BPM-afschrijving: Koerslijst vereist daadwerkelijke handelstransacties, geen schattingen
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Een 'koerslijst' voor de bepaling van de BPM-afschrijving is enkel geldig als de waarde is gebaseerd op daadwerkelijke handelstransacties in Nederland. Een geschatte waarde voor een exclusief voertuig zonder marktgegevens volstaat niet, ook niet als deze van een erkende marktpartij komt.
Samenvatting feiten
Belanghebbende importeert een zeer jonge, exclusieve gebruikte cabriolet uit Duitsland. Voor de bpm-aangifte wil zij de afschrijving baseren op een 'Waardebepaling Koerslijst' van Autotelex. De Inspecteur weigert dit, omdat voor dit specifieke model geen markt van vergelijkbare auto's in Nederland bestaat. Autotelex bevestigt dat de verstrekte waarde niet is gebaseerd op werkelijke handelstransacties, maar op een schatting. De Inspecteur stelt dat in dat geval een taxatie of de wettelijke afschrijvingstabel moet worden gebruikt.
Cassatieberoep door
De Staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld.
Rechtsvraag
Kan een door een marktpartij (Autotelex) verstrekte 'Waardebepaling Koerslijst' worden aangemerkt als een 'koerslijst' in de zin van artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling BPM, indien de daarin opgenomen handelswaarde voor een zeer jong en exclusief voertuig niet is gebaseerd op daadwerkelijke handelstransacties van gelijksoortige voertuigen, maar op een schatting?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. Een handelswaarde uit een koerslijst is alleen aanvaardbaar als deze is gebaseerd op werkelijk betaalde inkoopprijzen door wederverkopers in Nederland. Aangezien de door Autotelex opgegeven waarde een schatting was en niet op zulke transacties berustte, is deze niet bruikbaar. Het cassatieberoep slaagt en de Hoge Raad stelt de afschrijving vast met de wettelijke tabel.
Rechtsregel
Een 'in de handel algemeen toegepaste koerslijst' (art. 8, lid 4, sub a, Uitvoeringsregeling BPM) vereist dat de daarin opgenomen richtprijs is vastgesteld op basis van daadwerkelijk in Nederland door wederverkopers betaalde inkoopprijzen. Een waarde die is bepaald door schatting of een theoretische benadering, bijvoorbeeld omdat het een zeer jong of incourant voertuig betreft, kwalificeert niet als een bruikbare 'koers' voor de vaststelling van de BPM-afschrijving.
Belangrijke rechtsoverwegingen
De regelgever heeft bij de invoering van artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling op 1 februari 2007
De hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof berusten op het oordeel dat indien een onafhankelijke marktpartij een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland samenstelt, een door die marktpartij voor een motorvoertuig van een bepaald merk, model, type aandrijving, leeftijd en uitrusting, onder de naam “handelswaarde koerslijst” opgegeven handelswaarde in elk geval als richtprijs (koers) als bedoeld in artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling aanvaardbaar is, ook in het geval dat deze marktpartij die handelswaarde niet heeft afgeleid en ook niet heeft kunnen afleiden van een of meer door wederverkopers in Nederland werkelijk betaalde inkoopprijzen. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt daarom.
(r.o. 3.2.4)Deze overwegingen zijn belangrijk omdat zij de voorwaarden voor het gebruik van een koerslijst voor de bpm-berekening verduidelijken. Rechtsoverweging 3.2.3 legt de cruciale norm vast: een koerslijst moet gebaseerd zijn op de realiteit van de markt, oftewel daadwerkelijke transacties, en niet op theoretische modellen. Dit waarborgt de betrouwbaarheid en realiteitszin die vereist is om discriminatie (art. 110 VWEU) te voorkomen. Rechtsoverweging 3.2.4 past deze norm toe en maakt duidelijk dat de reputatie van de koerslijstaanbieder niet de afwezigheid van marktgegevens kan compenseren. Voor studenten is dit een helder voorbeeld van hoe een wettelijk bewijsmiddel wordt uitgelegd in het licht van zijn doel: het benaderen van de werkelijke waarde.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/00101 Datum23 oktober 2020
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 november 2018, nrs. 15/01588 en 16/00060, op de hoger beroepen van belanghebbende en van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/8205) betreffende een door belanghebbende op aangifte over het tijdvak juni 2013 voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 25 november 2019 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
2 Uitgangspunten in cassatie
