Verkoper blijft aansprakelijk voor transactieschade door gebrekkig onderdeel
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
De verkoper van een consumentengoed blijft op grond van art. 7:24 lid 1 BW aansprakelijk voor schade aan de verkochte zaak zelf (transactieschade). Deze aansprakelijkheid wordt niet beperkt door lid 2, ook niet als de schade is veroorzaakt door een component met een veiligheidsgebrek.
Samenvatting feiten
Een jachtverkoper, Lengers, verkoopt een motorjacht aan een consument. Er ontstaat brand aan boord door een defect in het bedieningspaneel van de airconditioning, wat schade aan het jacht veroorzaakt. De verzekeraar van de consument, Mannheimer, vergoedt de schade en vordert deze vervolgens op basis van subrogatie van de verkoper Lengers wegens wanprestatie.
Cassatieberoep door
Lengers B.V. heeft beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
Is een verkoper bij een consumentenkoop op grond van art. 7:24 lid 2 BW niet aansprakelijk voor schade aan de verkochte zaak zelf, wanneer die schade is veroorzaakt door een gebrekkig onderdeel van die zaak met een veiligheidsgebrek? Anders gezegd, wordt de aansprakelijkheid voor deze 'transactieschade' gekanaliseerd naar de producent van het gebrekkige onderdeel, omdat het schip als 'een andere zaak' dan het onderdeel wordt beschouwd?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting van de verkoper onjuist is. Schade aan de verkochte zaak zelf (het schip) is transactieschade en blijft voor rekening van de verkoper. Art. 7:24 lid 2 BW kanaliseert alleen de aansprakelijkheid voor gevolgschade (personenschade en schade aan andere zaken) naar de producent. De contractuele aansprakelijkheid van de verkoper voor de schade aan het schip zelf blijft dus in stand. Het cassatieberoep wordt verworpen.
Rechtsregel
Schade aan de verkochte zaak zelf, zelfs indien veroorzaakt door een gebrekkig onderdeel met een veiligheidsgebrek, kwalificeert als 'transactieschade'. De contractuele aansprakelijkheid van de verkoper voor deze schade op grond van art. 7:24 lid 1 BW wordt niet beperkt door art. 7:24 lid 2 BW. Deze kanalisatieregeling geldt uitsluitend voor 'gevolgschade' als bedoeld in art. 6:190 lid 1 BW (personenschade en zaakschade aan andere zaken), niet voor schade aan het product zelf.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Art. 7:24 lid 2 BW houdt echter geen beperking in van de aansprakelijkheid van de verkoper voor door een veiligheidsgebrek veroorzaakte schade aan de door hem afgeleverde zaak zelf (transactieschade). Omdat bij deze schade geen sprake is van “schade als in die afdeling bedoeld”, valt zij buiten de in art. 7:24 lid 2 BW geregelde aansprakelijkheidsbeperking voor de verkoper. De aansprakelijkheid voor deze schade rust dan ook ingevolge de hoofdregel van art. 7:24 lid 1 BW op de verkoper en wordt niet gekanaliseerd naar de producent van de gebrekkige zaak.
Deze opvatting kan niet als juist worden aanvaard. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen, blijkt dat art. 7:24 lid 2 BW naar de bedoeling van de wetgever ertoe strekt dat in de verhouding tussen verkoper en consument-koper de schade aan de verkochte zaak (in de verhouding tussen Lengers en [betrokkene 1] dus de schade aan het schip zelf) voor rekening van de verkoper blijft, en alleen de in art. 6:190 lid 1 BW bedoelde schade (in de verhouding tussen Lengers en [betrokkene 1] dus personenschade of zaakschade in de privésfeer aan een andere zaak dan het schip) naar de producent gekanaliseerd wordt. De parlementaire geschiedenis van art. 7:24 BW bevat geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de wetgever de aansprakelijkheid van de verkoper verdergaand heeft willen beperken, ook niet in een geval als door het onderdeel bedoeld. Een verdergaande beperking zou voorts niet stroken met het uitgangspunt dat de koper bij ontbinding van de koopovereenkomst wegens de tekortkoming, jegens de verkoper aanspraak heeft op teruggave van de koopprijs.
