Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1369 - Hoge Raad verwerpt cassatieberoep in zaak Zwembadmoord Marum met artikel 81 RO - 23 september 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:136923 september 2025

Essentie

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en laat de veroordeling in stand. De inhoudelijke klachten over het proces en de bewijsvoering worden afgedaan met toepassing van artikel 81 RO. De overschrijding van de redelijke termijn leidt enkel tot de constatering daarvan, zonder verder rechtsgevolg.

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer24/01961 Datum23 september 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 mei 2024, nummer 21-005686-22, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten C.J.J. Visser en F.P. Slewe bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf naar de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste, het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beoordeling van het vierde cassatiemiddel

3.1 Het cassatiemiddel klaagt dat in de cassatiefase de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) is overschreden omdat de stukken te laat door het hof zijn ingezonden.

3.2 Het cassatiemiddel is gegrond. Bovendien doet de Hoge Raad in deze zaak waarin de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM is overschreden. In het licht van de beperkte mate van overschrijding van de redelijke termijn volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 september 2025.