2.1.1 Belanghebbende heeft op aangifte belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan ter zake van het in het Nederlandse kentekenregister doen registreren van een in Duitsland aangekochte gebruikte personenauto van een exclusief merk, nieuw model in een uitvoering met softtop (hierna: de cabriolet). De cabriolet is op 31 mei 2013 door de Duitse autoriteiten toegelaten op de openbare weg om naar Nederland te worden gebracht en is op 8 juni 2013 in het Nederlandse kentekenregister te naam gesteld. 2.1.2 Belanghebbende is bij de hiervoor in 2.1.1 bedoelde voldoening op aangifte ervan uitgegaan dat de cabriolet voor de toepassing van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet) als nieuw moet worden aangemerkt. Nadien is zij daarvan teruggekomen en heeft zij tegen de voldoening op aangifte bezwaar gemaakt. Zij wil de in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde vermindering van bpm - vanwege de gebruikte staat van de cabriolet - vaststellen door de in artikel 10, lid 2, bedoelde afschrijving te bepalen aan de hand van de handelsinkoopwaardegegevens van een met de cabriolet vergelijkbaar, in Nederland geregistreerd motorvoertuig. 2.1.3 Ter staving van de handelsinkoopwaarde van de cabriolet heeft belanghebbende aan de Inspecteur een print overgelegd met handelswaardegegevens die zij voor dat doel digitaal heeft opgevraagd bij en heeft verkregen van Autotelex B.V. (hierna: Autotelex). De print draagt als opschrift “Bijlage: Waardebepaling Koerslijst (04-06-2013)” en vermeldt - naast de consumentenprijs (€ 104.000) en de nieuwprijs van de fabrieksopties (€ 48.509) - een “Totaal Handelswaarde” van € 103.118) voor een motorvoertuig met de eigenschappen en kenmerken van de cabriolet. Deze “Totaal Handelswaarde” is blijkens de print tot stand gekomen door uit te gaan van een “Basis Handelswaarde” (€ 86.075), vermeerderd met een waarde voor de opties waarmee auto’s als de cabriolet in de fabriek worden uitgerust (€ 17.137), en verminderd met een correctie vanwege de lage kilometerstand (€ 94). 2.1.4 De Inspecteur heeft de hiervoor in 2.1.3 door Autotelex verstrekte handelswaarde niet aanvaard omdat de cabriolet een zeer jong en exclusief motorvoertuig betreft van een nieuw model waarvan er in het jaar 2013 nauwelijks exemplaren in Nederland zijn geregistreerd. Hij stelt dat autohandelaren tot 8 juni 2013 in Nederland niet een gelijksoortig motorvoertuig van andere handelaren of particulieren hebben ingekocht. Desgevraagd heeft Autotelex hem schriftelijk laten weten dat de handelswaarde die zij voor zeer jonge motorvoertuigen verstrekt, niet wordt gegrond op werkelijke handelstransacties voor soortgelijke motorvoertuigen. De waardebepaling van Autotelex is dan volgens de Inspecteur niet aanvaardbaar voor toepassing van artikel 10, lid 7, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Indien belanghebbende de afschrijving van de cabriolet wil vaststellen aan de hand van de werkelijke waardevermindering daarvan, dan moet de cabriolet volgens de Inspecteur ofwel worden getaxeerd door een gecertificeerde taxateur (artikel 8, lid 4, letter b, van de Uitvoeringsregeling) ofwel moet de afschrijving worden bepaald met toepassing van de wettelijke afschrijvingstabel als bedoeld in artikel 10, lid 6, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling. 2.2.1 Bij het Hof was in geschil of de door Autotelex aan belanghebbende opgegeven handelswaarde van de cabriolet bruikbaar is om de in artikel 10, lid 1, van de Wet bedoelde vermindering aan bpm op de voet van artikel 10, lid 2, van de Wet te bepalen. 2.2.2 Het Hof heeft geoordeeld dat de door Autotelex opgegeven handelswaarde tot uitgangspunt moet worden genomen voor de berekening van de gezochte handelsinkoopwaarde. Het Hof heeft daartoe overwogen dat hoewel er niet veel transacties zullen zijn in jonge, exclusieve voertuigen als het onderhavige, Autotelex, een van belanghebbende onafhankelijke marktpartij die (onder meer) een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland uitgeeft, hiervoor toch een handelswaarde heeft kunnen bepalen die door Autotelex zelf een ‘Waardebepaling koerslijst’ wordt genoemd. Het valt, aldus het Hof, niet uit te sluiten dat ook op de Nederlandse markt inkooptransacties door wederverkopers plaatsvinden van motorvoertuigen als het onderhavige.
3 Beoordeling van het middel
3.1 Het middel is gericht tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof. Het middel bestrijdt dat de overgelegde “Waardebepaling Koerslijst” kan worden aangemerkt als een passage uit een koerslijst in de zin van artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling, omdat toepassing van artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling is bedoeld voor richtprijzen van gelijksoortige motorvoertuigen die zijn te herleiden tot een wezenlijk aantal handelstransacties van gelijksoortige motorvoertuigen. Bij zeer jonge motorvoertuigen in exotische modellen en uitvoeringen, zoals de cabriolet, wordt aan deze voorwaarde niet voldaan. De door Autotelex op verzoek van belanghebbende verstrekte handelswaarde moet daarom worden beschouwd als een door Autotelex zelf gemaakte schatting van de handelswaarde van de cabriolet. Deze taxatie is niet aanvaardbaar omdat Autotelex de cabriolet niet heeft geïnspecteerd en zij evenmin een gecertificeerde taxateur is, aldus nog steeds het middel.
