Artikel 10

Laatste versie

1. Met betrekking tot gebruikte personenauto's, gebruikte motorrijwielen of gebruikte bestelauto's wordt het bij de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, eerste, derde en twaalfde lid, berekend met inachtneming van een vermindering.

2. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, is de afschrijving, uitgedrukt in procenten van de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen. Ter zake van de inschrijving of herinschrijving is voor de hoogte van de vermindering en het tarief het tijdstip bepalend waarop het onderzoek door de Dienst Wegverkeer dat tot de inschrijving of herinschrijving leidt als geregeld bij en krachtens artikel 47 Wegenverkeerswet 1994 is afgerond.

3. Indien na het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen, een tijdsduur is verstreken van 25 jaar of meer, bedraagt in afwijking van het tweede lid het percentage van de vermindering 100.

4. Indien het tijdstip waarop de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto voor het eerst in gebruik is genomen niet bekend is, treedt daarvoor in de plaats de laatste dag van het jaar waarin de personenauto, het motorrijwiel of de bestelauto is vervaardigd.

5. In afwijking van het tweede lid wordt de vermindering, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, vastgesteld overeenkomstig bij ministeriële regeling vast te stellen regels.

6. De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en belasting van personenauto’s en motorrijwielen, op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen en zoals deze blijkt uit een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland, verminderd met de handelsinkoopwaarde die voor dat motorrijtuig eveneens blijkt uit deze koerslijst.

7. De afschrijving, bedoeld in het tweede lid, wordt, mits daartoe een verzoek bij de aangifte wordt gedaan, gesteld op de som van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport dat voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het motorrijtuig op het tijdstip dat bepalend is voor de hoogte van de vermindering:

a. meer dan normale gebruiksschade heeft of niet als zodanig voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorrijtuigen door wederverkopers in Nederland; en b. voldoet aan de bij of krachtens de Wegenverkeerswet 1994 vastgestelde eisen waardoor met dat motorrijtuig mag worden gereden op de weg.

8. Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de regels, bedoeld in het vijfde lid. Wanneer naar het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.

9. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel. Daarbij kan de vermindering, bedoeld in het tweede lid, worden verhoogd voor motorrijtuigen als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdelen a, b, en g. Voorts kan daarbij een termijn worden vastgesteld waarbinnen het motorrijtuig in ongewijzigde staat beschikbaar wordt gehouden voor controle met het oog op een juiste vaststelling van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid. Voorts kunnen nadere voorwaarden worden gesteld over waar en op welk moment een aangifte met een verzoek als bedoeld het vijfde, zesde of zevende lid wordt gedaan.

Details

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad616x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:752 - Interne compensatie, redelijke termijn en discriminerende proceskostenvergoeding in BPM-zaak - 26 mei 2022

ECLI:NL:HR:2022:75226 mei 2022Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

Interne compensatie is toegestaan, ook als dit een op Unierecht gebaseerde vordering tenietdoet. De coronapandemie rechtvaardigt niet zonder meer verlenging van de redelijke termijn. Een lagere proceskostenvergoeding voor BPM-zaken is in strijd met het discriminatieverbod en moet buiten toepassing blijven.

BelastingrechtMotorrijtuigenbelasting, Procesrecht Belastingen
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Hoge Raad408x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:63 - Bewijslast bij waardevermindering schadeauto voor berekening rest-BPM - 16 januari 2020

ECLI:NL:HR:2020:6316 januari 2020Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

De belastingplichtige die stelt dat een uit een andere lidstaat afkomstige schadeauto een lagere waarde heeft, draagt de bewijslast voor de omvang van deze waardevermindering. Artikel 110 VWEU verzet zich niet tegen deze bewijslastverdeling. Een begroting van herstelkosten vertegenwoordigt niet automatisch de volledige waardevermindering.

Hoge Raad378x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:1579 - Pleitbaar standpunt bij BPM-aangifte en de verzuimboete - 10 oktober 2019

ECLI:NL:HR:2019:157910 oktober 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Een belastingplichtige heeft een pleitbaar standpunt indien zijn uitleg van het Unierecht, naar objectieve maatstaven gemeten, juridisch verdedigbaar is. De rechter moet dit zelfstandig onderzoeken. Een geslaagd beroep hierop leidt tot vernietiging van de verzuimboete, ook als de materiële belastingaanslag in stand blijft.

