Essentie

Een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden (art. 77za Sr) is alleen mogelijk bij misdrijven gericht tegen het lichaam. De rechter moet expliciet motiveren dat aan deze voorwaarde is voldaan; een algemene verwijzing naar recidivegevaar bij vermogensdelicten is onvoldoende.

Samenvatting feiten

De verdachte, op wie het jeugdstrafrecht werd toegepast, is door het hof veroordeeld voor twee voltooide diefstallen met braak (in een woning en een winkel) en twee pogingen daartoe (in een bedrijfspand en een winkel). Deze feiten zijn gepleegd in vereniging met anderen. De buit bestond onder meer uit laptops, een bankpas, een spaarpot en sigaretten. Toegang werd verschaft door het forceren van deuren, ramen en schuifdeuren.

Cassatieberoep door

Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.

Rechtsvraag

Was het hof bevoegd om op basis van een algemeen geconstateerd recidivegevaar de dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden te bevelen, zonder vast te stellen dat de bewezenverklaarde feiten (diefstallen met braak) voldeden aan de specifieke eis van artikel 77za Sr, namelijk dat het misdrijven betreft die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat het hof zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid onvoldoende heeft gemotiveerd. De motivering van het hof, die enkel verwijst naar een 'recidivegevaar', stelt niet vast dat is voldaan aan de wettelijke eis van art. 77za Sr: dat de misdrijven gericht waren tegen of gevaar veroorzaakten voor de lichamelijke integriteit. De Hoge Raad vernietigt daarom het bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid.

Rechtsregel

Voor een bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van bijzondere voorwaarden op grond van art. 77za Sr moet de rechter in zijn motivering expliciet vaststellen dat voldaan is aan de voorwaarden van dit artikel. Dit houdt in dat de rechter moet motiveren dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat specifiek gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de lichamelijke integriteit van personen.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Art. 77za, eerste lid, Sr luidt: "De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."

(r.o. 3.3)

Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in art. 77za Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 77z Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:531, NJ 2015/237.)

(r.o. 3.4)

Het bestreden arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit hetgeen hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven niet volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

(r.o. 3.5)

Deze overwegingen zijn cruciaal omdat ze de strikte toepassing van art. 77za Sr illustreren. Rechtsoverweging 3.3 geeft de wettelijke grondslag weer, die een specifiek soort misdrijf vereist (gericht tegen het lichaam). Rechtsoverweging 3.4 formuleert de daaruit voortvloeiende, verzwaarde motiveringsplicht voor de rechter. Rechtsoverweging 3.5 past dit toe op de casus en laat zien dat een algemene verwijzing naar recidivegevaar voor vermogensdelicten niet volstaat. Samen tonen ze dat de ingrijpende maatregel van dadelijke uitvoerbaarheid niet lichtvaardig kan worden opgelegd en strikt gebonden is aan de wettelijke criteria.

Arrest inhoud

20 maart 2018

Strafkamer

nr. S 17/00072 J

NA/SK

Hoge Raad der Nederlanden

Arrest

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2016, nummer 22/000582-16, in de strafzaak tegen:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.

1 Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M.W. Stoet, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot (i) vernietiging van het op grond van art. 77za Sr gegeven bevel dat de opgelegde bijzondere voorwaarden en het daarop uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zijn, (ii) constatering dat de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden en (iii) verwerping van het beroep voor het overige. De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2 Beoordeling van het eerste middel

2.1. Het middel klaagt dat het Hof het in de zaak met parketnummer 09/765013-15 onder 1 bewezenverklaarde feit ten onrechte heeft gekwalificeerd als een voltooid delict aangezien het bewezenverklaarde een poging betreft, en voorts dat daardoor de oplegging van de straf onvoldoende met redenen is omkleed.

2.2.1. Het bestreden arrest houdt, voor zover hier van belang, het volgende in: "Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak bij dagvaarding I onder 1 primair en 2 en het bij dagvaarding II onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: Dagvaarding II (de Hoge Raad begrijpt: I) (parketnummer 09-765013-15) 1. hij op 21 februari 2015 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een bedrijfspand aan de [b-straat 1] weg te nemen enig goed toebehorende aan een huurder van dat bedrijfspand, en zich daarbij de toegang tot dat bedrijfspand te verschaffen door middel van braak met zijn mededaders heeft getracht een deur te forceren en een ruit heeft vernield, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. 2. hij op 25 december 2014 te Ridderkerk tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in een woning ([a-straat 1]) heeft weggenomen twee laptops, een ING-bankpas en een spaarpot met inhoud, toebehorende aan [betrokkene 1] of diens kinderen, zulks na zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te hebben verschaft door een klapraam te forceren.

Dagvaarding II (parketnummer 09-819149-15) 1. hij op 05 september 2015 te Leiden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, een raam heeft verbroken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid. 2. hij op 01 september 2015 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid sigaretten, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, zulks na zich de toegang tot de plaats des misdrijfs te hebben verschaft door een schuifdeur te forceren."