3.2.1 Het in artikel 110 VWEU neergelegde discriminatieverbod brengt mee dat de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto niet hoger mag zijn dan het restbedrag aan bpm dat is vervat in de waarde van een gelijksoortige gebruikte personenauto die al in het binnenland is geregistreerd. Daarom moet de als belastbare grondslag gehanteerde waarde van het ingevoerde tweedehands voertuig een weergave zijn van de waarde van een vergelijkbaar voertuig dat al op het nationale grondgebied is geregistreerd. Om dat te bereiken moet bij de heffing van bpm ter zake van een uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte personenauto een reële waardedaling in aanmerking worden genomen, dan wel moet een waarde worden geschat die de werkelijke waarde zeer sterk benadert. Het discriminatieverbod brengt mee dat die reële waardedaling of die werkelijke waarde zo goed mogelijk moet worden benaderd. Artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet, waarin is bepaald dat voor gebruikte personenauto’s de verschuldigde bpm wordt berekend met inachtneming van een vermindering (de afschrijving), moet met inachtneming hiervan worden uitgelegd en toegepast.
3.2.2 De wet- en regelgever heeft voor de toepassing van artikel 10, leden 2, 6 en 7, van de Wet voorzien in drie manieren waaruit kan worden gekozen om de reële waardedaling van een gebruikt motorvoertuig als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet aannemelijk te maken. Op grond van artikel 10, lid 8, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling kan de opgaaf van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor de het vaststellen van die waardedaling, bedoeld in artikel 10, lid 7, van de Wet, bestaan uit ofwel i) een verwijzing naar een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, onder overlegging van een kopie van de passage uit die koerslijst waaraan de toegepaste afschrijving is ontleend, ofwel ii) een verklaring van een onafhankelijke, erkende taxateur dat de in het taxatierapport opgegeven waarde door hem naar waarheid is vastgesteld aan de hand van een gedegen fysieke opname van het motorrijtuig, onder vermelding van datum, begin- en eindtijd van deze fysieke opname en naam, adres en woonplaats van degene die de taxatie feitelijk heeft verricht. Indien de belastingplichtige niet gebruik maakt van een van de hiervoor bedoelde opgaven, wordt de afschrijving bepaald aan de hand van de in artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling voorziene afschrijvingstabel.
3.2.3 De regelgever heeft bij de invoering van artikel 8, lid 4, van de Uitvoeringsregeling op 1 februari 2007
3.2.4 De hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof berusten op het oordeel dat indien een onafhankelijke marktpartij een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland samenstelt, een door die marktpartij voor een motorvoertuig van een bepaald merk, model, type aandrijving, leeftijd en uitrusting, onder de naam “handelswaarde koerslijst” opgegeven handelswaarde in elk geval als richtprijs (koers) als bedoeld in artikel 8, lid 4, letter a, van de Uitvoeringsregeling aanvaardbaar is, ook in het geval dat deze marktpartij die handelswaarde niet heeft afgeleid en ook niet heeft kunnen afleiden van een of meer door wederverkopers in Nederland werkelijk betaalde inkoopprijzen. Gelet op hetgeen hiervoor in 3.2.3 is overwogen, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel slaagt daarom.
3.2.5 Uit hetgeen hiervoor in 3.2.4 is overwogen, volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Omdat niet is weersproken dat de door Autotelex voor de cabriolet opgegeven handelswaarde niet kan zijn gebaseerd op door wederverkopers in Nederland betaalde inkoopprijzen, is die waarde niet bruikbaar om de in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde afschrijving voor de cabriolet vast te stellen. Aangezien vaststaat dat niet ten behoeve van de waardebepaling van de cabriolet een taxatierapport is opgesteld als bedoeld in artikel 8, lid 4, letter b, van de Uitvoeringsregeling, moet de afschrijving van de cabriolet met gebruikmaking van de in artikel 8, lid 5, van de Uitvoeringsregeling bedoelde tabel worden vastgesteld en bedraagt dan 8 procent. Het voor de cabriolet op aangifte voldane bedrag aan bpm (€ 17.069) moet worden verminderd met € 1.365,52.
4 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
5 Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof, de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, maar uitsluitend voor zover deze uitspraken de vermindering van de over het tijdvak juni 2013 verschuldigde bpm betreffen, en
- vermindert de over het tijdvak juni 2013 verschuldigde bpm tot € 87.695.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout, en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020.
ECLI:NL:PHR:2019:1228.
HR 21 februari 2020, ECLI:NL:HR:2020:323, rechtsoverweging 3.1.2.
Regeling tot wijziging van de Uitvoeringsregeling verbruiksbelastingen van alcoholvrije dranken en van enkele andere produkten en de Uitvoeringsregeling belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, van 22 januari 2007, nr. DV 2007/40M.