Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2025:1734 - Hof bekrachtigt ontbinding wegens schenden reïntegratieverplichtingen door werkneemster - 2 september 2025

Arrest

ECLI:NL:GHDHA:2025:17342 september 2025

Essentie

Het Gerechtshof Den Haag oordeelt dat de arbeidsovereenkomst terecht is ontbonden op grond. De werkneemster kwam haar integratieverplichtingen zonder deugdelijke grond niet na door passend werk te weigeren. Dit handelen wordt als ernstig verwijtbaar gekwalificeerd, waardoor geen transitievergoeding is verschuldigd.

Rechtsgebieden

Civiel RechtArbeidsrecht

Arrest inhoud

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht Team Handel

zaaknummer: 200.349.200/01

zaaknummer rechtbank Rotterdam: 11094454 VZ VERZ 24-4735

beschikking van 2 september 2025

in de zaak van

[verzoekster], wonende te [woonplaats], verzoekster in hoger beroep, advocaat: mr. S. Ramautar, kantoorhoudend te Den Haag,

tegen

CARRIÈRE PERSONEELSDIENSTEN B.V., gevestigd te Rotterdam, verweerster in hoger beroep, advocaat: mr. R.D. Ouwerling, kantoorhoudend te Rotterdam.

Partijen worden hierna [verzoekster] en Carrière genoemd.

1 De zaak in het kort

In dit hoger beroep staat de vraag centraal of de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen terecht heeft ontbonden op de grond dat de werkneemster haar re-integratieverplichtingen (verrichten van passende arbeid) zonder deugdelijke grond niet is nagekomen. Het hof komt tot hetzelfde oordeel als de kantonrechter.

2 Procesverloop in hoger beroep

[verzoekster] is bij beroepschrift (met producties), ontvangen ter griffie van het hof op 5 december 2024 en naderhand hersteld, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 september 2024 onder bovenvermeld zaaknummer. [verzoekster] heeft de processtukken in eerste aanleg overgelegd.

Vervolgens is ter griffie van het hof een verweerschrift, met producties (daaronder begrepen de pleitaantekeningen van mr. Ouwerling in eerste aanleg), van Carrière ingekomen.

Van de zijde van Carrière is voorafgaand aan de mondelinge behandeling productie 3, met daarin nadere stukken, toegestuurd.

De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 3 juli 2025. Bij die gelegenheid hebben beide genoemde advocaten het woord gevoerd. Van de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt.

3 Feitelijke achtergrond

Het gaat in deze zaak om het volgende.

3.1. [verzoekster] was werkzaam in loondienst bij Carrière, een uitzendorganisatie, op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van productiemedewerker tuinbouw. [verzoekster] heeft zich, na eerdere (kortere) ziekmeldingen, op 3 februari 2023 ziekgemeld.

3.2. Carrière heeft aan [verzoekster] in het kader van haar re-integratie vanaf enig moment werk aangeboden bij Dock Holland. Dock Holland is een re-integratie locatie voor zieke werknemers van Carrière om opnieuw arbeidsritme op te doen en passende taken uit te voeren.

3.3. Op verzoek van [verzoekster] heeft het UWV een deskundigenoordeel uitgebracht, gedateerd 17 november 2023. In het rapport is vermeld dat [verzoekster] beperkt was voor het werken in een drukke omgeving met veel prikkels en dat het uitvoeren van werkzaamheden in een loods (bij Holland Dock) waar er tevens veel activiteit is van andere collega’s niet passend was. In het rapport komt verder naar voren dat er weliswaar ook aparte ruimtes beschikbaar waren bij Holland Dock, maar dat niet was aan te tonen dat aan [verzoekster] werkzaamheden in zo’n aparte ruimte zijn aangeboden. De conclusie van het rapport luidt daarom dat het werk niet passend was.

3.4. In een arbeidsdeskundig rapport van 6 februari 2024 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat binnen de beschreven aparte ruimtes op Holland Dock voldoende werkaanbod beschikbaar was dat [verzoekster] kon uitvoeren en dat paste bij haar belastbaarheid.

3.5. Op 1 maart 2024 is [verzoekster] na 41 minuten gestopt met de aan haar aangeboden werkzaamheden in een aparte ruimte op Holland Dock.

3.6. Carrière heeft het loon van [verzoekster] op 4 maart 2024 stopgezet.

3.7. Op verzoek van Carrière heeft het UWV een deskundigenoordeel uitgebracht, gedateerd 1 mei 2024. Naar aanleiding van de onderzoeksvraag “Is het werk dat ik mijn werknemer aanbied per 19 februari 2024 passend voor haar?” heeft het UWV geconcludeerd dat het werk passend was.