(r.o. 3.3.2)Deze rechtsoverwegingen zijn essentieel voor studenten omdat ze de reikwijdte van de kanalisatieregeling van art. 7:24 lid 2 BW helder afbakenen. De Hoge Raad benadrukt, met verwijzing naar de wetsgeschiedenis, het fundamentele onderscheid tussen 'transactieschade' (schade aan het geleverde product zelf) en 'gevolgschade' (personenschade en schade aan andere zaken). Voor transactieschade blijft de verkoper contractueel aansprakelijk; de regeling van productaansprakelijkheid doet hier niet aan af. Dit verduidelijkt de respectieve aansprakelijkheidsposities van de verkoper en de producent bij een consumentenkoop.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01376
Datum 26 november 2021
ARREST
In de zaak van
LENGERS YACHTS B.V,gevestigd te Nigtevecht, gemeente Stichtse Vecht,
EISERES tot cassatie, verweerster in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Lengers,
advocaat: J.A.J. Leeman,
tegen
MANNHEIMER VERSICHERUNG A.G.,gevestigd te Mannheim, Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het voorwaardelijk incidentele cassatieberoep,
hierna: Mannheimer,
advocaat: J. den Hoed.
de vonnissen in de zaak 4589586 UC EXPL 15-17520 van de kantonrechter te Utrecht van 16 maart 2016, 6 juli 2016, 28 december 2016 en 16 augustus 2017;
de arresten in de zaak 200.231.283 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 6 augustus 2019 en 14 januari 2020.
Lengers heeft tegen het arrest van het hof van 14 januari 2020 beroep in cassatie ingesteld.
Mannheimer heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld.
Partijen hebben over en weer een verweerschrift tot verwerping van het beroep ingediend.
De zaak is voor Mannheimer toegelicht door haar advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Lengers heeft in juli 2012 voor een koopsom van bijna € 1,5 miljoen een motorjacht (hierna: het schip) verkocht aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]). Het schip is in opdracht van Lengers gebouwd door een Italiaanse scheepsbouwer. (ii) De overeenkomst tussen Lengers en [betrokkene 1] is een consumentenkoop als bedoeld in art. 7:5 BW. (iii) [betrokkene 1] heeft het schip verzekerd bij Mannheimer. (iv) Op 7 oktober 2012 is brand ontstaan aan boord van het schip. (v) De brand is veroorzaakt door een elektrotechnisch defect in of bij het bedieningspaneel van de airconditioning van het schip. (vi) Mannheimer heeft op grond van de verzekeringsovereenkomst de door de brand veroorzaakte schade aan het schip en daarmee verband houdende onkosten vergoed.
2.2 Voor zover in cassatie van belang, vordert Mannheimer – als gesubrogeerde in de vordering van [betrokkene 1] jegens Lengers – in dit geding schadevergoeding van Lengers op grond van wanprestatie.
De kantonrechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 82.008,55 in hoofdsom.
2.3 Voor zover in cassatie van belang, heeft het hof in rov. 4.5-4.13 van het bestreden arrest onderzocht of aan de zijde van Lengers sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst. Nadat het hof op grond van de overgelegde expertiserapporten tot de conclusie was gekomen dat de brandoorzaak is gelegen in een elektrotechnisch defect in of bij het bedieningspaneel van de airconditioning (rov. 4.6-4.10), heeft het in rov. 4.13 geoordeeld dat het schip als gevolg van dat defect niet de eigenschappen bezat die koper [betrokkene 1] op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten, en dat Lengers aldus toerekenbaar is tekortgeschoten in een deugdelijke nakoming van de overeenkomst. Deze oordelen zijn in cassatie niet aangevochten. Het hof heeft (in rov. 4.14) geoordeeld dat Lengers in verzuim is komen te verkeren. Vervolgens heeft het hof, naar aanleiding van het verweer van Lengers dat zij ingevolge art. 7:24 lid 2 BW niet aansprakelijk is voor de schade aan het schip, als volgt overwogen:
