ECLI:NL:HR:2019:1283
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/02017
Datum 19 juli 2019
ARREST
op verstekverlening
In de zaak van
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser] ,
advocaat: mr. K. Aantjes,
tegen
[verweerster] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster] ,
niet verschenen.
1. Procesverloop in cassatie
1.1 Met een op 23 april 2019 ingediende procesinleiding heeft [eiser] cassatieberoep ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 januari 2019 met zaaknummer 200.182.062/01 in de zaak tussen [eiser] en [verweerster] .
In de procesinleiding wordt niet [verweerster] , maar [A] B.V. (hierna: [A] ) als verweerster aangeduid.
Voorts wordt in de procesinleiding vermeld dat [A] in de vorige instantie uitdrukkelijk domicilie heeft gekozen ten kantore van haar advocaat mr. J.N.A. Kilian (hierna: mr. Kilian).
Tevens wordt in de procesinleiding vermeld dat verweerster ten laatste kan verschijnen op 24 mei 2019.
1.2 De griffier van de Hoge Raad heeft op 23 april 2019 aan [eiser] een oproepingsbericht doen toekomen.
1.3 [eiser] heeft het oproepingsbericht en de procesinleiding op 13 juni 2019 bij exploot doen betekenen.
In het exploot wordt vermeld dat [verweerster] voor deze zaak woonplaats heeft gekozen ten kantore van haar advocaat mr. Kilian en dat het exploot op de voet van art. 63 lid 1 Rv aan het kantooradres van mr. Kilian is uitgebracht.
Voorts wordt in het exploot aangezegd dat in plaats van de uiterste verschijningstermijn opgenomen in de procesinleiding moet worden gelezen de uiterste verschijningstermijn van 11 juli 2019, en dat in plaats van [A] , opgenomen in de procesinleiding, moet worden gelezen [verweerster] .
1.4 [verweerster] is in cassatie niet verschenen. [eiser] heeft verzocht tegen [verweerster] verstek te verlenen.
1.5 De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers heeft op 5 juli 2019 schriftelijk geconcludeerd tot verstekverlening, indien verweerster zich niet stelt voor of op 11 juli 2019.
2 Beoordeling van het verzoek tot verstekverlening
2.1 Het verzoek tot verstekverlening is gedaan in een zaak waarop het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing is zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding op 1 maart 2017 van de regelgeving inzake digitaal procederen in vorderingszaken in cassatie.
2.2 Art. 139 Rv bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien het oproepingsbericht is betekend, de verweerder niet in de procedure verschijnt en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, tegen de verweerder verstek wordt verleend.
2.3.1 In deze zaak diende ingevolge art. 112 lid 1 Rv de betekening van het oproepingsbericht en de daarbij behorende procesinleiding te geschieden binnen twee weken na 23 april 2019, de dag van indiening van de procesinleiding bij de Hoge Raad (hierna: de tweewekentermijn van art. 112 lid 1 Rv), in aanmerking genomen dat uit de gedingstukken niet blijkt dat het oproepingsbericht met de daarbij behorende procesinleiding eerst op andere wijze bij de verweerder is bezorgd.
2.3.2 Uit hetgeen hiervoor in 1.1 en 1.3 is overwogen, blijkt het volgende: (i) [eiser] heeft de tweewekentermijn van art. 112 lid 1 Rv niet in acht genomen, (ii) de betekening van het exploot heeft plaatsgevonden na de in de procesinleiding aangezegde uiterste verschijndatum, en (iii) het exploot vermeldt een nieuwe uiterste verschijndatum.
2.3.3 Voorts wordt in de procesinleiding [A] als verweerster aangeduid, en wordt in het exploot aangezegd dat in haar plaats [verweerster] moet worden gelezen.
2.4 De hiervoor in 2.3.2-2.3.3 vermelde feiten en omstandigheden doen de vraag rijzen of tegen [verweerster] verstek kan worden verleend.
2.5.1 In een eerdere uitspraak heeft de Hoge Raad over niet-naleving van de tweewekentermijn van art. 112 lid 1 Rv, samengevat weergegeven, als volgt overwogen.
2.5.2 De hiervoor in 2.5.1 bedoelde uitspraak betrof een geval waarin de betekening van het exploot had plaatsgevonden vóór de in de procesinleiding vermelde uiterste verschijndatum. De in die uitspraak geformuleerde regels lenen zich echter ook voor toepassing in het geval dat die betekening pas ná die uiterste verschijndatum plaatsvindt. Ook in laatstgenoemd geval is overschrijding van de tweewekentermijn van art. 112 lid 1 Rv geen beletsel voor verstekverlening, mits de eiser – op eigen initiatief of, in voorkomend geval, op bevel van de rechter – bij de betekening van het exploot aan de verweerder een nieuwe uiterste verschijndatum aanzegt die de verweerder alsnog een termijn van ten minste twee weken geeft om te beslissen of hij wil verschijnen.
Het vorenstaande strookt met de rechtspraak van de Hoge Raad over de verplichting tot aanzegging van een nieuwe uiterste verschijndatum in geval van betekening van een herstelde procesinleiding op een datum gelegen na de in de oorspronkelijke procesinleiding aangezegde uiterste verschijndatum.
2.5.3 Op grond van art. 30a lid 3, aanhef en onder c, Rv en de art. 115-117 Rv mag in geen van de hiervoor in 2.5.1 en 2.5.2 bedoelde gevallen de aanzegging van een nieuwe uiterste verschijndatum leiden tot overschrijding van de in die bepalingen genoemde maximale verschijntermijn.
2.6 Het exploot is op 13 juni 2019 uitgebracht en vermeldt als nieuwe uiterste verschijndatum 11 juli 2019 (zie hiervoor in 1.3). Aldus heeft [eiser] aan [verweerster] een nieuwe uiterste verschijndatum aangezegd die laatstgenoemde alsnog een termijn van meer dan twee weken heeft gegeven om te beslissen of zij wil verschijnen. Voorts heeft de aanzegging van de nieuwe uiterste verschijndatum niet geleid tot overschrijding van de op grond van art. 30a lid 3, aanhef en onder c, Rv geldende maximale verschijntermijn van zes maanden, te rekenen vanaf de indiening van de procesinleiding op 23 april 2019 (zie hiervoor in 1.1).
2.7 In de procesinleiding is [A] als verweerster aangeduid in plaats van [verweerster] , hetgeen moet worden aangemerkt als een kennelijke vergissing. Het exploot, dat deze onjuiste aanduiding corrigeert, is op de voet van art. 63 lid 1 Rv uitgebracht aan het kantoor van mr. Kilian (zie hiervoor in 1.3), die blijkens het in cassatie bestreden arrest in de vorige instantie optrad als advocaat voor [verweerster] . Er bestaat daarom geen aanleiding om eraan te twijfelen dat het exploot [verweerster] heeft bereikt.
2.8 De slotsom is dat tegen [verweerster] verstek dient te worden verleend.
3 Beslissing
De Hoge Raad:
- verleent verstek tegen [verweerster] ;
- bepaalt als datum waarop schriftelijke toelichting kan worden gegeven: 1 november 2019.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de vicepresident E.J. Numann op 19 juli 2019.
Besluit van 25 januari 2017, Stb. 2017, 16.
HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2629, rov. 2.4.2-2.4.6.
HR 13 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2628, rov. 2.3.6.