4 Procedure bij de kantonrechter

4.1. In eerste aanleg heeft Carrière, na wijziging van het verzoek, de kantonrechter verzocht, samengevat, de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden tegen de vroegst mogelijke datum, primair (in geval van wanprestatie of ernstig verwijtbaar handelen) zonder enige vergoeding en subsidiair (ingeval van wanprestatie of verwijtbaar handelen) tegen toekenning van de transitievergoeding, en bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking. Ook heeft Carrière verzocht (primairen subsidiair) om [verzoekster] te veroordelen in de proceskosten. Carrière heeft haar verzoek primair gebaseerd op artikel 7:686 BW en subsidiair op artikel 7:671b lid 5 in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 onder e BW. Carrière heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd, samengevat en in de weergave van de kantonrechter, dat [verzoekster] zich niet heeft gehouden aan haar re-integratieverplichtingen en heeft geweigerd passende arbeid te verrichten.

4.2. Het verweer van [verzoekster] in eerste aanleg strekte primair tot afwijzing van het verzoek tot ontbinding en subsidiair (ingeval van ontbinding) tot toekenning van een transitievergoeding (met wettelijke rente) met verzoek bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de opzegtermijn zonder aftrek van de periode tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de datum van de ontbindingsbeschikking. Verder heeft [verzoekster] verzocht (primairen subsidiair) om Carrière te veroordelen in de proceskosten.

4.3. Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 6 september 2024, en het subsidiaireverzoek van [verzoekster] tot toekenning van een transitievergoeding afgewezen, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

4.4. Hetgeen de kantonrechter daartoe heeft overwogen, zal hierna voor zover nodig aan de orde komen.

5 Beoordeling in hoger beroep

5.1. Het beroepschrift van [verzoekster] strekt ertoe dat het hof primair de arbeidsovereenkomst zal herstellen vanaf 6 september 2024 althans vanaf een door het hof te bepalen datum, met verzoek er rekening mee te houden dat de onderbrekingstermijn van zes maanden niet wordt doorbroken en aan [verzoekster] een bedrag toe te kennen voor iedere maand dat de onderbreking duurt, subsidiair een nader te onderbouwen billijke vergoeding zal toekennen dan wel een billijke vergoeding van € 100.000,- en meer subsidiair de transitievergoeding zal toekennen.

5.2 Het verweerschrift van Carrière in hoger beroep strekt tot, kort gezegd, bekrachtiging van de bestreden beschikking.

5.3. Naar aanleiding van de grieven van [verzoekster] overweegt het hof als volgt.

5.4. In deze zaak heeft de kantonrechter, als gezegd, de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 6 september 2024. In de visie van [verzoekster] was haar eerste ziektedag 4 oktober 2022. Volgens [verzoekster] was de wachttijd dus bijna ten einde, terwijl Carrière in de resterende periode geen loon heeft betaald en ook niet voornemens was dat te doen. Zij verbindt hieraan de conclusie dat Carrière belang mist bij het verzoek tot ontbinding. Dit verweer faalt. Uit de eigen stellingen van [verzoekster] volgt dat Carrière vanaf 6 september 2024 loon is verschuldigd (althans een bedrag voor iedere maand dat de onderbreking voortduurt tussen 6 september 2024 en de datum van het verzochte herstel van de arbeidsovereenkomst), subsidiair een billijke vergoeding en meer subsidiair de transitievergoeding. Dit brengt mee dat Carrière voldoende belang heeft bij haar verzoek tot ontbinding en beoordeling door de rechter van de daaraan ten grondslag gelegde stellingen. Grief 1 faalt daarom.

5.5. De kantonrechter heeft haar beslissing tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] gebaseerd op artikel 7:669, lid 3, onderdeel e, BW in verband met het zonder deugdelijke grond door [verzoekster] niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW. De kantonrechter heeft daarbij geoordeeld dat is voldaan aan de eisen die zijn gesteld in artikel 7:671b lid 5, aanhef en onder a en b, BW.

5.6. Hetgeen de kantonrechter onder 3.5 van de bestreden beschikking heeft overwogen, komt erop neer dat het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet toewijsbaar is op de primaire grondslag, artikel 7:686 BW. Bespreking van deze primaire grondslag kan bij gebrek aan voldoende belang in hoger beroep achterwege blijven omdat, zoals hierna zal blijken, ook het hof van oordeel is dat in deze zaak aan de eisen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond in verbinding met artikel 7:671b lid 5 BW is voldaan, [verzoekster] een ernstig verwijt treft en zich niet het geval voordoet dat het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof licht dat hierna toe.