“4.15 Volgens Lengers ligt een eventuele tekortkoming alleen in een gebrekkig product, namelijk het bedieningspaneel van de airco, zodat zij op grond van artikel 7:24 lid 2, aanhef BW niet aansprakelijk is voor de schade als bedoeld in artikel 6:190 lid 1, aanhef en onder b, BW die het bedieningspaneel heeft toegebracht aan het schip als een andere zaak dan het bedieningspaneel, hetgeen Mannheimer gemotiveerd betwist. Naar het oordeel van het hof moet de in artikel 6:190 lid 1, onder b, BW opgenomen passage “schade door het product toegebracht aan een andere zaak” worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van, dus conform, de Richtlijn van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken (85/374/EEG). Voor de toepassing van deze richtlijn wordt ingevolge artikel 2 onder „produkt" verstaan elk roerend goed, ook indien het een bestanddeel vormt van een ander roerend goed. Het bedieningspaneel is zeker een bestanddeel geworden van het schip, maar dit is hier niet doorslaggevend. Volgens artikel 9, aanhef en onder b, wordt onder „schade" in de zin van artikel 1 verstaan: beschadiging of vernietiging van een andere zaak dan het gebrekkige product. Naar spraakgebruik en de opvattingen in het maatschappelijk verkeer zal men het bedieningspaneel van een airco niet snel als een andere zaak aanmerken dan het schip waarin dit is ingebouwd. De richtlijn strekt bovendien volgens bijna al haar inleidende overwegingen ter bescherming van de consument. Daarmee is niet goed verenigbaar om in deze situatie aan te nemen dat het om verschillende zaken gaat. Wat als er bijvoorbeeld een gemonteerde bout zou knappen met schadelijke gevolgen voor het schip? Het gaat dan, net als in dit geval, veeleer om het onderdeel van een geleverd eindproduct dat gebreken vertoont (zie de derde overweging van de richtlijn). Wanneer verscheidene personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade vereist de bescherming van de consument dat de gelaedeerde zich op ongeacht wie van hen voor de volle omvang van de schade kan verhalen (zie de vierde overweging). Met artikel 7:24 lid 2 BW is verder bedoeld te kanaliseren dat de consument voor gevolgschade – zie artikel 6:190 lid 1 onder b BW – de producent aanspreekt en voor transactieschade de verkoper. De hier van verkoper Lengers gevorderde schade is transactieschade. Ook in het licht daarvan valt het schip in redelijkheid niet aan te merken als een andere zaak dan het bedieningspaneel van de airco. [betrokkene 1] was dus op grond van artikel 7:24 lid 1 BW gerechtigd tot schadevergoeding.”
3 Beoordeling van het middel in het principale beroep
3.1 Onderdeel 2 van het middel komt op tegen het oordeel van het hof in rov. 4.15 dat het schip niet kan worden aangemerkt als een andere zaak dan het bedieningspaneel van de airconditioning. Het onderdeel beroept zich daartoe op de regeling van productaansprakelijkheid in afdeling 6.3.3 BW, die de implementatie vormt van Richtlijn 85/374/EEG (hierna: de Richtlijn).
3.2.1 Met betrekking tot de hier aan de orde zijnde wettelijke regelingen wordt het volgende vooropgesteld.
3.2.2 Uit art. 9 Richtlijn en art. 6:190 lid 1 BW volgt dat de aansprakelijkheid van de producent van een gebrekkig product bestaat voor de door dat product veroorzaakte schade door dood of lichamelijk letsel (categorie a in de genoemde bepalingen; personenschade) en schade aan een andere zaak die, kort gezegd, als een zaak in de privésfeer kan worden aangemerkt (categorie b in de genoemde bepalingen; zaakschade in de privésfeer). Deze schadesoorten worden in dit verband ook wel tezamen ‘gevolgschade’ genoemd.
3.2.3 Op grond van art. 7:24 lid 1 BW heeft de koper, indien op grond van een consumentenkoop een zaak is afgeleverd die niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten, recht op schadevergoeding overeenkomstig de afdelingen 6.1.9 en 6.1.10 BW. Deze regel stemt overeen met hetgeen volgt uit art. 6:74 BW in verbinding met art. 7:17 leden 1 en 2 BW. Het recht op schadevergoeding omvat ook vergoeding van gevolgschade en transactieschade als hiervoor in 3.2.2 bedoeld.