Hoge Raad203x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:640 - BPM-afschrijving kampeerauto: taxatierapport toegestaan als voertuig ontbreekt in koerslijst - 19 mei 2022

ECLI:NL:HR:2022:64019 mei 2022Dit wetsartikel wordt 20 keer genoemd in deze uitspraak

Voor de BPM-afschrijving mag de taxatiemethode worden gebruikt als een specifiek voertuig niet in een relevante koerslijst voorkomt. Het bestaan van 'lookalikes' in de lijst is onvoldoende om deze methode uit te sluiten. De bewijslast voor de afschrijving rust op de belastingplichtige.

BelastingrechtMotorrijtuigenbelasting, Procesrecht Belastingen
Hoge Raad223x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:847 - BPM-afschrijving Kampeerauto: referentievoertuig mag geen kale bestelbus zijn - 11 mei 2017

ECLI:NL:HR:2017:84711 mei 2017Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

Voor de bepaling van de BPM-afschrijving op een geïmporteerde gebruikte kampeerauto moet worden uitgegaan van de waardedaling van een vergelijkbare kampeerauto, niet van een bestelauto zonder recreatieve voorzieningen. Er bestaan wezenlijke verschillen die een ander afschrijvingspatroon rechtvaardigen en dit is niet in strijd met artikel 110 VWEU.

Hoge Raad199x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:3603 - Toerekening onrechtmatige wetgeving aan Inspecteur bij proceskostenvergoeding aangiftebelasting - 18 december 2014

ECLI:NL:HR:2014:360318 december 2014Dit wetsartikel wordt 11 keer genoemd in deze uitspraak

Een te hoge voldoening op aangifte, gebaseerd op een keuzemogelijkheid in een wettelijke regeling die later in strijd met het Unierecht blijkt, is een aan de Inspecteur te wijten onrechtmatigheid. Dit onrechtmatig handelen van de wetgever komt voor rekening van de Inspecteur.

Hoge Raad211x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2020:331 - BPM-afschrijving: geen 'ex-rental' vermindering voor auto zonder verhuurverleden - 27 februari 2020

ECLI:NL:HR:2020:33127 februari 2020Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak

Een belastingplichtige mag bij de BPM-berekening via een koerslijst geen extra waardevermindering voor 'ex-rental' toepassen als de auto geen verhuurverleden heeft. Het discriminatieverbod (art. 110 VWEU) verplicht hier niet toe, omdat geen sprake is van gelijksoortige auto's.

Hoge Raad140x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:415 - BPM-heffing schadevoertuig: herstel vereist vóór waardevermindering en Unierecht - 25 maart 2021

ECLI:NL:HR:2021:41525 maart 2021Dit wetsartikel wordt 18 keer genoemd in deze uitspraak

BPM-vermindering voor een geïmporteerd schadevoertuig mag pas worden vastgesteld na herstel van essentiële gebreken. Deze regeling (art. 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM) is niet in strijd met het EU-non-discriminatiebeginsel (art. 110 VWEU), omdat de heffing ziet op motorrijtuigen die geschikt zijn voor weggebruik.

BelastingrechtMotorrijtuigenbelasting, Procesrecht Belastingen
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht
Hoge Raad161x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:833 - BPM en de grenzen van de vergoeding voor werkelijke proceskosten - 12 mei 2016

ECLI:NL:HR:2016:83312 mei 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Het Unierechtelijke doeltreffendheidsbeginsel wordt niet geschonden door materiële wettelijke bepalingen. Een wanverhouding tussen de teruggaaf, de forfaitaire vergoeding en de werkelijke kosten is op zichzelf geen 'bijzondere omstandigheid' die een volledige proceskostenvergoeding rechtvaardigt onder het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Hoge Raad154x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:1695 - BPM: moment van registratie is beslissend voor staat van auto - 20 september 2018

ECLI:NL:HR:2018:169520 september 2018Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

Voor de vraag of een auto nieuw of gebruikt is voor de bpm-heffing, is de staat op het moment van het belastbare feit beslissend. Dit is het tijdstip van registratie in het kentekenregister, niet het moment van aflevering. De intentie van de koper is hierbij niet relevant.