5.7. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof vragen aan [verzoekster] gesteld in verband met het deskundigenoordeel van het UWV van 17 november 2023.

5.8. Dit deskundigenoordeel is aangevraagd door [verzoekster]. In het Arbeidsdeskundig rapport is de onderzoeksvraag als volgt geformuleerd: “Is het werk dat ik moet doen op 24 maart 2023 passend voor mij?” De Aanvraag Deskundigenoordeel van 12 september 2023 is in het rapport als volgt aangehaald: “Ik ben opgeroepen om te werken bij Dock Holland vanaf 24 maart 2023. Ik ben gegaan, maar ik was niet in staat om dit werk te verrichten. Het was te stressvol en dit heb ik ook gemeld. Dit werd weer genegeerd. De enige reactie van de werkgever was de onterechte loonopschorting/loonstop. Werkgever verzint mij steeds stressvol werk als aangepast werk, maar ik ben gewoon niet in staat om dit te doen. Werkgever houdt onvoldoende rekening met mijn beperkingen.” In het rapport is vermeld dat is gesproken met de (voormalige) advocaat van [verzoekster] en dat deze heeft meegedeeld dat Carrière aan [verzoekster] niet passend werk heeft aangeboden op 24 maart 2023. Na een opsomming van de voorgestelde werkzaamheden (kennelijk ontleend aan een e-mail van [verzoekster]), is vervolgens in het rapport vermeld dat de (voormalige) advocaat niet kan aangeven welke taken exact aan [verzoekster] zijn aangeboden en: “Werknemer heeft kort getracht de werkzaamheden uit te voeren, uiteindelijk heeft zij de werkzaamheden bij Dock Holland voortijdig moeten staken. De oorzaak lag in de drukte en vele prikkels waaraan werknemer werd blootgesteld. Dit zou werknemer hebben gemeld bij de leidinggevende van Dock Holland. (…)” Vermeld is verder: “Werkgever geeft tevens aan dat er aparte ruimtes beschikbaar zijn om in een rustige werksetting de werkzaamheden uit voeren. Werkgever kan niet bevestigen/achterhalen of aan werknemer is aangeboden om de werkzaamheden in aan aparte ruimte uit te voeren.” In het rapport is vastgelegd dat de arbeidsdeskundige heeft gesproken met een collega van de casemanager van Carrière omdat de casemanager wegens privéomstandigheden voorlopig niet beschikbaar was. De conclusie van het rapport houdt in dat het werk niet passend is. Uit het rapport volgt dat dit oordeel niet is gebaseerd op de aard van de aangeboden werkzaamheden (glaswerk sorteren), maar op de ruimte waar deze werkzaamheden zouden moeten worden uitgevoerd. In het rapport is hierover het volgende opgenomen: “Deze werkzaamheden worden volgens werknemer uitgevoerd in een loods, waarbij meerdere collega’s werkzaam zijn die diverse werkzaamheden uitvoeren. In de loods is er derhalve sprake van diverse auditieve en visuele prikkels. Werkgever geeft aan dat het tevens mogelijk is om de werkzaamheden in een rustige setting/aparte ruimte uit te voeren. Echter kan werknemer [het hof begrijpt: werkgever] niet bevestigen/achterhalen of de werkzaamheden in een aparte ruimte aan werknemer is aangeboden. De advocaat van werknemer geeft aan dat werknemer de werkzaamheden op 24 maart 2023 heeft moeten staken, omdat het te druk werd voor werknemer. De werkzaamheden – glazen en bekers sorteren – lijken aan te sluiten op de functionele mogelijkheden van werknemer. Het betreft voorspelbaar werk met een eigen afgebakende taak, zonder tijdsdruk/werkdruk, zonder klantcontact en zonder hanteren van emoties van anderen. Aangezien werknemer beperkt is voor het werken in een drukke omgeving met veel prikkels, lijkt mij het uitvoeren van werkzaamheden in een loods waar er tevens veel activiteit is van andere collega’s niet passend. Ondanks dat het volgens werkgever tevens mogelijk is om de werkzaamheden in een aparte ruimte uit te voeren, vrij van omgevingsprikkels, is het niet aan te tonen dat de werkzaamheden tevens in een rustige werksetting/aparte ruimte zijn aangeboden op 24 maart 2023. Het werk niet past bij de functionele mogelijkheden.”