De Nederlandse wetgever heeft het echter wenselijk geacht dat de contractuele bescherming van de consument-koper niet te zeer ten koste gaat van de detaillist-verkoper en dat de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de ondeugdelijkheid van het product primair bij de producent daarvan berust en niet bij de verkoper aan wie het gebrek evenzeer onbekend is als aan de koper.
3.3.1 Het hiervoor in 3.1 weergegeven betoog van onderdeel 2 komt in wezen erop neer dat de verkoper ingevolge art. 7:24 lid 2 BW van zijn aansprakelijkheid voor schade aan de afgeleverde zaak wordt bevrijd, indien de non-conformiteit van deze zaak is gelegen in een veiligheidsgebrek in een onderdeel van die zaak waarvoor de producent van dat onderdeel aansprakelijk is op grond van afdeling 6.3.3 BW.
3.3.2 Deze opvatting kan niet als juist worden aanvaard. Uit hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen, blijkt dat art. 7:24 lid 2 BW naar de bedoeling van de wetgever ertoe strekt dat in de verhouding tussen verkoper en consument-koper de schade aan de verkochte zaak (in de verhouding tussen Lengers en [betrokkene 1] dus de schade aan het schip zelf) voor rekening van de verkoper blijft, en alleen de in art. 6:190 lid 1 BW bedoelde schade (in de verhouding tussen Lengers en [betrokkene 1] dus personenschade of zaakschade in de privésfeer aan een andere zaak dan het schip) naar de producent gekanaliseerd wordt. De parlementaire geschiedenis van art. 7:24 BW bevat geen aanknopingspunten voor de opvatting dat de wetgever de aansprakelijkheid van de verkoper verdergaand heeft willen beperken, ook niet in een geval als door het onderdeel bedoeld. Een verdergaande beperking zou voorts niet stroken met het uitgangspunt dat de koper bij ontbinding van de koopovereenkomst wegens de tekortkoming, jegens de verkoper aanspraak heeft op teruggave van de koopprijs.
3.3.3 Ook indien de producent van het gebrekkige bedieningspaneel van de airconditioning jegens [betrokkene 1] op grond van afdeling 6.3.3 BW aansprakelijk zou zijn voor de schade aan het schip omdat die schade in de rechtsverhouding tussen deze producent en [betrokkene 1] valt onder art. 6:190 lid 1, onder b, BW, doet dat niet af aan de contractuele aansprakelijkheid van Lengers op grond van art. 7:24 BW voor die schade. Het antwoord op de vraag of de producent van het bedieningspaneel van de airconditioning jegens [betrokkene 1] aansprakelijk is voor de schade aan het schip, welke vraag beantwoord moet worden aan de hand van de Richtlijn, kan daarom in het midden blijven.
3.3.4 Het voorgaande brengt mee dat onderdeel 2 berust op een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot art. 7:24 lid 2 BW en derhalve faalt.
3.4 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.5 Het incidentele beroep, dat is ingesteld onder de voorwaarde dat onderdeel 2 van het middel in het principale beroep tot vernietiging van het arrest van het hof leidt, behoeft gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verwerpt het principale beroep;
-
veroordeelt Lengers in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Mannheimer begroot op € 2.830,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 26 november 2021.
Rechtbank Midden-Nederland 28 december 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7045 en 16 augustus 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:4237.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 14 januari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:295.
Richtlijn 85/374/EEG van de Raad van 25 juli 1985 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake de aansprakelijkheid voor produkten met gebreken, PbEG 1985, L 210/29, gewijzigd bij Richtlijn 1999/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 1999 tot wijziging van Richtlijn 85/374/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de aansprakelijkheid voor producten met gebreken, PbEG 1999, L 141/20.
Bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de implementatiewetgeving van de Richtlijn, in Kamerstukken II 1987/88, 19 636, nr. 6, p. 3 (onder 2), en bij de totstandkoming van art. 7:24 lid 2 BW, in Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 172 (onder 2) en p. 176 (onder 8).
Bijvoorbeeld bij de totstandkoming van de implementatiewetgeving van de Richtlijn, in Kamerstukken II 1985/86, 19 636, nr. 3, p. 11.
Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 22 en p. 159-160.
Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 176.
Zie Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), p. 181 (onder B) en p. 236-237 (onder 3).