2.2.2. Het Hof heeft het bewezenverklaarde als volgt gekwalificeerd: "Het bij dagvaarding II onder 1 bewezen verklaarde levert op: poging diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Het bij dagvaarding I onder 1 primair, 2 en het bij dagvaarding II onder 2 bewezen verklaarde levert op: Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak."

2.2.3. Het Hof heeft de verdachte ter zake van deze feiten veroordeeld tot een werkstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie en tot jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het heeft omtrent de strafoplegging, voor zover hier van belang, het volgende overwogen: "De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een drietal diefstallen met braak en 1 poging daartoe. Door zich aldus te gedragen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen. Daarnaast heeft hij samen met zijn mededaders voor de betrokkenen overlast en financiële schade veroorzaakt. Een van de diefstallen met braak betrof bovendien een woning. Woninginbraken veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid voor de slachtoffers. Dit alles rekent het hof de verdachte aan. (...) Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het strafrecht voor jeugdigen toepassen."

2.2.4. Art. 77gg, eerste lid, Sr luidt: "1. De straffen en maatregelen als bedoeld in deze Titel, zijn voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde als die voor het voltooide misdrijf."

2.3. De kwalificatie vindt in zoverre niet haar grondslag in de bewezenverklaring, dat het bij dagvaarding I onder 1 (parketnummer 09/765013-15) bewezenverklaarde oplevert een poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak. De Hoge Raad leest de kwalificatie aldus verbeterd. Gelet op art. 77gg, eerste lid, Sr alsmede in aanmerking genomen de door het Hof opgelegde straf en de motivering daarvan, heeft de verdachte geen rechtens te respecteren belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak.

2.4. Het middel faalt.

3 Beoordeling van het tweede middel

3.1. Het middel klaagt erover dat het Hof toepassing heeft gegeven aan art. 77za, eerste lid, Sr en ten onrechte heeft bevolen dat de gestelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

3.2.1. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van de onder 2.2.2 vermelde feiten, verbeterd gelezen als onder 2.3 aangegeven, tot onder meer jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met bijzondere voorwaarden als in het arrest omschreven. Het dictum van het bestreden arrest houdt dienaangaande het volgende in: "Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot 95 (vijfennegentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:

  • zich gedurende een door Reclassering Nederland te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de reclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
  • zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten behandelen bij het Palmhuis, althans een soortgelijke instelling, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden geven;
  • zich gedurende de proeftijd een zinvolle en structurele dagbesteding (werk en/of onderwijs) heeft, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Geeft deze instelling opdracht de veroordeelde bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen. Beveelt dat voormelde voorwaarde en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn."

3.2.2. Het Hof heeft ten aanzien van de strafoplegging, voor zover hier van belang, onder meer het volgende overwogen: "Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd toen hij de leeftijd van 18 jaren had bereikt. Gelet op de genoemde rapportages, de gegeven adviezen en de geschetste persoonlijkheid van de verdachte, zal het hof ten aanzien van het bewezenverklaarde op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht het strafrecht voor jeugdigen toepassen. Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. In navolging van de adviezen van Reclassering Nederland zal het hof de na te vermelden bijzondere voorwaarden opleggen. Gelet op het recidivegevaar dat is geconstateerd zal het hof de op te leggen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren."

3.3. Art. 77za, eerste lid, Sr luidt: "De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, bevelen dat de op grond van artikel 77z gestelde voorwaarden, en het op grond van artikel 77aa uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn, indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen."

3.4. Een rechterlijke uitspraak mag in de regel pas ten uitvoer worden gelegd nadat zij onherroepelijk is geworden. De in art. 77za Sr voorziene uitzondering op deze regel met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid van de op grond van art. 77z Sr gestelde bijzondere voorwaarden dan wel het op grond van art. 77aa Sr uit te oefenen toezicht kan voor de veroordeelde verstrekkende gevolgen kan hebben. Mede gelet daarop zal de rechter in de motivering van zijn bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid ervan blijk dienen te geven zich ervan te hebben vergewist dat aan de in art. 77za Sr gestelde voorwaarden is voldaan. (Vgl. HR 10 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:531, NJ 2015/237.)

3.5. Het bestreden arrest voldoet niet aan deze motiveringsverplichting nu uit hetgeen hiervoor onder 3.2.2 is weergegeven niet volgt dat de bewezenverklaarde feiten waren gericht tegen of gevaar veroorzaakten voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

3.6. Het middel is terecht voorgesteld. De Hoge Raad zal de zaak zelf afdoen en voormeld bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid vernietigen.

4 Beoordeling van het derde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5 Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak

Op de verdachte is het strafrecht voor jeugdigen toegepast. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan 16 maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde jeugddetentie van 200 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

6 Slotsom

Nu de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 5 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7 Beslissing

De Hoge Raad: vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde jeugddetentie en het bevel dat de in de bestreden uitspraak vermelde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn; vermindert de opgelegde jeugddetentie in die zin dat deze 193 dagen, waarvan 95 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt; verwerpt het beroep voor het overige.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 maart 2018.