5.9. Op grond van hetgeen partijen bij de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren hebben gebracht, moet alsnog als vaststaand worden aangenomen dat [verzoekster] op 24 maart 2023 in het geheel niet is verschenen op de oproep van Carrière om op de locatie Dock Holland aangepaste werkzaamheden te komen verrichten. Het hof moet concluderen dat het UWV bij de totstandkoming van het deskundigenoordeel van 17 november 2023 onjuist is geïnformeerd op dit punt. Dit deskundigenoordeel biedt daarom geen basis voor de conclusie dat het werk voor [verzoekster] op 24 maart 2023 niet passend was. Namens [verzoekster] is bij de mondelinge behandeling in hoger beroep nog betoogd dat [verzoekster] ook zonder op die datum te zijn verschenen heeft kunnen vinden dat de aangeboden werkzaamheden niet overeenkomstig het advies van de bedrijfsarts waren. Daarbij is verwezen naar productie 4 bij het inleidende verzoekschrift. Het betreft een e-mail/brief van Carrière aan [verzoekster] van 27 februari 2023 alsmede een e-mail van 23 februari 2023 van de arbeidsdeskundige aan Carrière. Het is het hof echter niet duidelijk geworden hoe [verzoekster] die conclusie uit deze informatie heeft kunnen trekken. Bij gebreke van verdere toelichting gaat het hof hieraan voorbij.

5.10. Naar het oordeel van het hof bestaat na het voorgaande geen grond om het werk waartoe Carrière [verzoekster] op 24 maart 2023 in de gelegenheid stelde, niet als passende arbeid aan te merken. De werkzaamheden waren naar hun aard passend. Het is niet in geschil dat Carrière op de desbetreffende locatie beschikte over aparte ruimtes en er is geen aanleiding om aan te nemen dat aan [verzoekster] niet de mogelijkheid tot gebruik van zo’n ruimte zou zijn geboden, overeenkomstig de bevindingen van de bedrijfsarts in zijn re-integratieadvies van 22 januari 2024, de verwijzing daarin naar de Benutbare Mogelijkheden Lijst (BML) en het oordeel van de arbeidsdeskundige in zijn mail van 23 februari 2023. Zoals hierna zal blijken, gaan de bezwaren die [verzoekster] heeft aangevoerd tegen het werk op 1 maart 2024 in een dergelijke aparte ruimte niet op.

5.11. Dit betekent dat [verzoekster] op 24 maart 2023 geen deugdelijke grond had om haar uit artikel 7:660a lid 1 BW voortvloeiende verplichting tot, kort gezegd, het meewerken aan haar re-integratie niet na te komen. Het beroep van [verzoekster] op opschorting van haar re-integratieverplichtingen faalt.

5.12. Aan de orde is vervolgens de beoordeling van het handelen van [verzoekster] op 1 maart 2024. Zoals de kantonrechter heeft overwogen, is [verzoekster] op die datum na 41 minuten gestopt met het haar aangeboden werk bij Dock Holland en heeft Carrière [verzoekster] ook op 18, 19 en 22 april 2024 opgeroepen voor re-integratiewerkzaamheden bij Dock Holland, waar zij niet is verschenen.

5.13. Ook het hof komt tot het oordeel dat het aangeboden werk passend was voor [verzoekster]. Naar het hof aanneemt, moet het standpunt van [verzoekster] in de verschillende grieven (2, 4 t/m 6 en 8) zó worden begrepen dat er weliswaar afgesloten werkruimtes waren, maar dat haar niet zo’n afgesloten werkruimte werd geboden, terwijl er wel mensen zijn geweest nadat zij verscheen op 1 maart 2024. Bij de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verzoekster] in antwoord op vragen van het hof verklaard dat de ruimte waar zij op 1 maart 2024 gewerkt heeft een ruimte was met glazen muren waardoor zij alle mensen kon zien en dat zij andere mensen tegen kwam op het moment dat zij de ruimte uit liep, terwijl zij een eigen ingang zou krijgen. Het hof begrijpt uit deze verklaring dat het weliswaar een afgesloten ruimte betrof, maar dat er glas was waardoor [verzoekster] andere mensen kon zien en dat de ruimte niet een eigen ingang had waardoor zij andere mensen tegen kwam als zij de ruimte uit liep. Deze omstandigheden rechtvaardigen niet de conclusie dat de aangeboden werkzaamheden niet waren aan te merken als passende arbeid. Het hof leest in de bevindingen van de arbeidsdeskundige in diens verslag van 6-9 februari 2024, onderschreven door de arbeidsdeskundige van het UWV in diens oordeel van 1 mei 2024, niet de eis van een eigen ingang noch de eis dat [verzoekster] volkomen afgezonderd is van anderen. Bij een van de door de eerste arbeidsdeskundige beschreven ruimtes is vermeld dat er vanuit de loods wel geluid aanwezig kan zijn maar dat de hoeveelheid geluid wisselend is. Bij een van de andere ruimtes is vermeld dat deze soms door meerdere mensen wordt gebruikt. Een en ander stond kennelijk de geschiktheid voor het werk door [verzoekster] niet in de weg. In het deskundigenoordeel van 1 mei 2024 is op basis van het verslag van 6-9 februari 2024 geconcludeerd dat er geen direct contact is met collega’s en dat het werk betreft waarbij geen sprake is van afleiding door anderen, zowel auditief als visueel.

