dat door de curator reeds is betaald, zoals [verweerders] hebben vermeld) dient te worden terugbetaald voor zover de boedel niet toereikend blijkt te zijn.” Onderdeel 1.3 van het middel klaagt dat het hof buiten de grenzen van de rechtsstrijd is getreden, omdat de curator geen beroep heeft gedaan op ontoereikendheid van de boedel.

4.2 Deze klacht slaagt. De curator heeft in hoger beroep aangevoerd dat voor zover sprake is van een boedelschuld, de normale afwikkeling van de boedel moet worden afgewacht, zodat de rechtbank de curator niet tot betaling had mogen veroordelen. De curator heeft daarbij geen beroep gedaan op uitstel van betaling wegens onzekerheid of er voldoende actief zal zijn. Evenmin ligt in het betoog van de curator besloten dat het hof [verweerders] een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting dient op te leggen. Het hof is dan ook buiten de grenzen van de rechtsstrijd getreden door aan de bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank een voorwaardelijke terugbetalingsverplichting te verbinden.

4.3 De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.4 Nu het hof het eindvonnis van de rechtbank heeft bekrachtigd en onderdeel 1.3 terecht klaagt over de door het hof aan dat vonnis toegevoegde voorwaardelijke terugbetalingsverplichting, kan de Hoge Raad zelf de zaak afdoen door te beslissen als hierna volgt.

5 Beslissing

De Hoge Raad: in het principale beroep:

  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 2.463,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris; in het incidentele beroep:
  • vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 2 april 2024 voor zover in het dictum is bepaald “voegt aan de veroordeling onder 6.1 van het vonnis waarvan beroep het volgende toe: en veroordeelt [verweerders] om (een deel van) dit bedrag aan de curator terug te betalen indien en voor zover de boedel van [A] niet toereikend blijkt te zijn om alle boedelvorderingen te voldoen;”;
  • veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 2.600,-- voor salaris.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, F.J.P. Lock en A.E.B. ter Heide, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 10 oktober 2025.

Rechtbank Noord-Holland 19 januari 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:243.

Gerechtshof Amsterdam 2 april 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:824.


Voetnoten

Rechtbank Noord-Holland 19 januari 2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:243.

Gerechtshof Amsterdam 2 april 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:824.