5.14. Op grond van de voorgaande overwegingen komt het hof met de kantonrechter tot de conclusie dat [verzoekster] zonder deugdelijke grond haar verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW niet is nagekomen. Het gaat hierbij in het bijzonder om de verplichting passende arbeid te verrichten.

5.15. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Carrière heeft voldaan aan de vereisten van artikel 7:671b lid 5, onder a en b, BW. Ook in deze conclusie volgt het hof de kantonrechter. Het hof laat daarbij de discussie rusten of Carrière vóór 4 maart 2024 de betaling van het loon van [verzoekster] heeft gestaakt dan wel slechts heeft opgeschort, omdat in elk geval is voldaan aan de eis dat Carrière [verzoekster] heeft gemaand tot nakoming van haar re-integratieverplichtingen. Het hof verwijst naar de e-mails die zijn overgelegd als productie 11 bij het inleidende verzoekschrift. Het hof deelt niet de mening van [verzoekster] dat het deskundigenoordeel van het UWV van 1 mei 2024 niet kan gelden als een verklaring als bedoeld in artikel 7:629a BW. Het geschil tussen partijen of [verzoekster] zonder deugdelijke grond haar verplichtingen bedoeld in artikel 7:660a BW niet nakwam, is immers terug te voeren tot de vraag of de door Carrière aan [verzoekster] aangeboden arbeid is aan te merken als passende arbeid. De aan het UWV voorgelegde vraag of het aangeboden werk voor [verzoekster] passend was, was dus adequaat.

5.16. Het oordeel van de kantonrechter dat sprake was van verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoekster], zodanig dat van Carrière in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, blijft dus in stand.

5.17. Het hof is van oordeel dat de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak op één lijn gesteld moeten worden met het in de wetsgeschiedenis genoemde voorbeeld dat de werknemer controlevoorschriften bij ziekte herhaaldelijk, ook na toepassing van loonopschorting, niet naleeft en hiervoor geen gegronde reden bestaat. Ook het hof kwalificeert de opstelling van [verzoekster] daarom als ernstig verwijtbaar. Zoals de kantonrechter heeft overwogen, is daarbij van belang dat [verzoekster] herhaaldelijk adviezen van de bedrijfsarts en arbeidsdeskundige en oproepen van Carrière om mee te werken aan haar re-integratie naast zich heeft neergelegd. [verzoekster] heeft onvoldoende toegelicht dat taalproblemen of mentale problemen in relevante mate een rol hebben gespeeld bij haar opstelling. Of [verzoekster] te lang heeft gewacht met het vragen van een deskundigenoordeel en wanneer zij naar het buitenland is vertrokken, kan hierbij in het midden blijven. Hiervóór is al geoordeeld dat de inhoud van het deskundigenoordeel van 21 november 2023 [verzoekster] niet kan baten. Het hof ziet in het licht van het voorgaande ook geen grond voor de stelling van [verzoekster] dat het niet toekennen van een transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.

5.18. Het hof wijst het bewijsaanbod van [verzoekster] (beroepschrift onder 20) van de hand omdat het niet ter zake dienend is.

5.19. Op de voorgaande overwegingen stuiten de grieven 2 t/m 10 af. Er bestaat onvoldoende belang bij afzonderlijke bespreking van deze grieven.

5.20. Het hof zal de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigen. Bij deze uitkomst zal het hof [verzoekster] veroordelen in de kosten van het hoger beroep.

6 Beslissing

Het hof:

bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze tot aan deze beschikking aan de zijde van Carrière op € 798,- wegens verschotten en € 2.428,- wegens salaris;

wijst af hetgeen in hoger beroep meer of anders is verzocht.

Deze beschikking is gegeven door mrs. R.J.F. Thiessen, M.J. van Cleef-Metsaars en P.Th. Sick, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 september 2025 in aanwezigheid van de griffier.